Gemeente Den Haag

Reactie college van B&W op onderzoeksrapport Donnergelden

Het College van B&W heeft vandaag het eindrapport van de onderzoekscommissie Donnergelden in ontvangst genomen. De commissie heeft, onder voorzitterschap van de heer Mohamed Sini, onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van de Marokkaanse gemeenschap bij het proces rondom de toekenning van de Donnergelden.

Het college heeft zn waardering uitgesproken voor het rapport en onderschrijft op hoofdlijnen de conclusies en aanbevelingen in het rapport. Het college ziet de conclusies en aanbevelingen van het eindrapport Donnergelden als een signaal en een nieuwe impuls voor de gemeentelijke relatie met de Marokkaanse gemeenschap.

De onderzoekscommissie geeft aan dat de gemeente bewust gekozen heeft voor het informeren van de Marokkaanse gemeenschap en geen inspraakprocedure heeft ingezet. Het college onderschrijft deze conclusie en de analyse dat dit gebeurde als gevolg van enerzijds de tijdsdruk vanuit het Ministerie van Justitie en anderzijds de diffuse organisatiegraad van de Marokkaanse gemeenschap. Tevens onderschrijft het college de conclusie van de commissie dat de gemeente Den Haag bij het bepalen van de criteria voor de verdeling van de Donnergelden en bij de wijze waarop de Marokkaanse gemeenschap bij het proces betrokken is, heeft voldaan aan de eisen van het ministerie van Justitie.

De commissie beveelt de gemeente aan de contacten met de Marokkaanse gemeenschap verder uit te bouwen en zeggenschap en betrokkenheid te organiseren, waarbij de verantwoordelijkheid van de problematiek ook bij de Marokkaanse gemeenschap wordt neergelegd. Het college onderschrijft dit en beaamt dat de toegankelijkheid van de gemeente van groot belang is. Om de toegankelijkheid met bewoners en organisaties in Den Haag verder te verbeteren heeft het gedeconcentreerd werken vanuit de gemeentelijke diensten een belangrijke plaats in het gemeentelijke beleid. Zie hiervoor ook de nota De Stad delen, dienstverlening dichter bij de burger (RIS 147307/2007). Ook constateert het college dat herstel van vertrouwen verder gaat dan het actieprogramma IMAR. Het college maakt zich zorgen over de constateringen van de commissie over de sfeer in de Marokkaanse gemeenschap.Het college onderkent het belang van een goede gesprekspartner en zal rekening houden met de verschillende lagen van de Marokkaanse gemeenschap en hoe deze bereikt kunnen worden. Het college betreurt het dat het Comité Haagse Marokkanen geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek.

Het college maakt een substantieel budget voor 2008 en 2009 vrij voor nieuwe initiatieven uit de Marokkaanse gemeenschap en zal dit afstemmen, zoals de commissie aanbeveelt.

De onderzoekscommissie beschrijft dat bij de opstelling van het actieprogramma IMAR (Impuls Marokkaanse Risicojongeren) onder andere gebruik heeft gemaakt van de al bestaande aanpak voor Antilliaanse jongeren. Het college neemt hier afstand van: bij de beleidskeuzes is niet specifiek naar de bestaande aanpak voor Antilliaanse risicojongeren gekeken, maar naar algemeen beleid, dat ook resultaten heeft laten zien voor de Antilliaanse doelgroep. Wel is bij de keuze van uitvoerende organisaties steeds gekeken naar kennis van en ervaring met de Marokkaanse doelgroep.

De onderzoekscommissie geeft aan dat het wisselen van verantwoordelijkheid - in eerste instantie de Bestuursdienst, daarna de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn - een complicerende factor is geweest. Het college merkt op dat de wisseling al in een vroeg stadium heeft plaatsgevonden en het overdragen van de verantwoordelijkheid en de verdere invulling van het programma in goed overleg en in coproductie is gebeurd. Samenwerking tussen beide diensten vindt nog steeds op constructieve wijze plaats.