Gerechtshof Arnhem


Vrijspraak in zaak âAfghanistanweigeraarâ

De militaire kamer van het gerechtshof heeft vandaag, vrijdag 28 december, in hoger beroep uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de (gewezen) militair, die geweigerd had deel te nemen aan de uitzending van zijn onderdeel naar Afghanistan. Het hof komt in hoger beroep tot vrijspraak.

Bij de rechtbank
De verdachte was door de militaire kamer van de rechtbank op 6 november 2006 wel schuldig bevonden, maar hem was geen straf opgelegd. De officier van justitie en de verdachte waren hier tegen in hoger beroep gekomen. Op 14 december 2007 eiste de advocaat-generaal vrijspraak van het tenlastegelegde.

Het hoger beroep
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde overweegt het hof dat zo verdachte al enige dienst heeft geweigerd, niet voldaan is aan het wettelijk criterium âiedere dienst, van welke soort ookâ, zoals door het hof nader uiteengezet in zijn arrest van 12 april 2007 (MRT 2007, p. 305). In de onderhavige zaak heeft verdachte tegenover zijn meerderen aangegeven dat het hem niet verstandig leek mee te gaan naar Afghanistan. Hieruit valt niet zonder meer het weigeren van elke soort dienst af te leiden. Tot aan zijn schorsing heeft verdachte ook daadwerkelijk dienst gedaan.

Op grond hiervan dient verdachte van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof dat er geen sprake was van zich opzettelijk onttrekken aan de vervulling van een bepaalde soort van dienstverplichting door verdachte. Verdachte heeft tegenover zijn meerderen te kennen gegeven dat het hem niet verstandig leek mee te gaan op uitzending naar Afghanistan. Naar het oordeel van het hof kan er dus hooguit worden gesproken van een weigering om mee te gaan op uitzending. Het zich onttrekken als bedoeld in artikel 106 van het Wetboek van Militair Strafrecht ziet op het (actief) bewerkstelligen dat de betrokkene fysiek niet beschikbaar is voor het vervullen van een bepaalde dienstverplichting. Daarvan was in het onderhavige geval geen sprake, zodat verdachte ook voor het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

Meer subsidiair is aan verdachte tenlastegelegd dat hij een door zijn meerdere, kapitein X. en/of luitenant-kolonel Y., gegeven dienstbevel om deel uit te maken van het uit te zenden onderdeel naar Afghanistan, opzettelijk niet heeft opgevolgd, terwijl als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg daarvan schade is ontstaan aan, althans te duchten is geweest voor de gereedheid tot het daadwerkelijk uitvoeren van een operatie of oefening van enig onderdeel van de krijgsmacht, te weten de missie in Afghanistan.
Luitenant-kolonel Y. heeft bij zijn verhoor door de rechter-commissaris verklaard dat met betrekking tot de uitzending van de eenheid waarvan verdachte deel uitmaakte, geen uitzendbeschikkingen aan de uit te zenden militairen zijn verzonden. De aanzegging dat men is aangewezen voor uitzending is door luitenant-kolonel Y. niet persoonlijk gedaan. Dit zou kapitein X. uit zijn naam hebben gedaan. Kapitein X. heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de compagnie waarvan verdachte deel uitmaakte in december 2005 door hem op de hoogte is gebracht van het feit dat men zou worden uitgezonden naar Afghanistan. Kapitein X. weet niet of verdachte daar toen bij aanwezig was. Hij heeft verklaard dat het ook zou kunnen dat het via de pelotonscommandant is meegedeeld.
Nu niet uit wettige bewijsmiddelen kan blijken dat luitenant-kolonel Y. of kapitein X. verdachte een duidelijk en onomwonden dienstbevel heeft gegeven om deel uit te maken van het naar Afghanistan uit te zenden onderdeel, dient verdachte ook van dit meer subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Het hof handhaaft zijn in genoemd arrest van 12 april 2007 uitgesproken oordeel, dat strafrechtelijke handhaving in dit soort gevallen wel degelijk mogelijk is. Daarvoor is een voldoende draagkracht van de feitelijke ondergrond vereist. In ieder geval moet kunnen worden vastgesteld wie (welke militaire meerdere), waar en wanneer een dienstbevel heeft gegeven en wat de exacte inhoud van dat bevel was.
Ook dient nauwkeurig te worden vastgesteld hoe en onder welke omstandigheden werd geweigerd, dit bevel op te volgen.

LJ Nummer

BC0942

Bron: Gerechtshof Arnhem