Sociaal-Economische Raad

Raad stelt advies over evenwichtig ondernemingsbestuur vast

15 februari 2008

De Sociaal-Economische Raad heeft vanochtend het advies over evenwichtig ondernemingsbestuur vastgesteld. Met dit advies reageert de raad op de vraag van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of de positie van werknemers in ondernemingen versterking behoeft.
Het Nederlandse vennootschaprecht heeft een dubbele functie, verduidelijkte hoogleraar Vino Timmerman, die als onafhankelijk lid had deelgenomen aan de commissie die het advies voorbereidde. Enerzijds moet het efficiënt ondernemerschap bevorderen, anderzijds moet het de belangen borgen van partijen die bij de onderneming betrokken zijn. Volgens Timmerman ligt in Nederland de nadruk te veel bij die laatste functie. Hij pleitte voor een betere balans en in het advies zag hij een aantal voorstellen die daartoe bijdragen. Als voorbeeld noemde hij de aanbeveling van de SER dat de rechter van de bevoegdheid om tijdens de enquêteprocedure onmiddellijke voorzieningen te treffen slechts terughoudend gebruik dient te maken. Anders gaat het niet meer om het achteraf beoordelen van ondernemingsbeslissingen, zoals eigenlijk zou moeten in het vennootschapsrecht, maar neemt de rechter zelf de stuurknuppel over. âDat bestaat zo nergens ter wereld.â

Timmerman verduidelijkte nog eens het pleidooi voor de introductie van de zogenoemde business judgement-rule die volgens het advies gehanteerd zou moeten worden als aandeelhouders of vakbonden het ondernemingsbestuur in een enquêteprocedure voor de rechter dagen. Bij deze aanpak, die gehanteerd wordt in de Verenigde Staten, kunnen rechters het beleid van bestuurders maar op drie punten toetsen: fraude, behartiging van eigen belangen en onvoldoende voorbereiding van besluiten. De toetsing in het huidige Nederlandse enquêterecht bestrijkt veel meer delen van het ondernemingsbeleid. Volgens Timmerman zou introductie van de business judgement-rule in Nederland leiden tot een grotere voorspelbaarheid van rechterlijke uitspraken.

Die business judgement rule én een hogere drempel voor aandeelhouders om gebruik te kunnen maken van hun enquêterecht, die eveneens in het advies is opgenomen, zijn tegen het zere been van directeur Rients Abma van Eumedion (vereniging van institutionele beleggers). Abma, die vanochtend tevens namens de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) sprak, vond dat deze voorstellen te zeer de positie van de kleine belegger aantasten. Wel kon het adviserend lid van de voorbereidingscommissie zich vinden in de plannen om ondernemingsraden spreekrecht te geven bij belangrijke besluiten in de algemene aandeelhoudersvergadering.

Voorzitter Bernard Wientjes van VNO-NCW (die mede namens MKB-Nederland en LTO sprak) wees erop dat de positie van Nederlandse vennootschappen kwetsbaarder is dan die van veel vennootschappen elders. Een aantal aanbevelingen in het advies, met name op het punt van het enquêterecht, draagt bij aan verbetering van die positie en daarmee aan het aantrekkelijk houden van Nederland als vestigingsland. Een deel van de voorstellen om de medezeggenschap van medewerkers te versterken wees hij af, mede omdat uit onderzoek blijkt dat de Nederlandse medezeggenschapsregels internationaal gezien al redelijk omvangrijk zijn.

Vice-voorzitter Peter Gortzak van de FNV wees erop dat door de internationalisering de medezeggenschap van de Nederlandse werknemer juist onder druk is komen te staan. Hij vond het jammer dat de werkgevers daar geen oog voor leken te hebben. Gortzak, die mede namens CNV en MHP sprak, vond het jammer dat het advies zich beperkt tot beursvennootschappen. Hij had liever gezien dat ook andere vennootschappen (zoals van de beurs gehaalde vennootschappen) er in betrokken waren. Gortzak legde uit waarom de vakcentrales zich wel in de introductie van de business judgement-rule kunnen vinden, ook al beperkt die niet alleen de mogelijkheden van de aandeelhouders, maar ook die van de vakbonden, die immers ook naar de Ondernemingskamer kunnen stappen. âHet gaat er vooral om dat het zelfstandige domein van de bestuurders tegenover de aandeelhouders scherper wordt gemarkeerd.â

Kroonlid Paul van der Heijden wees erop dat het evenwicht tussen de verschillende partijen die betrokken zijn bij een onderneming uit balans is geraakt, mede als gevolg van de internationalisering. Volgens Van der Heijden zijn er daardoor lacunes ontstaan in de medezeggenschap, die hij vergeleek met een jas zonder knopen die hoognodig gerepareerd moet worden. âDe essentie is dat er geen strategisch belangrijke besluiten met invloed op de werknemers behoren te worden genomen zonder dat die werknemers daar op de een op andere manier zeggenschap over hebben.â
Van der Heijden vond het jammer, maar gezien de âbeladenâ onderwerpen wel verklaarbaar dat het de commissie van voorbereiding niet gelukt was om een op alle punten unaniem conceptadvies te presenteren. Vandaar dat de voltallige raad vanochtend over vier onderdelen moest stemmen, waarbij voorzitter Rinnooy Kan zich van stemming onthield.

De werknemers en vijf kroonleden (Bovens, Goudswaard, Van der Heijden, Vliegenthart en Wilke) waren van oordeel dat de toenemende internationalisering het noodzakelijk maakt dat er op Europees en Nederlands niveau maatregelen worden genomen om de medezeggenschapspositie van werknemers te versterken. Volgens de ondernemersleden en vier kroonleden (Brouwer, Van Duyne, Linschoten en Teulings) is dit niet nodig.

Ook over de vraag of het noodzakelijk is om het toezicht bij Nederlandse beursvennootschappen nader te regelen, werd vanochtend verschillend gedacht. De werknemers en de kroonleden waren van mening dat bij beursvennootschappen wettelijk verplicht toezicht dient te worden ingesteld met bepaalde wettelijke taken. De werkgevers vonden dat niet nodig.

De meningen liepen ook uiteen over de vraag of vakbonden een additioneel enquêterecht moeten krijgen bij de moedervennootschap van een concern, als de vakbeweging bij die âmoederâ zelf geen leden heeft. Ja, antwoordden de werknemers en vijf kroonleden (Brouwer, Goudswaard, Van der Heijden, Vliegenthart en Wilke), maar dan moet wel minimaal een kwart van de werknemers van die âmoederâ en haar âdochtersâ in Nederland werkzaam zijn. De ondernemers en vier kroonleden (Bovens, Van Duyne, Linschoten en Teulings) vonden een wettelijk geregeld additioneel enquêterecht overbodig.

Tenslotte was er verdeeldheid over de vraag of de Europese regels rondom grensoverschrijdende fusies en overnames nadere aanvulling behoeven. Volgens de ondernemers en twee kroonleden (Van Duyne en Linschoten) is dit niet noodzakelijke en evenmin wenselijk. Volgens de werknemers en de overige kroonleden is een dergelijke aanvulling wel nodig en zou dit goed kunnen via de Europese ondernemingsraden.
---