Raad van State
Zaaknummer: 200708038/2
Publicatie datum: dinsdag 8 januari 2008
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse
Heuvelrug
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Vee en andere dieren
---
200708038/2.
Datum uitspraak: 8 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Utrechtse Heuvelrug (hierna: het college) aan
een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4,
eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een gemengde
veehouderij aan de te . Dit besluit is op 12 oktober
2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft bij brief, bij de Raad van State
ingekomen op 16 november 2007, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2007, heeft
de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te
treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 december
2007, waar , in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van
Hoof, en het college, vertegenwoordigd door A.A.J. van Brenk en W.
Heikamp, werkzaam bij de Milieudienst Zuidoost-Utrecht, zijn
verschenen. Voorts is daar als partij gehoord vergunninghoudster,
vertegenwoordigd door .
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. betoogt in het kader van stankhinder dat het
college de woningen aan de Molenweg 13, 15 en 17 ten onrechte als
categorie IV- in plaats van categorie III-objecten als bedoeld in de
Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en
verwevingsgebieden (hierna: Wet stankemissie) heeft aangemerkt nu er
een overwegende woon- of recreatiefunctie is. In geval van categorie
III wordt niet aan de vereiste afstanden voldaan, aldus .
Verder heeft het college volgens het bij het in de
omgeving van de inrichting gelegen recreatiecentrum behorende
sportterrein en een gebouw ten westen daarvan ten onrechte als
categorie II- in plaats van categorie I-objecten als bedoeld in de Wet
stankemissie aangemerkt. Aan de vereiste afstanden voor categorie I
wordt niet voldaan, aldus . Daarnaast voert zij aan dat -
anders dan het college stelt - wat betreft het sportterrein evenmin
wordt voldaan aan de vereiste afstand voor een categorie II-object.
2.3. Vast staat dat indien voornoemde woningen aan de Molenweg en het
sportterrein en het gebouw ten westen daarvan onderscheidenlijk als
categorie III- en I-objecten moeten worden aangemerkt niet aan de
afstandseisen wordt voldaan.
2.4. Gelet op de ter zitting getoonde fotos en de gegeven toelichting
komt de voorzitter het standpunt van het college dat de verspreid
liggende niet-agrarische bebouwingen geen overwegende woon- of
recreatiefunctie aan de omgeving verlenen en de woningen aan de
Molenweg 13, 15 en 17 als categorie IV-objecten als bedoeld in de Wet
stankemissie moeten worden aangemerkt niet onjuist voor. Evenmin komt
het standpunt van het college dat de afstand tot het sportterrein
voldoet aan de minimaal vereiste afstand voor categorie II hem onjuist
voor. Deze procedure leent zich echter niet voor beantwoording van de
vraag of het bij het recreatiecentrum behorende sportterrein en een
gebouw ten westen daarvan moeten worden aangemerkt als categorie I- of
II-objecten als bedoeld in de Wet stankemissie. De Afdeling zal deze
vraag in de bodemprocedure moeten beantwoorden. De voorzitter ziet,
bij afweging van de betrokken belangen, in dit stadium evenwel geen
aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het
treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2008