Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Programmafonds
Cultuurparticipatie
Een basismodel
29 januari 2008
Programmafonds Cultuurparticipatie
Inhoud
1 Inleiding 4
1.1 Verkenning 4
1.2 Bevindingen 5
1.3 Contouren 6
1.4 Planning 6
2 Uitgangspunten 7
2.1 Culturele uitgangspunten 7
2.2 Uitgangspunten kabinet 8
2.3 Uitgangspunten gemeenten en provincies 8
2.4 Uitgangspunten Programmafonds Participatiefonds 9
3 Beleidskader 10
3.1 Missie en doelstellingen 10
3.2 De drie programmalijnen 11
3.3 Drie doorsnijdende thema's 12
3.4 Beoordeling 14
3.5 Samenwerkingsmodel 14
3.6 Resultaten 15
4 Werkwijze 16
4.1 Loketten 16
4.2 Behandeling aanvragen 17
4.3 Regelingen 18
4.4 Ondersteunende taken 19
4.5 Budget Programmafonds Cultuurparticipatie 20
4.6 Resultaatafspraken en verantwoording, monitoring 22
4.7 Positionering ten opzichte van andere fondsen 22
5 Besturing 23
5.1 Governance 23
5.2 College van advies 25
5.3 Adviescommissies 25
Bijlage 1: Positionering cultuurfondsen 26
Bijlage 2 : Profielen raad van toezicht en raad van bestuur 27
Bijlage 3 : Lijst met gesprekspartners 33
Programmafonds Cultuurparticipatie
Wanneer je een schip wilt gaan bouwen
Breng dan geen mensen bijeen
Om timmerhout te sjouwen
Of te tekenen alleen
Voorkom dat ze taken ontvangen
Deel evenmin plannen mee
Maar leer eerst de mensen verlangen
Naar de eindeloze zee
Antoine de Saint-Exupéry
p 3
Programmafonds Cultuurparticipatie
1 Inleiding
Begin oktober 2007 gaf de minister van OCW opdracht om het nieuwe Programmafonds
Cultuurparticipatie op te zetten. Hij benoemde een kwartiermaker die met een kleine
projectorganisatie1 vrijwel meteen aan de slag is gegaan. Het startdocument voor het
Programmafonds gold daarbij als vertrekpunt. Dit document was vastgesteld in het bestuurlijk
overleg tussen de minister van OCW en delegaties van IPO en VNG op 18 oktober. In zijn brief2
van 13 november aan de Kamer schrijft de minister over de opdracht:
`Hij (de kwartiermaker) zal de minister van OCW in samenspraak met de
andere overheden en de sector adviseren over nadere invulling van de
doelstellingen en de taken van het programmafonds, zoals op hoofdlijnen
beschreven in het startdocument. Hierbij formuleert hij concrete voorstellen
voor de organisatie van het fonds, adviescommissies en regelingen. De
kwartiermaker fungeert als intermediair tussen de verschillende overheden
en de cultuursector en zal een breed draagvlak voor het programmafonds
creëren. Indachtig de opmerking van de Kamer tijdens het algemeen
overleg van 6 september jl. over culturele diversiteit zal hij in zijn
voorstellen uitdrukkelijk aandacht schenken aan dit onderwerp.'
De opdracht is in twee verschillende fasen ingedeeld; een verkenningsfase en een
uitwerkingsfase. De verkenningsfase wordt eind januari 2008 wordt afgesloten met
een eerste advies over de werkwijze, reikwijdte en taken van het Programmafonds.
Dat advies ligt nu voor.
Het beleidskader dat in dit advies besproken wordt, is nadrukkelijk een beleidskader op
hoofdlijnen. In de hierop volgende uitwerkingsfase zal meer in detail op een aantal
vraagstukken worden ingegaan.
1.1 Verkenning
In de laatste drie maanden van 2007 heeft het projectteam zich uitgebreid laten informeren over
de actuele stand van zaken ten aanzien van de cultuurparticipatie. De drie overheden en de
culturele instellingen zijn hierbij geconsulteerd; dat gebeurde met een uitgebreide rondgang
langs wethouders (of hun vertegenwoordigers) van vrijwel alle 90.000-plus gemeenten,
gedeputeerden van alle provincies, culturele instellingen en het ministerie van OCW. De overige
gemeenten kregen de mogelijkheid om schriftelijk op vragen te reageren.
Veel informatie kregen we van de Commissie Cultuurbereik en andere onderzoekers, alsook
van culturele instellingen, collega-fondsen en van smaakmakers uit de sector. Een
rondetafelgesprek met de sector en een werkconferentie met de verschillende overheden gaf
1 Jaap Dijkstra (kwartiermaker), Kiki van der Erf (AEF), Chrit van Rensen (projectleider
programmafonds), Jacqueline Gerritsma (AEF, vanaf 1 januari 2008)), Annette
Lubbers (communicatie).
2 n de genoemde brief van 13 november 2007 geeft de minister van OCW invulling aan
I
het verzoek van de Kamer, deze te informeren over de stand van zaken rond de
oprichting van het Programmafonds Cultuurparticipatie.
p 4
Programmafonds Cultuurparticipatie
een goede indruk van heersende meningen over belangrijkste thema's en de onderlinge
dynamiek. In de gesprekken stonden de volgende vragen steeds centraal:
- Wat zijn de ervaringen met de afgelopen twee periodes van het Actieplan Cultuurbereik?
- Wat bleek succesvol? Wat moet zeker behouden blijven?
- Wat zijn tekortkomingen geweest? Wat moeten we zeker niet weer doen?
- Welke verwachtingen heeft men van het nieuwe programmafonds?
- Welke aanbevelingen wilt u het nieuwe programmafonds meegeven?
Deze intensieve rondgang heeft veel ideeën, standpunten en ervaringen opgeleverd.
1.2 Bevindingen
Cultuurbereik en vooral cultuurparticipatie zijn relatief nieuwe beleidsterreinen. Duidelijk is dat
de beleidsinspanningen van de afgelopen jaren, tijdens de twee Actieplannen Cultuurbereik,
veel hebben opgeleverd. Natuurlijk zijn er ook kanttekeningen te plaatsen. Nu gaat het erom de
slag van cultuurbereik naar cultuurparticipatie te maken. Partijen zijn hiertoe bereid, zo werd
ons duidelijk. In die lijn werd ook het politieke pleidooi voor extra aandacht voor amateurkunst
expliciet onderschreven.
De ervaringen met het Actieplannen zijn als volgt samen te vatten. Het eerste Actieplan kwam
langzaam op gang. De regeldruk werd als belastend ervaren. Uiteindelijk waren de inhoudelijke
resultaten hoopgevend. In het rapport Van stolling naar stroming schrijft de Commissie
Cultuurbereik: `Helder is dat het Actieplan tot bezinning leidt op het cultuurgebied en dat er
nieuwe initiatieven, samenwerkingsverbanden en doelgroepen ontstaan. De flexibele inzet van
het budget en de bestuurlijke samenwerking hebben een belangrijke meerwaarde'. Verder
signaleert de commissie het ontstaan van een nieuw circuit met ruimte voor de zo gewenste
innovatieve eigentijdse activiteiten van nieuwe makers en nieuwe deelnemers.
In de tweede Actieplanperiode was er veel ruimte voor gemeenten en provincies. Ze
waardeerden de afgenomen regeldruk. Tegelijkertijd werd er weinig vernieuwing in activiteiten
en doelgroepen geconstateerd. Er was sprake van versnippering en een slecht zicht op de
effectiviteit van de inzet van middelen.
Over het systeem van matching van geld tussen de drie overheden zijn ze alle drie zeer
positief. Het samenvoegen van gelden levert aanzienlijk meer op dan de optelsom van de
bijdragen van de partners. Omdat gemeenten vaak het geld dat zij van hun provincies
ontvangen ook nog eens matchen, betekent dit dat het geld in een aantal gevallen
verdrievoudigd wordt. Behalve de financiële meerwaarde, levert de samenwerking tussen de
overheden ook een inhoudelijke meerwaarde in de zin van een groter effectiviteit op.
Vrijwel unaniem pleitten de overheden dus voor opnieuw matchen van de middelen tussen de
overheden, zich realiserend dat het systeem van matching respect vergt voor de individuele
beleidsuitgangspunten van de partner(s). Samenwerking tussen overheden vraagt om
vertrouwen in elkaar en overeenstemming op hoofdlijnen over de uitgangspunten van beleid.
De verschillende overheden moeten ook bereid zijn elkaar voldoende ruimte en
verantwoordelijkheid te geven bij de uitwerking van dat beleid. Het is daarom van het grootste
belang oog te hebben voor de positie en belangen van de verschillende overheidspartners. Dit
zal in de uitwerkingsfase veel aandacht vragen.
p 5
Programmafonds Cultuurparticipatie
Ook de instellingen is gevraagd naar hun ervaringen met de Actieplannen. Met hen ging het
gesprek eveneens over hun visie op amateurkunst en cultuureducatie en over wat hun
verwachtingen zijn van het Programmafonds Cultuurparticipatie.
De instellingen zijn vaak afhankelijk van subsidies van verschillende overheidslagen. Ze
constateren dat criteria voor cultuurbeleid per overheidslaag nogal verschillen. Dat levert zo nu
en dan lastige situaties op. Als een instelling op meerdere niveaus werkt, ontvangt de ene
overheid een beleidsplan met gejuich, terwijl de andere het afwijst. Het Programmafonds streeft
naar meer eenheid in het beleid van overheden. Een ander punt dat de instellingen
benadrukten, was dat niet alle ogen gericht zouden moeten zijn op innovatie alleen. De
verankering van lopende initiatieven vinden ze even belangrijk.
1.3 Contouren
Op basis van de verkenning gedurende de afgelopen drie maanden, tekenen de contouren zich
af van een toekomstig Programmafonds Cultuurparticipatie. De volgend punten worden breed in
het culturele veld en bij de overheden onderschreven:
- Belang van bevordering van cultuurparticipatie, de culturele burger staat centraal.
- Belang van het accent op actieve participatie.
- Een aantal inhoudelijke programmalijnen.
- Dat meer mensen aan cultuur gaan doen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de drie
overheden en het veld.
- Matchingprincipe handhaven.
- Werken met programmacoördinatoren ten behoeve van de samenwerking tussen overheden.
- Het budget voor het Programmafonds Cultuurparticipatie wordt uitgebreid.
Op basis van deze ingrediënten is er een basismodel voor het Programmafonds
Cultuurparticipatie ontwikkeld.
1.4 Planning
Met het voorliggende advies is de verkenningsfase afgerond. Hierna volgt de uitwerkingsfase.
De planning voor de verdere besluitvorming over het traject van de oprichting van het
Programmafonds is als volgt:
- De minister ontvangt op 30 januari het voorstel van de kwartiermaker.
- Eind februari wordt een bestuurlijk overleg gepland tussen de minister van OCW, IPO en VNG.
Het advies wordt besproken met als doel om tot een gezamenlijke intentieverklaring te komen
over het Programmafonds.
- Het advies van de kwartiermaker en de gezamenlijke verklaring van de minister met IPO en
VNG worden naar de Kamer verstuurd.
- Van februari tot eind 2008 is de uitwerkingsfase.
- Per 1 januari 2009 start het nieuwe fonds
p 6
Programmafonds Cultuurparticipatie
2 Uitgangspunten
In de verkenningsfase kwam aan het licht dat er tussen de betrokken partijen; gemeenten,
provincies en instellingen, nogal eens verschil bestaat in uitleg van begrippen en intenties die
van belang zijn bij cultuurparticipatie en het betreffende beleid. Daarom is het belangrijk
helderheid te verschaffen over de uitgangspunten van het cultuurparticipatiebeleid en de
doelstellingen van het Programmafonds. Wat is het probleem? Hoe en voor wie lossen we het
op? Dat de uitgangspunten in essentie door alle betrokken partijen gedeeld worden, is voor het
welslagen van het fonds cruciaal. In dit hoofdstuk staan de belangrijkste uitgangspunten
cultureel, politiek en bestuurlijk nog eens kort op een rij.
2.1 Culturele uitgangspunten
Raad voor Cultuur
Cultuur is onmisbaar als bron van onderlinge binding en zingeving, stelt de Raad voor Cultuur in
zijn advies Innoveren, participeren! (maart 2007). `Op zoek naar een zinvol bestaan gaan
mensen te rade bij geordende patronen zoals religie, ideologie, doctrine, moraal, taal, kunst en
cultureel erfgoed of combinaties daarvan. Zo'n stelsel schept een band tussen mensen en
fungeert vaak als basis voor gedeelde waarden, verwachtingen en leefregels.' De raad
benadrukt dat het cultureel burgerschap versterking behoeft: `Burgers hebben een zekere
culturele bagage nodig om volwaardig aan de samenleving te kunnen deelnemen.'
Amateurkunst en cultuureducatie zorgen voor die culturele bagage. Ze dragen bij aan de
bevordering van de persoonlijke ontwikkeling van burgers, een actief burgerschap, sociale
cohesie en het gevoel van nationale identiteit. De Raad van Cultuur pleit er daarom voor dat
amateurkunst en cultuureducatie een impuls krijgen, zodat zij optimaal kunnen bijdragen aan de
versterking van cultureel burgerschap. Om de samenhang tussen amateurkunst en
cultuureducatie te versterken, vernieuwing te stimuleren en extra te investeren in
buitenschoolse kunsteducatie, pleit de raad voor Cultuur in Innoveren, participeren! voor een
apart fonds voor amateurkunst en cultuureducatie.
Sociaal en Cultureel Planbureau1
Volgens het SCP is de belangstelling voor de populaire cultuur de afgelopen twintig jaar
aanzienlijk toegenomen (pop, jazz, musical, cabaret, film). De belangstelling voor traditionele
cultuur (klassiek muziek, ballet, toneel, musea, monumenten) bleef gemiddeld genomen
stabiel. De interesse voor actieve (amateur-) kunstbeoefening daalt echter in Nederland vanaf
het begin van de jaren negentig. In 1991 was nog ruim de helft van de bevolking cultureel actief
als amateur. In 2003 was het aandeel gedaald tot 44 %. Deze trends in de belangstelling voor
kunsten en cultureel erfgoed beschrijft het Sociaal en Cultureel Planbureau in de publicatie
Cultuurminnaars en cultuurmijders (2005). De afnemende participatie in actieve
amateurkunstbeoefening is in alle sectoren waar te nemen: beeldende kunst, musiceren en/of
zingen en theater. Daarnaast blijkt dat hoger opgeleiden oververtegenwoordigd zijn op bijna alle
terreinen van cultuurdeelname - zowel passief (bezoek) als actief (kunstbeoefening). Relatief
bezien, is de deelname van allochtonen aan cultuur aanzienlijk lager.
1 We kiezen in deze paragraaf de analyse van het SCP, omdat die analyse mede heeft geresulteerd
in de motie van Vroonhoven. Ook de Raad voor Cultuur (in meerdere adviezen), Anne Bamford,
Kunstconnectie, sectorinstituut Kunstfactoor, Cultuurnetwerk en de Commissie
Cultuurbereik hebben aanbevelingen gedaan over hoe cultuurparticipatie, cultuureducatie en
amateurkunst inhoudelijk en/of organisatorisch kunnen worden bevorderd.
p 7
Programmafonds Cultuurparticipatie
2.2 Uitgangspunten kabinet
Naar aanleiding van deze SCP-analyse heeft de Tweede Kamer bij de begrotingsbehandeling
van Cultuur in oktober 2006 een motie aangenomen van Kamerlid Van Vroonhoven. Die motie
riep de minister op om een nationaal actieprogramma te ontwikkelen voor de versterking van de
amateurkunst, met flankerend beleid voor de stimulering van jeugd en de rol van vrijwilligers
(Kamerstuk 30800 VIII nr. 38).
Het kabinet Balkenende IV heeft stevige ambities geformuleerd voor cultuurparticipatie,
amateurkunst en volkscultuur. In het regeerakkoord uit 2007 staat daarover het volgende: `Het
is de ambitie van het kabinet elke burger in elke fase van zijn leven uit te dagen om actief of
passief vertrouwd te raken met één of meerdere vormen van kunst en cultuur en de
toegankelijkheid van voorzieningen en instellingen te vergroten.' Reden hiervoor is dat het
kabinet een brede culturele basis als voorwaarde beschouwt voor de persoonlijke ontwikkeling
van de burger. Cultuurbelevingen zijn bovendien vaak gedeelde ervaringen, die de sociale
binding en samenhang bevorderen.
Het beleidsdocument Kunst van Leven bevat een eerste uitwerking van die ambities, in de vorm
van een tienpuntenplan voor cultuurparticipatie. De voorgestelde acties lopen uiteen van de
invoering van de Canon van Nederland tot een impuls voor amateurkunst en volkscultuur.
2.3 Uitgangspunten gemeenten en provincies
In het gemeentelijke cultuurbeleid nemen de kunsteducatie en amateurkunst een belangrijke
plek in.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) stimuleert cultuurparticipatie,
cultuureducatie en amateurkunst met programma's en samenwerking met:
- Kunstconnectie, in verband met het kwaliteitssysteem kunsteducatie.
- Cultuurnetwerk Nederland, in verband met cursussen cultuureducatie voor
gemeenteambtenaren.
- Erfgoed Nederland, in verband met afstemming over de Canonkaravaan door provincies en
gemeenten, en de handreiking amateurkunst van 20081.
De VNG heeft zich in het verleden meermalen uitgesproken voor een apart fonds ten behoeve
van cultuureducatie en amateurkunst. Dit fonds zou middelen moeten hebben voor activiteiten
van scholen, voor instellingen voor cultuureducatie en voor aanbieders van cultuur. Daarbij
gelden criteria als kwaliteit, vernieuwing, voorbeeldwerking en overdraagbaarheid.
Het Interprovinciaal Overleg (IPO)2 zet in op de relatie van cultuur met participatie (sociale
samenhang), met innovatie en toerisme (economische slagkracht) en met de kwaliteit van de
ruimte (mooier Nederland).
1 Op dit moment wordt door Kunstfactor, i.o.m. de VNG en OCW een Handreiking
Gemeentelijk Amateurkunstbeleid geschreven. Deze handreiking zal naar verwachting
de taak en de rol van gemeenten voor het amateurkunstbeleid beschrijven.
2 Gezamenlijke brief van IPO/VNG brief aan de minister van OCW d.d. 31 mei 2007 en
"Provincies maken het verschil", IPO 2007
p 8
Programmafonds Cultuurparticipatie
Concreet betekent dit onder meer het ondersteunen en entameren van:
- Sociale en culturele netwerken door inzet op amateurkunst, samenwerking amateurs en
professionals.
- Culturele netwerken in de steden en het landelijk gebied.
- Cultuurbeleid van kleinere gemeenten.
2.4 Uitgangspunten Programmafonds Participatiefonds
Voor de uitvoering van verschillende onderdelen van het Tienpuntenplan uit Kunst van leven
ziet het kabinet een belangrijke rol weggelegd voor het op te richten Programmafonds
Cultuurparticipatie. Het Programmafonds wordt daarmee één van de belangrijkste instrumenten
om cultuurparticipatie te vergroten. Uitgangspunten van het fonds worden het stimuleren van
cultureel burgerschap, van actieve deelname van cultureel diverse groepen en van sociale
cohesie.
In Kunst van leven krijgt het fonds de volgende taken toebedeeld:
- Het geven van een vervolg aan het Actieplan Cultuurbereik.
- Het overdragen en zo nodig herzien van een meerjarig subsidiesysteem van instellingen voor
cultuurparticipatie. De beschikking voor 2009 2012 wordt rechtstreeks afgegeven door het
Ministerie van OCW en de uitvoering komt bij het fonds.
- Het overnemen en zo nodig herzien van de Regeling amateurkunst die tot 1 november 2007
door het Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten wordt uitgevoerd en de regeling
cultuureducatie die door de Mondriaan Stichting en het voormalig FAPK wordt uitgevoerd.
Het nieuwe Programmafonds Cultuurparticipatie is behalve een vervolg op bestaande
regelingen en bestaand beleid, ook nadrukkelijk een start van nieuw stimuleringsbeleid. Naast
het bundelen van het huidige beleid en regelingen moet het fonds juist ook zorgen voor
ontwikkeling en vernieuwing. Daarbij gaat het niet alleen om meer, maar ook om beter.
Daarmee is het fonds medeverantwoordelijk voor een samenhangend en integraal beleid voor
cultuurparticipatie. Op basis van het voorafgaande biedt het volgende schema een kader voor
het nieuw op te zetten Programmafonds Cultuurparticipatie.
Figuur 1: Kader Programmafonds
Maatschappelijke visie:
Cultureel Burgerschap
Participatie:
Actief voor passief
Cultuureducatie Amateurkunst Volkscultuur
p 9
Programmafonds Cultuurparticipatie
3 Beleidskader
Dit hoofdstuk schetst het beleidskader van het nieuwe Programmafonds Cultuurparticipatie. Het
gaat om het bepalen van doelstellingen, programmalijnen en thema's op hoofdlijnen.
Het Actieplan Cultuurbereik loopt in 2008 af. Het is daarom van de hoogste urgentie om op
korte termijn de samenwerking tussen de drie overheden opnieuw vorm te geven. Om die reden
wordt in dit hoofdstuk relatief veel aandacht besteed aan de regeling die het Actieplan
Cultuurbereik (overheden) in 2009 zal opvolgen.
De regelingen voor de instellingen voor cultuureducatie, amateurkunst en de meerjarenregeling
behoren ook tot het takenpakket van het nieuwe fonds. Dat de nadruk hier op de samenwerking
van de overheden ligt, betekent niet dat de regelingen van minder belang zijn. In de
uitwerkingsfase zal de aandacht ook volop naar deze regelingen uitgaan.
De focus in dit hoofdstuk is met name gericht op het Programmafonds. Aandacht voor de
samenhang met andere beleidsterreinen en de afbakening daarvan vindt in een latere fase
plaats.
3.1 Missie en doelstellingen
De missie van het Programmafonds Cultuurparticipatie is om cultuurparticipatie van alle burgers
te stimuleren. Iedere Nederlander, te beginnen bij jongeren, komt op termijn actief in aanraking
met een cultuurdiscipline.
De komende jaren zal in het fonds het accent moeten liggen op actieve participatie.
Tegelijkertijd zal de aandacht voor receptieve en reflectieve participatie niet veronachtzaamd
mogen worden.
De volgende doelstellingen ondersteunen de missie:
- Meer mensen doen mee.
- De georganiseerde deelname neemt toe.
- Er komen betere faciliteiten (begeleiding en scholing, ruimtes, presentatiemogelijkheden,
samenwerking met professionals).
Deze doelstellingen dienen nader gespecificeerd en gekwantificeerd te worden. In het
verlengde van de eerder aangehaalde SCP-studie over de actieve deelname aan
amateurkunst, stelt het Programmafonds als doelstelling dat actieve deelname aan
amateurkunst elk jaar met 1%-punt dient te stijgen. In termen van het SCP betekent dit dan dat
in 2012, indicatief ongeveer 50% van de Nederlandse bevolking als amateur actief deelneemt
aan cultuur.
Het is de uitdaging voor de aanvragers (overheden en instellingen) binnen deze doelstellingen
hun beleid te formuleren op basis van goede analyses.
p 10
Programmafonds Cultuurparticipatie
3.2 De drie programmalijnen
Om de doelstellingen te realiseren, worden er drie programmalijnen ingevoerd. Het betreft
cultuureducatie, amateurkunst en volkscultuur. Binnen deze programmalijnen zijn drie
doorsnijdende thema's onderscheiden: diversiteit, vernieuwing en verankering. Hieronder wordt
nader ingegaan op de programmalijnen en doorsnijdende thema's.
Figuur 2. Programmalijnen en thema's
Programmafonds
Participatie
Actief voor passief
Cultuureducatie
Cultuureducatie Amateurkunst Volkscultuur
diversiteit
vernieuwing
verankering
Programmalijn 1: Cultuureducatie
De doelstelling van het Programmafonds is om het cultuureducatieve aanbod en de
cultuureducatieve vraag in kwantitatief en kwalitatief opzicht te stimuleren en te vernieuwen.
Cultuureducatie omvat kunsteducatie, erfgoededucatie, waaronder de Canon van Nederland,
media-educatie en literatuureducatie. Het fonds definieert het begrip cultuureducatie ruim; het
bevat zowel binnenschoolse als buitenschoolse activiteiten.
Uit onderzoek blijkt dat cultuureducatie bijdraagt aan de persoonlijke ontwikkeling van kinderen
en jongeren, kennis van en belangstelling voor cultuur, actief burgerschap en sociale cohesie.
Het huidige cultuureducatiebeleid vindt zijn oorsprong in 1999. Toen besloten rijk, gemeenten
en provincies zich gezamenlijk in te zetten voor de samenwerking tussen scholen en culturele
instellingen. Van 2001 tot en met 2004 was hierover een aparte bestuurlijke afspraak van
kracht. Vanaf 2005 maakt cultuureducatie onderdeel uit van het beleidskader en de geldstroom
van het Actieplan Cultuurbereik.
Provincies en gemeenten spelen een belangrijke rol bij de uitvoering van cultuureducatie door
hun culturele infrastructuur te stimuleren met scholen samen te werken. Het ontbreekt scholen
dikwijls aan tijd en kennis om hun vraag naar cultuureducatie helder te kunnen formuleren.
Culturele instellingen vinden het op hun beurt vaak lastig om hun aanbod toe te spitsen op wat
in het onderwijs actueel is. Succesverhalen in de cultuureducatie zijn die van de culturele
netwerken van instellingen en scholen. Daarnaast is een sterke relatie tussen onderwijs en
cultuur een voorwaarde voor een vloeiende overgang tussen het binnenschoolse en
buitenschoolse culturele aanbod.
p 11
Programmafonds Cultuurparticipatie
In Kunst van Leven wordt gesteld dat de canon waardevol is voor het versterken van historische
kennis binnen het onderwijs. Het Programmafonds krijgt extra middelen om culturele
instellingen te stimuleren om met hun collectie en activiteiten aan te sluiten bij de vijftig vensters
van de canon die onderdeel worden van het onderwijscurriculum.
Programmalijn 2: Amateurkunst
De doelstelling van het Programmafonds is om het kwalitatieve en kwantitatieve aanbod van
amateurkunst te stimuleren evenals de actieve deelname daaraan.
Het ontwikkelen van talent is belangrijk voor het culturele landschap in Nederland.
Amateurkunst is naast een doel op zich ook een belangrijke kweekvijver voor cultureel talent. In
het kader van de tussentijdse evaluatie van het tweede Actieplan Cultuurbereik signaleerde de
Commissie Cultuurbereik dat amateurkunst in de Actieplanperioden maar weinig tot
ontwikkeling is gekomen. Een te traditionele invulling van amateurkunst houdt allerlei nieuwe
vormen van eigentijdse amateurkunst tegen, zo is de huidige analyse. Het gaat dan
bijvoorbeeld om niet-geïnstitutionaliseerde kunstzinnige activiteiten zoals urban-arts, community
art of vormen van audiovisuele kunst. In het kader van het Programmafonds zal het begrip
amateurkunst dan ook ruim opgevat gaan worden1.
Programmalijn 3: Volkscultuur
De doelstelling van het Programmafonds is om het kwalitatieve en kwantitatieve aanbod van
volkscultuur te stimuleren evenals de actieve deelname daaraan.
Het kabinet wil volkscultuur stimuleren2. Het gaat daarbij om de cultuur van het dagelijks leven
en de daarmee samenhangende cultuurverschijnselen. Dat wil zeggen het immateriële culturele
erfgoed van tradities, maar ook opkomende en verdwijnende rituelen in onze multiculturele
samenleving. Kortom, het gaat om de dynamiek van cultuur, in de brede zijn van het woord.
Niet alleen het bewaren van immaterieel erfgoed, maar ook nieuwe vormen van levende
volkscultuur komen in het kader van het Programmafonds aan bod.
De minister van OCW heeft het Meertensinstituut gevraagd het begrip volkscultuur nader te
omschrijven. Dit is conform zijn toezegging aan de Tweede Kamer tijdens de
begrotingsbehandeling van OCW 17 december 2007.
3.3 Drie doorsnijdende thema's
Naast de drie hiervoor genoemde programmalijnen zijn er drie thema's die de lijnen
doorkruisen.
Doorsnijdend thema 1: Diversiteit van de doelgroepen
Het Programmafonds wil aansturen op een brede deelname aan cultuurparticipatie; nieuwe en
oude Nederlanders. Het gaat om alle leeftijden, bevolkingsgroepen, opleidingsniveaus.
Culturele diversiteit, in aanbod en publiek, verrijkt en versterkt het culturele leven.
1 Een precieze afbakening tussen wat wel en wat geen amateurkunst is, is lastig te
maken. Wij gaan er van uit dat iedereen die niet beroepshalve maar uit liefhebberij actief is
in een kunstdiscipline, amateurkunst bedrijft. Er kan daarbij sprake zijn van een enorme
verscheidenheid in niveau en vorm; van de hobbyist die zelfstandig werk maakt tot en met
de semi-prof die als lid van een groep regelmatig voorstellingen geeft. Opgevat als
kwalitatieve norm is tussen professional en amateur moeilijk een grens te trekken.
2 Regeerakkoord
p 12
Programmafonds Cultuurparticipatie
Dit houdt niet in dat alle instellingen zich bezig moeten gaan houden met alle doelgroepen.
Maar het fonds wil als geheel wel alle doelgroepen voldoende bereiken.
Hetzelfde speelt bij de toegankelijkheid van culturele voorzieningen voor alle Nederlanders. Bij
de bevordering van het actief deelnemen aan de samenleving als culturele burger is
toegankelijkheid een sleutelbegrip. Uit diverse onderzoeken blijkt dat grootschalige structurele
acties voor kansarme groepen betrekkelijk weinig hebben opgeleverd. Lagere
inkomensgroepen, vooral nieuwe Nederlanders, houden zich veel minder bezig met actieve
kunstbeoefening dan mensen uit de hogere inkomensgroepen. Voor het bezoek aan meer
traditionele kunsten geldt hetzelfde.
Om brede cultuurparticipatie te bevorderen, is creativiteit en innovatiedrang nodig. Daar wil het
fonds een impuls aan geven. Daarom krijgt dit thema in het Programmafonds op alle niveaus
aandacht; het dient herkenbaar te zijn in de aanvragen die gemeenten, provincies en
instellingen indienen bij het Programmafonds Cultuurparticipatie.
Doorsnijdend thema 2: Vernieuwing
Het overgrote deel van cultuurbudgetten op de begrotingen van rijk, provincies en gemeenten
zit `vast' in infrastructuur en structurele subsidies voor kunst- en cultuurinstellingen. De
financiering van de culturele basisvoorzieningen valt onder de reguliere verantwoordelijkheid
van de diverse overheden. Voor vernieuwing blijft vaak weinig financiële ruimte over.
Het Programmafonds wil daarom budgetten reserveren voor vernieuwende initiatieven en
projecten. Hierbij is wel van belang om op te merken dat vernieuwing in de regio of minder
stedelijke omgeving niet dezelfde vernieuwing hoeft te zijn als de vernieuwing in de Randstad.
In de termen van het Programmafonds betekent vernieuwing:
- Vernieuwing van bestaande projecten of activiteiten. Instellingen worden gevraagd om in hun
bestaande plannen te komen tot vernieuwing. Het kan daarbij gaan om uitbreiding van
doelgroepen, nieuwe doelgroepen, verhoging van de efficiency en of effectiviteit.
- Initiatieven die `van onderop' ontstaan in wijken, scholen, op poppodia, op festivals, bij nieuwe
makers (amateurs en professionals).
- Nieuwe samenwerkingsvormen of coalities die (op gemeentelijk niveau) tot stand komen.
- Vraaggestuurd aanbod. Het is de vraag of voldoende bekend is wat de culturele burger vindt en
wil. Voor scholen, kleinere instellingen en individuele burgers is het vaak lastig om precies te
weten welke mogelijkheden culturele instellingen bieden en hoe je daar toegang toe krijgt. Het
zou goed zijn als gemeenten en provincies scholen, instellingen en burgers zouden
aanmoedigen bij het formuleren van hun vragen.
Doorsnijdend thema 3: Verankering
De programmalijnen cultuureducatie, amateurkunst en volkscultuur zijn nog betrekkelijk jonge
beleidsvelden. Het is noodzakelijk dat het fonds stuurt op ontwikkeling en vernieuwing.
Tegelijkertijd is het essentieel om de ingezette ontwikkelingen ook te kunnen verankeren, was
de mening van velen tijdens de verkenningsfase.
De ontwikkeling van plannen, van nieuwe samenwerkingsvormen en uitvoering van activiteiten
en projecten op de betreffende gebieden hebben veel tijd gekost. Deze activiteiten en projecten
moeten de kans krijgen in de reguliere activiteitenprogramma's van overheden en instellingen te
worden opgenomen. Zoals gezegd gaat het bij het Programmafonds vooral om
stimuleringsgelden. Het is niet de bedoeling dat instellingen structureel afhankelijk worden van
Programmafondsgelden.
p 13
Programmafonds Cultuurparticipatie
Het Programmafonds zal de aanvragen mede beoordelen op de verdere verankering, evenals
op levensvatbaarheid en toekomstbestendigheid van in gang gezette ontwikkelingen.
3.4 Beoordeling
De programmalijnen en de doorsnijdende thema's vormen het beoordelingskader van het
Programmafonds.
In de aanvraag van de provincies en gemeenten dienen alle drie de programmalijnen in
voldoende mate opgenomen te zijn. Daarnaast wordt er binnen deze regeling getoetst op de
drie thema's. Het is daarbij niet noodzakelijk dat alle drie de thema's in het programma even
sterk aan bod komen. Daarnaast staat het gemeenten en provincies vrij om zelf thema's te
benoemen en op te nemen in hun programma's.
Naar verwachting vragen instellingen in de regel binnen één programmalijn aan. Deze
aanvragen worden getoetst op de drie doorsnijdende thema's; diversiteit, vernieuwing en
verankering. Het is daarbij niet noodzakelijk dat alle drie de thema's in het programma even
sterk aan bod komen. Bij de verdere aanpassing van de regeling wordt nader bekeken in welke
mate instellingen zelf thema's kunnen inbrengen.
3.5 Samenwerkingsmodel
Bevorderen van cultuurparticipatie is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle
betrokkenen, aanvragende individuen, instellingen en overheden.
Vanuit hun gezamenlijke verantwoordelijkheid zullen de drie overheden intensief moeten gaan
samenwerken. Samenwerking van de drie overheden dient gebaseerd te zijn op afstemming
van het stimuleringsprogramma's cultuurparticipatie, uitgaande van een gemeenschappelijke
visie: voor wie doen we het, wat willen we bereiken, waar staan we over bijvoorbeeld vier jaar?
Een juiste balans tussen centrale en decentrale verantwoordelijkheden is daarbij van groot
belang. Op het niveau van het Programmafonds zal de algemene richting worden aangegeven:
de ambities, de hoofdthema's en de te realiseren resultaten. Op decentraal niveau moet er
voldoende vrijheid zijn voor een specifieke of regionaal bepaalde invulling van de centrale
thema's. Dat maakt het mogelijk om adequaat aan te sluiten op de lokale en regionale wensen
en behoeften. Het fonds zal zich bovendien herkenbaar en toegankelijk positioneren in het veld
van cultuureducatie, amateurkunst en volkscultuur.
Overeenstemming aan het begin van het subsidietraject over verantwoordelijkheden en vrijheid
van de drie overheden is een voorwaarde voor een eenvoudige organisatorische vormgeving,
met een beperkt aantal criteria en een beperkte regeldruk. Het fonds wil geen precieze
afbakening geven over hoeveel aandacht aan programmalijnen en thema's in de aanvragen
gegeven dient te worden. Dit om ruimte open te laten voor lokale en regionale accenten. In het
samenwerkingsmodel gaat het om het handelen in de geest van de missie van het
Programmafonds. Deze wijze van samenwerken vereist inzet en durf van alle betrokkenen.
In de uitwerkingsfase zal binnen dit kader de samenwerking tussen de overheden en de
instellingen in het veld nader vorm gegeven gaan worden.
p 14
Programmafonds Cultuurparticipatie
3.6 Resultaten
Waar leidt het Programmafonds concreet toe? Zijn de landelijke ambities, zoals verwoord in
paragraaf 3.1, te vertalen in geoperationaliseerde resultaten?
De beoogde resultaten dienen nog nader gekwantificeerd en gespecificeerd te worden. Het
fonds vraagt van de aanvragers dat zij in hun verantwoording over de subsidiegelden
kwalitatieve en kwantitatieve resultaten melden.
Het Programmafonds is zich er van bewust dat adequate gegevens thans niet of slechts
beperkt voorhanden zijn. Het ontwikkelen van goede indicatoren en het verzamelen van
gegevens zal tijd en energie kosten. Toch is een en ander noodzakelijk om zicht te krijgen op
de effecten van de in gang gezette ontwikkelingen.
Het Programmafonds zal in overleg met het veld de kwantitatieve doelstellingen op
Programmafondsniveau verder uitwerken en specificeren. Het ligt daarbij in de bedoeling dat
ook het SCP en het IVA betrokken worden om tot een standaardmethodiek te komen.
p 15
Programmafonds Cultuurparticipatie
4 Werkwijze
In dit hoofdstuk worden de werkwijze en organisatie van het fonds beschreven. Aan bod komen
het principe van twee loketten, de rol van de programmacoördinatoren en adviescommissies,
de regelingen, de ondersteunende taken, het budget en de positionering van het
Programmafonds ten opzichte van de andere fondsen.
4.1 Loketten
In het startdocument van het Programmafonds werd gesproken over drie kamers. De indeling in
kamers was ingegeven door de herkomst van financiële middelen. Een dergelijke indeling doet
echter geen recht aan de bedoeling van het Programmafonds. Daarnaast laat een verdeling
voor projectsubsidies en meerjarige subsidies over twee verschillende kamers geen ruimte voor
meerjarige subsidieaanvragen voor minder dan vier jaar.
Daarom stellen wij een Programmafonds voor met drie inhoudelijke programmalijnen, voor twee
groepen aanvragers: overheden en instellingen. Instellingen kunnen aanvragen voor project- en
meerjarige subsidies bij loket 1 (samengevoegde kamers 1 en 3 uit startdocument), overheden
vragen aan voor een programmasubsidie bij loket 2 (oude Actieplan subsidies uit kamer 2).
Hiermee kent het Programmafonds drie centrale programmalijnen en twee loketten.
Schematisch weergegeven ziet dat er als volgt uit:
Figuur 3 : Matrix cultuurparticipatie
Loket 1 Loket 2
Provincies &
Instellingen Gemeenten
Cultuureducatie
Cultuureducatie
ggnniilleeggeerr
Amateurkunst
Amateurkunst
nnee nneerraajjrreeee ggnniihhccttaa eeiittaappiicciittrraapprruuuuttlluu
Volkscultuur MMsseeiiddiissbbuuss ttcceejjoorrpp
MM CC
De structuur van het fonds dient er voor te zorgen dat er voldoende onderlinge uitwisseling
tussen de loketten tot stand komt. De samenhang tussen de loketten wordt geborgd door de
samenwerking tussen programmacoördinatoren (loket 1) en de secretarissen (loket 2). Dit met
als doel een samenhangend en aanvullend beleid op landelijk, regionaal en lokaal niveau te
realiseren. Het is noodzakelijk dat binnen beide loketten kennis en overzicht aanwezig zijn
zowel per programmalijn alsmede voor wat betreft de dwarsverbanden tussen de
programmalijnen.
p 16
Programmafonds Cultuurparticipatie
4.2 Behandeling aanvragen
Het Programmafonds behandelt de aanvragen van overheden en instellingen op verschillende
manieren. Voor de overheden hanteert het fonds een model met programmacoördinatoren, voor
de instellingen wordt een model met adviescommissies het meest zorgvuldig geacht.
Programmacoördinatoren
De matchingregeling is gebaseerd op de combinatie van landelijke beleidslijnen en regionale of
lokale speerpunten. Voor amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur is lokale inbedding en
lokale expertise essentieel.
Om de aanvragen van provincies en gemeenten goed te laten verlopen zal het fonds investeren
in het voortraject van de aanvragen uit de regio en slechts licht toetsen bij de definitieve
aanvraag.
Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de totstandkoming van de aanvraag. Zij
formuleren hun subsidieaanvragen op basis van de lokale behoeften aan cultuurparticipatie
binnen de programmalijnen en de thema's van het Programmafonds. De provincies en
gemeenten beoordelen de lokale aanvragen inhoudelijk. De provincies en gemeenten zijn
verantwoordelijk voor probleemanalyse, de benoeming van resultaten, evaluatie en monitoring.
De programmacoördinator is werkzaam bij het programmafonds. De programmacoördinator
investeert in het voortraject, wat bijdraagt aan een simpele afhandeling. Hij heeft de volgende
hoofdtaken:
- het onderhouden van contacten met gemeenten en provincies bij de op te stellen programma's
- tijdens de programmaperiode: het monitoren van financiën en van resultaten (verantwoording)
van de programma's
- het adviseren over en het schrijven van het advies over ingediende programma's ter
besluitvorming aan de directie
- proactief optreden; hij heeft geen eigen budget, maar is medeverantwoordelijk voor het
bewaken van de samenhang van het beleid van het fonds en de programma's.
De toetsing, goedkeuring of afwijzing van de ingediende programma's gebeurt door de directie.
De toetsing kan eventueel tot aanpassingen van de aanvraag leiden door de aanvrager, in
overleg met de programmacoördinator. Hoe de (lichte) toetsing wordt vormgegeven, wordt in de
volgende fase verder uitgewerkt. Doel is om juridisering zoveel mogelijk te vermijden. Een
regeling voor arbitrage wordt nader onderzocht. De reguliere wegen van bezwaar en beroep
staan open.
Secretarissen
Om de project- en meerjarige subsidieaanvragen van instellingen zorgvuldig te kunnen
beoordelen, laat de directie zich adviseren door adviescommissies. De directie besluit over de
subsidieaanvragen. De vergaderingen van de adviescommissies worden inhoudelijk voorbereid
door een secretaris van het Programmafonds.
De secretaris, naar voorbeeld van het NFPK+, is het aanspreekpunt en het gezicht voor het
veld. Hij is inhoudelijk dé deskundige voor alles wat er speelt binnen zijn aandachtsveld. De
secretaris is verantwoordelijk voor de behandeling van subsidies door het team (voorbereiden,
bijwonen en afhandelen van vergaderingen van de adviescommissie).
p 17
Programmafonds Cultuurparticipatie
De secretarissen amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur hebben regelmatig contact met
de programmacoördinatoren over de activiteiten die op provinciaal en gemeentelijk niveau
plaatsvinden. Programmacoördinatoren op hun beurt vernemen welke instellingen met
landelijke betekenis of projecten met landelijke betekenis (meerjarige) subsidie ontvangen en of
hier belangwekkende verschuivingen in optreden.
De programmacoördinatoren bespreken verschuivingen vervolgens met de provincie of
gemeente. Op bestuurlijk niveau kunnen belangwekkende verschuivingen aan de orde komen
tijdens het bestuurlijk overleg tussen de minister en IPO en VNG. De uitwerking van de
organisatiestructuur vindt plaats in de volgende fase.
4.3 Regelingen
Het beleid van het Programmafonds zal nader worden uitgewerkt in subsidieregelingen die in
lijn liggen met de in de vorige paragraaf weergegeven loketindeling op landelijk/instellingen en
op lokaal/gemeente-provincie niveau.
Matchingregeling
Het huidige Actieplan Cultuurbereik wordt beëindigd. Alle twaalf provincies en alle steden met
meer dan 90.000 inwoners1 kunnen een aanvraag indienen. In de periode februari april zal de
matchingregeling regeling in overleg met IPO en VNG uitgewerkt gaan worden. De regeling
dient in mei te worden gepubliceerd. Mocht er vertraging ontstaan, dan worden
overgangsmaatregelen getroffen.
Meerjarige en projectsubsidies
Het Programmafonds Cultuurparticipatie neemt de meerjarige subsidiëring van instellingen
cultuureducatie en amateurkunst over van OCW. Voor de meerjarige subsidies geldt dat de
beschikkingen voor 2009 - 2012 nog verstrekt zullen worden door het ministerie van OCW. Het
ministerie wordt over deze aanvragen geadviseerd door de Raad voor Cultuur.
Voor de periode 2013 2016 gaat het Programmafonds deze aanvragen beoordelen. De
monitoring en afhandeling van de meerjarige subsidies voor de periode 2009 - 2012 wordt al
gedurende de periode 2009-2012 overgedragen aan het Programmafonds. In de volgende fase
gaan we na welk moment hier het meest geschikt voor is.
De instellingen kunnen vanaf 2013 een meerjarensubsidie bij het nieuwe fonds aanvragen: het
kan dan gaan om maximaal vierjarige subsidie, maar ook om drie, twee of eenjarige subsidies.
Voor projectsubsidies geldt dat het Programmafonds vanaf 2009 de aanvragen beoordeelt en
de middelen toewijst. In 2008 zijn de huidige regelingen amateurkunst en cultuureducatie nog
van kracht. Deze regelingen blijven in 2008 uitgevoerd worden door respectievelijk het
voormalige Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten (FAPK) en de Mondriaanstichting.
Deze regeling staat open voor amateurkunstinstellingen en cultuureducatie instellingen.
Daarnaast kunnen ook samenwerkingsverbanden van deze instellingen met bijvoorbeeld
professionele kunstinstellingen of scholen projectsubsidies aanvragen.
Voor zover het gaat om professionele instellingen die meerjarig gefinancierd worden door een
ander fonds of door OCW, kan van projectsubsidie alleen sprake zijn als het om een bijzonder
initiatief gaat,buiten de reguliere taken die reeds gesubsidieerd worden.
1
In de startnotitie "Programmafonds Cultuurpaticipatie" van 24-10-2007 wordt
aangegeven dat hier bedoeld worden gemeenten met meer dan 90.000 inwoners of
cultuurconvenantgemeenten op peildatum 1 januari 2007.
p 18
Programmafonds Cultuurparticipatie
Naar verwachting wordt eind 2008 de regeling project- en meerjarige subsidies gepubliceerd.
Het is de vraag of het mogelijk is om één regeling te ontwerpen. Wellicht is het nodig om een
aparte regeling voor projectsubsidies te creëren en een aparte voor meerjarige subsidies.
Grijze gebieden
Tussen amateurkunstinstellingen en professionele kunstinstellingen bestaat een grijs gebied dat
aangeduid wordt met semi-professionele kunstinstellingen. In de volgende fase moet bezien
worden of het mogelijk is om met het NFPK+ en andere fondsen tot een interregeling te komen
of dat een meer generieke verdeling het meest gepast is of dat gekozen moet worden voor een
beoordeling per instelling.
4.4 Ondersteunende taken
Ook kennisuitwisseling, informatieverspreiding en onderzoek dragen bij tot het realiseren van
de doelstellingen.
Kennisuitwisseling & informatieverspreiding
Voor educatie is een belangrijke rol weggelegd voor de sectorinstituten voor erfgoed,
amateurkunst, muziek, theater en film. Daarnaast heeft ook Cultuurnetwerk een rol. Voor de
uitwisseling van kennis en informatie over amateurkunst is primair Kunstfactor, het
sectorinstituut voor amateurkunst, verantwoordelijk. Voor uitwisseling van kennis en informatie
over volkscultuur ligt de eerste verantwoordelijkheid bij het Nederlands Centrum voor
Volkscultuur en het Meertens-instituut.
Het Programmafonds onderhoudt contact met deze instellingen om goed op de hoogte te
blijven van de relevante gebeurtenissen en ontwikkelingen.
De verantwoordelijkheid van het Programmafonds voor uitwisseling van kennis en informatie
heeft vooral betrekking op de programma's en projecten die door het fonds ondersteund
worden. Daartoe organiseert het Programmafonds bijeenkomsten voor de uitwisseling van
kennis over en ervaring met de ondersteunde beleidsthema's. Daarnaast informeert het fonds
via zijn website en digitale nieuwsbrieven over voorbeeldprojecten en andere ontwikkelingen.
Onderzoek
De effecten van subsidies voor cultuurparticipatie zijn tot nu toe beperkt meetbaar gebleken. Er
is vaak geen goede nulmeting. Bovendien blijkt het lastig vast te stellen wat het verband is
tussen de toegekende subsidies en maatschappelijke effecten. Het Programmafonds is niet de
eerst verantwoordelijke voor het onderzoek naar de effecten van subsidies. Dat zijn de
sectorinstituten en brancheorganisaties en voor de terreinen van educatie en volkscultuur
respectievelijk het Cultuurnetwerk, het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en het Meertens-
instituut. Het Programmafonds zet zich vanuit zijn expertise wel in voor dat onderzoek en draagt
bij aan het ontwikkelen ervan.
p 19
Programmafonds Cultuurparticipatie
Opzetten van samenwerkingsverbanden
Het Programmafonds dient landelijke ontwikkelingen te signaleren (positief of negatief) die van
belang zijn voor de doelstellingen van het fonds. Hiertoe zal het programmafonds
samenwerkingsverbanden aangaan.
4.5 Budget Programmafonds Cultuurparticipatie
In zijn brief van de minister van OCW aan de Kamer van 13 november 2007 over het nieuwe
Programmafonds is aangekondigd dat er meer geld beschikbaar komt voor cultuureducatie,
amateurkunst en volkscultuur. Dit budget zal worden ingezet via het Programmafonds
Cultuurparticipatie. Ook de extra middelen voor de presentatie van de Canon van Nederland
aan het onderwijs worden aan het fonds toegevoegd. Deze intensivering loopt op tot indicatief
22 miljoen in 2012. Definitieve besluitvorming over de bedragen voor 2009 en verder zal de
komende jaren steeds plaatsvinden in de voorjaarsnota.
Daarnaast zullen met ingang van 2009 de budgetten voor de huidige regelingen amateurkunst
van het FAPK en de regeling cultuureducatie van de Mondriaan Stichting en het FAPK naar het
Programmafonds overgaan. Ook het geld voor de meerjarig gesubsidieerde instellingen op het
gebied van cultuureducatie en amateurkunst die van OCW over gaan naar het
Programmafonds, zullen worden overgeheveld. In totaal gaat het bij deze laatstgenoemde
posten om een bedrag van 5 à 6 miljoen (begroting 2007). Alles overziende en voor het gemak
ervan uitgaande dat de bedragen op de begroting 2007 constant blijven, ziet het totaalbeeld er
in 2012 als volgt uit:
Schema 1: Budget programmafonds
Budget Programmafonds*
2007 2012
Actieplan Cultuurbereik 13,7 13,7
Instellingen meerjarige subsidies 2,8 2,8
Projectsubsidies amateurkunst en 2,7 2,7
cultuureducatie (FAPK en Mondriaan)
Extra geld - ca .8,0
Totaal budget 19,2 27,2
* Uitvoeringskosten: de kosten van de uitvoering van de bestaande subsidieregelingen (departement, andere
fondsen) die naar het nieuwe fonds overkomen dienen budgettair neutraal aan het Programmafonds te worden
overgedragen. De uitvoering van nieuwe taken van het Programmafonds komen voor rekening van het nieuwe fonds.
Verdeling budget Actieplan Cultuurbereik
Op dit moment is 13,7 mln. gereserveerd voor het lopende Actieplan Cultuurbereik. Dat
betekent dat provincies en gemeenten per inwoner aanspraak kunnen maken op:
- provincies 0,79 euro per inwoner buiten de 90.000+ gemeenten
- 90.000+ gemeenten 0,79 euro per inwoner.
- G4 1,13 euro per inwoner.
p 20
Programmafonds Cultuurparticipatie
Het voorstel is om vooralsnog vast te houden aan zowel het huidige niveau als de
verdelingssleutel tussen de G-4, overige gemeenten en provincies. Er zijn op dit moment geen
redenen om af te wijken van de eerder gekozen uitgangspunten.
Er zal wel een verschuiving plaats gaan vinden tussen de budgetten van de provincies en de
gemeenten, omdat het aantal steden met meer dan 90.000 inwoners is toegenomen sinds
2005.
Bestemming extra geld
Zoals eerder aangegeven is de precieze omvang van de jaarlijks beschikbaar komende extra
middelen voor het programmafonds nog niet bekend. Onderstaand wordt een voorstel gedaan
op basis van een voorlopige inschatting van de middelen voor het Programmafonds in 2012.
Figuur 4: bestedingen Programmafonds
Besteding Programmafonds
gg ss
nniill eeii
ee nn ddii
gg ee
eerr ss
ee bb
gg ggiirr uu
nnii ssttcc
hh aajjrr
cctt ee eejj
---
aa oorr
MM MM pp
13,7 5,5
ontwikkelbudget
8,0 miljoen
Voorlopig worden de extra gelden voor het fonds ingezet voor de ontwikkeling van de sector. Dit
geld wordt als durfkapitaal voor diversiteit, vernieuwing, innovatieve of gedurfde initiatieven en
verankering ingezet. Deze gelden kunnen worden toegekend aan instellingen en aan
initiatieven die via de provincies en gemeenten (matchingregeling of projectmatig) worden
ingediend.
p 21
Programmafonds Cultuurparticipatie
4.6 Resultaatafspraken en verantwoording, monitoring
Op landelijk niveau worden de doelstellingen van het Programmafonds aangegeven. De
doelstellingen zijn globaal. Daardoor ontstaat er voor aanvragers ruimte om rekening houdend
met de omstandigheden voor de overheden en instellingen op regionaal/ lokaal niveau, invulling
te geven aan een eigen aanpak en concretisering van doelstellingen.
Met de aanvragers zullen ook afspraken worden gemaakt over de verantwoording en de
monitoring.
In het kader van de matchingregeling wordt van provincies en gemeenten verwacht dat zij
gedegen evaluaties (resultaten van aanpak en ontwikkelde activiteiten) uitvoeren, op basis
waarvan zij verantwoording kunnen afleggen. Het zal daarbij gaan om jaarlijkse verantwoording
en een eindevaluatie.
Ook de instellingen zullen zich moeten verantwoorden. In het kader van de regelingen zal ook
hier gekeken worden hoe de verantwoording ingevuld dient te worden.
Het Programmafonds wil jaarlijks de ontwikkeling van de resultaten monitoren. De monitoring is
bedoeld om te kijken of:
- aanvragers de doelstellingen behalen;
- er nieuwe ontwikkelingen zijn;
- good practises;
- het noodzakelijk is om tot beleidsbijstellingen te komen.
In de volgende fase zal met de aanvragers (overheden en instellingen) onderzocht worden in
hoeverre het mogelijk is tot afspraken te komen over welke informatie systematisch verzameld
dient te worden voor de noodzakelijke verantwoording. Dit zou moeten uitmonden in richtlijnen
voor evaluaties en verantwoording.
4.7 Positionering ten opzichte van andere fondsen
In de komende jaren is het belangrijk dat het Programmafonds zijn activiteiten afstemt met
andere fondsen en kritisch kijkt naar zijn positie. Afstemming is nodig met het Nederlands
Fonds voor Podiumkunsten+, de Mondriaan Stichting, Fonds BKVB en eventuele andere
(private) fondsen (bijlage 1). Daarnaast is afstemming met OCW nodig over de instellingen in
de basisinfrastructuur. Het gaat voornamelijk om afstemming van subsidies voor semi-
professionele en professionele instellingen bijvoorbeeld op het gebied van cultuureducatie. In
een latere fase, wanneer het aandachtsgebied van het programmafonds verder is uitgewerkt,
zullen concrete werkafspraken met de genoemde fondsen kunnen worden gemaakt.
p 22
Programmafonds Cultuurparticipatie
5 Besturing
5.1 Governance
Het governance model vormt het belangrijkste element van de besturing van het
Programmafonds. Het is een model met een raad van toezicht en een raad van bestuur (hierna
te noemen directie). Daarnaast is er een college van advies dat de directie adviseert over
strategisch beleid en er zijn adviescommissies, die de directie adviseren over individuele
aanvragen van instellingen.
De keuze voor een model met een Raad van Toezicht en een directie moet garanderen dat het
fonds professioneel optreedt. Met zijn 25 tot 30 miljoen euro activiteitenbudget per jaar behoort
het Programmafonds immers tot de grotere publieke fondsen. Met het gekozen model is
ervaring opgedaan door het Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+.
Nadeel van het gekozen model is het mogelijke gebrek aan maatschappelijke borging. Die
wordt vaak gezocht in een breed bestuur. Een raad van toezicht staat meer op afstand. De
maatschappelijke borging kan in het Programmafonds naast de directie echter ook op andere
niveaus belegd worden: bij het college van advies, de adviescommissies (voor de
instellingssubsidies), de programmacoördinatoren en de secretarissen.
Raad van toezicht
De raad van toezicht houdt toezicht op de directie en op de algemene gang van zaken van het
Programmafonds. De raad staat de directie terzijde en grijpt in indien nodig. De belangrijkste
zaken die de raad van toezicht moet goedkeuren zijn: strategie, jaarplan en begroting,
jaarverslag en jaarrekening. De raad heeft verder een aantal bevoegdheden zoals: benoeming,
ontslag en schorsing van de directie, reglement directie en statuten. De volledige opsomming
van de zaken die goedkeuring behoeven en de bevoegdheden vindt u in het profiel van de raad
in bijlage 2.
Vooralsnog wordt uitgegaan van een raad van toezicht van 5 tot 7 leden. Een oneven aantal is
gewenst, mocht het op stemmen aankomen. De precieze omvang hangt vervolgens af van de
expertise die nodig is.
Raad van bestuur/ directie
Mede afhankelijk van de uiteindelijke omvang (budget, personeel) van het fonds zal invulling
worden gegeven aan de raad van bestuur. Vooralsnog gaan we er vanuit dat de raad van
bestuur of directie bestaat uit twee directeuren: één voorzitter en een lid. De voornaamste reden
voor een tweehoofdige directie is de omvang van het Programmafonds: 25 tot 30 miljoen
subsidiegeld. Het is onverstandig om zo veel geld en macht in handen van één persoon te
geven. Als de uiteindelijke personele bezetting beperkt zou blijken te zijn (tussen de 10 tot 20
fte), dan is een directie van twee personen wel aan de zware kant.
p 23
Programmafonds Cultuurparticipatie
Voor de daadkracht van het Programmafonds zijn grofweg drie elementen bepalend:
1) De agenda, wat er in de komende jaren tot stand moet komen: positionering
Programmafonds richting de overheden en het veld, het opzetten van het Programmafonds
(voor overheden en instellingen), de bestelwijziging.
2) Structuureisen: de verhouding ten opzichte van de raad van toezicht, de onderlinge
taakverdeling, de positie ten opzichte van college van advies, adviescommissies (voor
instellingssubsidies), programmacoördinatoren/secretaris.
3) Mensen en competenties: kennis en ervaring fondstaken, managementkwaliteiten, gevoel en
kennis voor cultuurparticipatie (amateurkunst, cultuureducatie en erfgoed), politiek
maatschappelijk begrip, omgaan met budgetten, organisatievermogen,
personeelsmanagement.
De concept functieprofielen van de voorzitter en het lid van de raad van bestuur/directie
(gebaseerd op de bovenstaande elementen) staan in de bijlagen.
Benoeming raad van toezicht en directie
Privaatrechtelijke organisaties hebben een grote mate van autonomie, maar de status van een
zelfstandige bestuursorganisatie (ZBO) vraagt borging van de uitvoering van publieke taken. De
minister van OCW heeft om die reden bepaalde verantwoordelijkheden bij de benoeming van
raad van toezicht en directie. Daarnaast is de positie van de andere overheden van belang
binnen het Programmafonds: het gaat immers gedeeltelijk om gematcht geld, waarmee
gezamenlijke beleidsdoelen nagestreefd worden.
De minister van OCW benoemt de voorzitter en de leden van de raad van toezicht, gehoord
hebbende het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).
Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht zal de minister voordat de benoeming
plaatsvindt overleg voeren met de voorzitter van de raad van toezicht gericht op een `geen
bezwaar verklaring' van de voorzitter van de raad van toezicht.
De leden van de raad van toezicht worden voor een bepaalde periode benoemd.
Publieke borging van de taken van het Programmafonds wordt verder bereikt door de principes
van goed bestuur. Daarbij verdienen de volgende onderwerpen de aandacht in de
uitwerkingsfase die volgt: functiescheiding binnen het fonds, transparantie van het bestuurlijk
proces, afstemming tussen fondsinstrumenten1 en de instrumenten van de minister en van
provincies en gemeenten.
1 Statuten, directiereglement, integriteitscode en jaarverslag.
p 24
Programmafonds Cultuurparticipatie
5.2 College van advies
De directie wordt gevraagd en ongevraagd geadviseerd door een college van advies. Het
college heeft als taak de directie te adviseren over:
- de samenhang van de programma's van gemeenten en provincies, en hun bijdrage aan het
halen van de beleidsdoelen van het Programmafonds;
- de samenhang van de honorering van instellingssubsidies (projectsubsidies en meerjarige
subsidies), en hun bijdrage aan het halen van de beleidsdoelen van het Programmafonds;
- de samenhang tussen de programma's van gemeenten en provincies en de
instellingssubsidies.
De precieze taakomschrijving en het profiel van het college dienen in de volgende fase verder
uitgewerkt te worden.
Bij de samenstelling van het college moet rekening gehouden worden met geografische
spreiding, en met kennis en expertise. Het college wordt benoemd door de directie, Het
ministerie van OCW, IPO en VNG dragen kandidaten voor die gezocht zullen worden in het
culturele en maatschappelijke veld.
5.3 Adviescommissies
Adviescommissies spelen een belangrijke rol bij de beoordeling van de aanvragen van
instellingen (projectsubsidies en meerjarige subsidies). De adviescommissies adviseren de
directie over de aanvragen. De directie besluit over de subsidieaanvragen. De vergaderingen
van de adviescommissies worden inhoudelijk voorbereid door de secretaris. De secretaris kan
bij terugkerende aanvragen voor projectsubsidies een artistiek-inhoudelijke beoordeling geven.
Bekeken moet worden in de volgende fase of één adviescommissie voldoende is voor het
gehele beleidsterrein of dat meerdere adviescommissies nodig zijn. Een pool van adviseurs
behoort ook tot de mogelijkheden. Dezelfde overweging geldt voor de secretaris.
De samenstelling van de adviescommissies wordt primair bepaald door inhoudelijke kennis en
expertise van de beleidsvelden. Spreiding wordt waar mogelijk als criterium gehanteerd bij de
samenstelling. De adviescommissies worden benoemd door de directie.
p 25
Programmafonds Cultuurparticipatie
Bijlage 1: Positionering cultuurfondsen
Fonds Aanvragers Projectsubsidies/
meerjarig
Publieke fondsen
Nederlands Fonds voor Professionele Projectsubsidies en
Podiumkunsten+ podiumkunsteninstellingen meerjarige subsidies
muziek(theater), theater, dans,
festivals
Mondriaan Stichting Instellingen op het gebied van Projectsubsidies
beeldende kunst en vormgeving
(nationaal en internationaal) en
cultureel erfgoed
Fonds voor Beeldende Individuele beeldend kunstenaars, Projectsubsidies en
Kunsten, Vormgeving en vormgevers, architecten en meerjarige subsidies
Bouwkunst bemiddelaars
Nederlands Fonds voor de Producenten (rechtspersonen) Projectsubsidies
Film individuen (schrijvers, regisseurs,
ervaren debutanten) op de
terreinen speelfilm, documentaire,
animatie en onderzoek &
ontwikkeling
Stimuleringsfonds voor Instellingen op het gebied van Projectsubsidies
Architectuur architectuur en stedenbouw en
cultuurgeschiedenis
Fonds voor de Letteren Schrijvers en vertalers Projectsubsidies en
meerjarige subsidies
Nederlands Literair Productie- Literaire instellingen (o.a. Projectsubsidies en
en Vertalingenfonds uitgevers) meerjarige subsidies
Private fondsen
Prins Bernhard Cultuurfonds Instellingen of individuen op het Projectsubsidies en
gebied van podiumkunsten, meerjarige subsidies
beeldende kunst,
monumentenzorg, geschiedenis &
letteren, natuurbehoud
VSB Fonds Kunst- en cultuurinstellingen o.a. Projectsubsidies
op gebied van nieuw publiek,
verdieping bestaand publiek,
talentontwikkeling
Stichting Doen Instellingen o.a. op gebied van Projectsubsidies
cultuurparticipatie,
talentontwikkeling, marketing,
cultuur&economie, cultuur divers
p 26
Programmafonds Cultuurparticipatie
Bijlage 2 : Profielen raad van toezicht en raad van
bestuur
1. Profiel raad van toezicht op hoofdlijnen
Taken
Algemeen
- Toezicht houden op directie/raad van bestuur en op algemene gang van zaken van het fonds
- Raad grijpt in indien nodig én staat directie/raad van bestuur terzijde
- Raad van toezicht is verantwoordelijk voor kwaliteit eigen functioneren
Goedkeuring door raad van toezicht
- Strategie: inhoudelijk en zakelijk om statutaire doelen te realiseren
- Organisatie- en beheerslasten van het fonds, inclusief controle(systeem)
- Jaarplan en begroting
- Jaarverslag en jaarrekening
- Arbeidsvoorwaardenbeleid
- Nevenfuncties directie/raad van bestuur
Bevoegdheden
- Benoeming/ontslag/schorsing directie/raad van bestuur
- Arbeidsvoorwaarden directie/raad van bestuur
- Directie/raad van bestuur reglement
- Statuten
- Benoemen accountant
- Verkrijgen/inzage in alle informatie
Uitoefening taken
- Jaarlijks functioneringsgesprek directie/raad van bestuur (voorbereiding en vastleggen)
- Toezicht op taakverdeling directie/raad van bestuur
- Jaarlijks functioneren raad van toezicht evalueren ten aanzien van directie/raad van bestuur
- Rooster van aftreden (1 x herbenoemen)
- Leden raad van toezicht melden nevenfuncties
p 27
Programmafonds Cultuurparticipatie
Profiel
- Brede maatschappelijke belangstelling
- Op strategisch en visionair niveau kunnen denken
- Grote bestuurlijke en organisatorische ervaring
- Sterke affiniteit met cultuur(participatie), in het bijzonder amateurkunst en cultuureducatie
- Onafhankelijke en kritische geest (zonder zakelijk belang, vrij van last en ruggespraak)
- Uitstekende sociale en communicatieve vaardigheden
- Bereidheid tijd en energie ter beschikking te willen stellen
- Bereidheid om te participeren in eventuele subcommissies van de raad
- Vasthoudendheid, doorzettingsvermogen en integriteit
- Affiniteit met belang en werk medezeggenschap
- Vergoedingen/honorering volgens richtlijnen ministerie OCW
Samenstelling raad van toezicht
- 1 voorzitter
- 1 tot 2 gezaghebbende personen uit de amateurkunst sector
- 1 tot 2 gezaghebbende personen uit de cultuureducatie sector
- 1 persoon `buitenwereld' (bedrijfsleven/dienstensector)
- 1 politiek/bestuurlijke persoon
Samenstelling divers
- Vrouwen
- Juiste verhouding leeftijd
- Nieuwe Nederlanders
- Één lid voorgedragen door de medezeggenschap
p 28
Programmafonds Cultuurparticipatie
2. Profielen raad van bestuur/ directie op hoofdlijnen
2a. Profiel op hoofdlijnen voorzitter raad van bestuur
Omgeving
- De werkzaamheden worden uitgevoerd bij het Programmafonds voor Cultuurparticipatie.
- De raad van bestuur bestaat uit twee directeuren. De voorzitter van de raad van bestuur is
eindverantwoordelijk voor het Programmafonds
- De directeuren zijn verantwoordelijk voor de realisering en de uitvoering van de doelstellingen
van het Programmafonds. De voorzitter/algemeen directeur is eindverantwoordelijk en bepaalt
het gezicht naar buiten. Hij/zij draagt zorg voor de visie, de koers en het beleid van het
Programmafonds.
Resultaatgebieden
1. Eindverantwoordelijk voor de realisering en de uitvoering van de doelstellingen van het
Programmafonds
- verantwoordelijk voor de verdeling van de budgetten
- verantwoordelijk voor de vaststelling van de beleidskaders, de financiële en organisatorische
kaders waarbinnen de fondsmedewerkers hun werkzaamheden verrichten
- verantwoordelijk voor de evaluatie van beleid en de uitvoering van het beleid.
2. Verantwoordelijk voor de externe vertegenwoordiging van het Programmafonds
- actief werken aan de versteviging van de positie van het Programmafonds in het cultureel,
maatschappelijk en politiek krachtenveld
- afstemming met gemeenten, provincies en landsdelen
- onderhouden en uitbreiden van een relevant netwerk
- presenteren en verduidelijken van het beleid van het Programmafonds.
3. Verantwoordelijk voor het leidinggeven aan het Programmafonds
4. Verrichten van voorkomende werkzaamheden
Speelruimte
Verantwoordelijkheden en bevoegdheden
- is bevoegd om het Programmafonds te vertegenwoordigen en kan onderdelen van deze
bevoegdheid delegeren
- treedt op als bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden
- heeft budgetbevoegdheid en kan onderdelen van deze budgetbevoegdheid delegeren
- is statutair eindverantwoordelijk voor de realisering en de uitvoering van de doelstellingen van
het Programmafonds
- is verantwoordelijk voor de verdeling van de budgetten
- is verantwoordelijk voor de vaststelling van de beleidskaders, de financiële en organisatorische
kaders waarbinnen de fonds medewerkers hun werkzaamheden verrichten
- is verantwoordelijk voor de evaluatie van beleid en de uitvoering van het beleid
p 29
Programmafonds Cultuurparticipatie
- draagt zorg voor de visie, de koers en het beleid van het Programmafonds en bepaalt het
gezicht naar buiten
- geeft leiding aan het Programmafonds.
Kaders
- beleidskader van het ministerie van OCW
- wet- en regelgeving
- beschikbare budget.
Kennis en vaardigheden
- kennis van en visie op toekomstige ontwikkelingen
- is gezaghebbend op gebied van amateurkunst en/ of cultuureducatie, heeft kennis van en ruime
ervaring in meerdere sectoren
- is een communicatieve en besluitvaardige manager met een analytisch vermogen
- financiële/bedrijfsvoerings deskundigheid
- creatief, ondernemend en inspirerend naar medewerkers
- teambuilder en teamplayer
- netwerker/ambassadeur/politiek gevoel/externe uitstraling en relationeel vermogen
- wervende aanpak naar ministerie, provincies, gemeenten en het culturele veld in het bijzonder
cultuureducatie, amateurkunst en volkscultuur
- goede beheersing van de Nederlandse en Engelse taal zowel in woord als geschrift.
Contacten
Intern
- raad van toezicht
- raad van Bestuur
- personeelsvertegenwoordiging
- medewerkers.
Extern
- culturele veld
- ministerie van OCW
- andere overheden
- subsidiënten
- sponsors
- universiteiten/ opleidingen.
p 30
Programmafonds Cultuurparticipatie
2b. Functiebeschrijving op hoofdlijnen lid raad van bestuur
Omgeving
- De werkzaamheden worden uitgevoerd bij het Programmafonds voor Cultuurparticipatie
- De raad van bestuur bestaat uit twee directeuren. De voorzitter van de raad van bestuur is
eindverantwoordelijk voor het Programmafonds
- De directeuren zijn verantwoordelijk voor de realisering en de uitvoering van de doelstellingen
van het Programmafonds. De voorzitter/algemeen directeur is eindverantwoordelijk en bepaalt
het gezicht naar buiten. Het andere lid van de raad van bestuur draagt mede zorg voor de visie,
de koers en het beleid van het Programmafonds.
Resultaatgebieden
1. Mede verantwoordelijk voor de realisering en de uitvoering van de doelstellingen van het
Programmafonds
- mede verantwoordelijk voor de verdeling van de budgetten
- mede verantwoordelijk voor de vaststelling van de beleidskaders, de financiële en
organisatorische kaders waarbinnen de fondsmedewerkers hun werkzaamheden verrichten
- mede verantwoordelijk voor de evaluatie van beleid en de uitvoering van het beleid.
2. Mede verantwoordelijk voor de externe vertegenwoordiging van het Programmafonds
- actief werken aan de versteviging van de positie van het Programmafonds in het cultureel,
maatschappelijk en politiek krachtenveld
- afstemming met gemeenten, provincies en landsdelen
- onderhouden en uitbreiden van een relevant netwerk
- presenteren en verduidelijken van het beleid van het Programmafonds.
3. Mede verantwoordelijk voor het leidinggeven aan het Programmafonds
4. Verrichten van voorkomende werkzaamheden
Speelruimte
Verantwoordelijkheden en bevoegdheden
- is mede bevoegd om het Programmafonds te vertegenwoordigen
- treedt op als bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden
- is statutair mede verantwoordelijk voor de realisering en de uitvoering van de doelstellingen van
het Programmafonds
- is mede verantwoordelijk voor de verdeling van de budgetten
- is mede verantwoordelijk voor de vaststelling van de beleidskaders, de financiële en
organisatorische kaders waarbinnen de fonds medewerkers hun werkzaamheden verrichten
- is mede verantwoordelijk voor de evaluatie van beleid en de uitvoering van het beleid
- draagt mede zorg voor de visie, de koers en het beleid van het Programmafonds en bepaalt het
gezicht naar buiten
- geeft mede leiding aan het Programmafonds.
p 31
Programmafonds Cultuurparticipatie
Kaders
- beleidskader van het ministerie van OCW
- wet- en regelgeving
- beschikbare budget.
Kennis en vaardigheden
- kennis van en visie op toekomstige ontwikkelingen
- is gezaghebbend op gebied van amateurkunst en/ of cultuureducatie, heeft kennis van en ruime
ervaring in meerdere sectoren
- is een communicatieve en besluitvaardige manager met een analytisch vermogen
- creatief, ondernemend en inspirerend naar medewerkers
- teambuilder en teamplayer
- netwerker/ambassadeur/politiek gevoel/externe uitstraling en relationeel vermogen
- wervende aanpak naar ministerie, provincies, gemeenten en het culturele veld in het bijzonder
cultuureducatie, amateurkunst en volkscultuur
-
- goede beheersing van de Nederlandse en Engelse taal zowel in woord als geschrift.
Contacten
Intern
- raad van toezicht
- raad van bestuur
- personeelsvertegenwoordiging
- medewerkers.
Extern
- culturele veld
- ministerie van OCW
- andere overheden
- subsidiënten
- sponsors
- universiteiten/ opleidingen.
p 32
Programmafonds Cultuurparticipatie
Bijlage 3 : Lijst met gesprekspartners
Instelling/ organisatie/ experts
Veldpartijen/ experts
Stichting.entoen.nu
Nederlands centrum voor VolksCultuur
Commissie visitatiecommissie Cultuurbereik
CNO
Cultuurformatie
Cultuurnetwerk Nederland
Erfgoed Nederland
Kunstconnectie
Kunstfactor
Kunststation C
Raad voor Cultuur
Raad van Twaalf
Regiegroep Actieplan Cultuurbereik
SCP
SICA
SKVR
Universiteit van Tilburg
VNT
VOB
WKC
Diverse onafhankelijke deskundigen uit het veld
Collega fondsen
Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+
Voormalig FAPK
College van Advies amateurkunst van het voormalig FAPK
Mondriaanstichting
Fonds BKVB
VSB fonds
Gemeenten
Bestuurlijke delegatie VNG
Gemeente Alkmaar
Gemeente Almere
Gemeente Amersfoort
Gemeente Amsterdam
Gemeente Apeldoorn
p 33
Programmafonds Cultuurparticipatie
Instelling/ organisatie/ experts
Gemeente Arnhem
Gemeente Breda
Gemeente Delft
Gemeente Deventer
Gemeente Dordrecht
Gemeente Ede
Gemeente Eindhoven
Gemeente Emmen
Gemeente Enschede
Gemeente Groningen
Gemeente Haarlem
Gemeente Haarlemmermeer
Gemeente Heerlen
Gemeente Hengelo
Gemeente 's-Hertogenbosch
Gemeente Den Haag
Gemeente Leeuwarden
Gemeente Leiden
Gemeente Maastricht
Gemeente Nijmegen
Gemeente Rotterdam
Gemeente Sittard
Gemeente Tilburg
Gemeente Utrecht
Gemeente Venlo
Gemeente Westland
Gemeente Zaanstad
Gemeente Zoetermeer
Gemeente Zwolle
Provincies
Bestuurlijke delegatie IPO
Provincie Flevoland
Provincie Zeeland
Provincie Gelderland
Provincie Overijssel
Provincie Noord Brabant
Provincie Limburg
Provincie Groningen
Provincie Friesland
Provincie Drenthe
Provincie Noord Holland
Provincie Zuid Holland
Provincie Utrecht
p 34
Programmafonds Cultuurparticipatie
Instelling/ organisatie/ experts
Ministerie OCW
Directie Kunsten
Directie Cultureel Erfgoed
Directie Media, Letteren en Bibliotheken
p 35