Raad van State
Uitspraak Raad van State
Zaaknummer: 200707353/2
Publicatie datum: woensdag 12 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Duiven
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200707353/2.
Datum uitspraak: 12 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende
de hoger beroepen van onder meer:
{verzoeker}, wonend te {woonplaats},
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem
van 11 september 2007 in de zaken nos. AWB 07/3316 en 07/3315 in het
geding tussen:
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Duiven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2006 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Duiven (hierna: het college) verzoeker op straffe van
een dwangsom gelast de uitbreiding van de kapschuur op het perceel
{locatie} te {plaats} (hierna: het perceel) en de fundamenten van de
uitbreiding aan de achterzijde van de kapschuur te verwijderen en de
opslag van hout buiten het hiervoor aangewezen bedrijfsterrein te
staken.
Bij besluit van 14 juli 2007 heeft het college het door {verzoeker}
daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2007, verzonden op 14 september 2007,
heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de
voorzieningenrechter) het door {verzoeker} daartegen ingestelde beroep
gegrond verklaard, voor zover gericht tegen de last tot verwijdering
van de betonnen vloer, het besluit van 14 juli 2007 in zoverre
vernietigd en bepaald dat het college in zoverre een nieuw besluit op
het door {verzoeker} gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van
hetgeen in die uitspraak is overwogen en voor het overige ongegrond.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer {verzoeker} bij brief, bij de
Raad van State ingekomen op 22 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Hij heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 12
november 2007. Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 november
2007, waar {verzoeker} in persoon, bijgestaan door mr. J.T.A.M. van
Mierlo, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door
B.N. Niekamp en mr. M.J.E. Heutink, beiden ambtenaar in dienst van de
gemeente, zijn verschenen en hun standpunt nader hebben toegelicht.
2. Overwegingen
2.1. Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als
daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt
temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het
tegen het besluit ingestelde beroep, voor zover thans van belang,
ongegrond heeft bevonden.
2.2. In hetgeen {verzoeker} naar voren heeft gebracht is geen
aanleiding te vinden om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen
uitspraak, voor zover daartegen door hem hoger beroep is ingesteld, in
de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk
zal blijken dat de last in zoverre niet aan {verzoeker} mocht worden
opgelegd. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat niet in geschil is
dat {verzoeker} niet over een bouwvergunning voor de uitbreiding van
de kapschuur waarop de last ziet beschikt en dat de opslag van hout
buiten het hiervoor aangewezen bedrijfsterrein in strijd is met de
ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hosterpark-Zuid"
(hierna: het bestemmingsplan) op die delen van het perceel rustende
bestemming "parkbos".
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het aan
{verzoeker} was om aannemelijk te maken dat de uitbreiding van de
kapschuur, zoals hij stelt, al bestond ten tijde van de
terinzagelegging van het bestemmingsplan en de houtopslag, zoals die
thans plaatsvindt, reeds op het tijdstip van het van kracht worden van
het bestemmingsplan plaatsvond. Naar voorlopig oordeel is de
voorzieningenrechter terecht tot de conclusie gekomen dat {verzoeker}
daarin niet is geslaagd. In het licht van de door het college in het
geding gebrachte luchtfoto en de bij de aanvraag om verlening van een
milieuvergunning door {verzoeker} overgelegde tekening heeft de
voorzieningenrechter de door {verzoeker} ingebrachte
getuigenverklaringen naar voorlopig oordeel terecht daarvoor
onvoldoende geacht.
In hetgeen {verzoeker} heeft aangevoerd is voorts naar voorlopig
oordeel evenmin grond te vinden voor het oordeel dat de
voorzieningenrechter heeft miskend dat concreet zicht op legalisatie
bestaat. Zo het college al gebruik zou wensen te maken van de
bevoegdheid om krachtens het bestemmingsplan vrijstelling te verlenen
voor uitbreiding van de bestaande bebouwing met 10%, blijft dit
onvoldoende om de uitbreiding van de kapschuur waarop de last ziet te
legaliseren.
Voorts bestaat op voorhand evenmin aanleiding om aan te nemen dat de
voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, omdat het
college geen partij was bij de overeenkomst tussen {verzoeker} en het
Bureau Beheer Landbouwgronden met betrekking tot de overdracht van het
perceel, hetgeen daarbij is overeengekomen niet in de weg staat aan de
uitoefening door het college van zijn bevoegdheid om een last op te
leggen, als het heeft gedaan.
Ten slotte bestaat, naar voorlopig oordeel, geen aanleiding om aan te
nemen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geconcludeerd dat
het college met de last het gelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden,
nu de bedrijfsactiviteiten op het buurperceel, anders dan op het
perceel waarop de last ziet, op korte termijn zullen worden gestaakt.
2.3. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het verzoek af te
wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Wijers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007
444