Ministerie van Buitenlandse Zaken

Mededeling Consulaire bescherming in derde landen

Voorstel: Mededeling van de Commissie inzake consulaire bescherming in derde landen
Datum Commissiedocument: 5 december 2007
Nr. Commissiedocument: COM(2007) 767 Final
Pre-lex:
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2007:0767:FI N:EN:PDF
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: SEC(2007)1600/1604
http://ec.europa.eu/governance/impact/cia_2007_en.htm Behandelingstraject Raad: februari Comité Consulaire (Cocon), verdere traject nog niet bekend
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ

* Essentie voorstel

* Subsidiariteit en proportionaiteit

Essentie voorstel

Overeenkomstig artikel 20 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG) geniet iedere burger van de Unie in derde landen waar zijn eigen lidstaat niet vertegenwoordigd is, de bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat die daar wel vertegenwoordigd is, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die andere lidstaat. De Commissie acht artikel 20 EG van bijzonder belang omdat het aantal reizen van EU-burgers naar derde landen fors is toegenomen, en omdat steeds meer EU-burgers in deze landen gaan wonen. Maar niet alle lidstaten hebben in elk derde land een permanente en toegankelijke vertegenwoordiging.
De Commissie oordeelt dat het huidige acquis communautaire op dit gebied weinig ontwikkeld is en stelt oplossingen voor om de voorlichting aan de burgers te verbeteren, doet suggesties voor verbeterde consulaire bijstand alsmede voor verbeteringen van de institutionele structuren.

Subsidiariteit en proportionaiteit

In de mededeling stelt de Commissie maatregelen voor inzake consulaire bescherming in derde landen. Het betreft voorstellen met betrekking tot voorlichting, omvang van de bescherming van burgers, structuren en middelen en toestemming van de autoriteiten van derde landen. De eerste vraag is in hoeverre de Gemeenschap bevoegd is om op te treden op het gebied van diplomatieke en consulaire bescherming voor Unieburgers in derde landen. Het antwoord luidt dat het EG-verdrag de Gemeenschap hiertoe weinig bevoegdheden geeft. Een Gemeenschapsoptreden kan het best gebaseerd worden op artikel 22 EG. Lidstaten kunnen op grond van dit artikel bij besluitvorming niet gepasseerd worden: niet alleen beslist de Raad met eenparigheid van stemmen, de besluiten moeten ook nog door elke lidstaat worden goedgekeurd.

Het lijkt er op dat voor een aantal van de in het Actieplan voorgestelde maatregelen een expliciete rechtsgrondslag ontbreekt. Het verlenen van consulaire bijstand is met name een verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf. Het voorlopige subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel over de onderdelen waarvoor wel een bevoegdheid bestaat, is in het algemeen positief. Goede samenwerking tussen de EU-lidstaten en verbeterde coördinatie in EU-optreden in derde landen blijft van groot belang. Wel dient de proportionaliteit van deze maatregelen goed in de gaten te worden gehouden. Nederland zal de besprekingen van het Actieplan in Raadskader nauwlettend en constructief volgen.
Financiële gevolgen zijn nog niet vast te stellen, maar zullen naar verwachting bescheiden blijven. Niet iedere EU-burger komt in de regel in de problemen in het buitenland en consulaire bijstand kost per geval weinig.


1) Voorstellen Commissie m.b.t. voorlichting (§ 5.1)


1.1) Voorlichting over het recht op diplomatieke en consulaire bescherming
De Commissie doet in paragraaf 5.1 voorstellen die tot doel hebben het informeren en voorlichten van de EU-burger over de mogelijkheid om bijstand te vragen aan een andere EU¬ vertegenwoordiging bij afwezigheid van een vertegenwoordiging van het land waarvan hij onderdaan is. Deze maatregelen betreffen de verspreiding van brochures, het plaatsen van informatie op de site "Europa" en op de website van de delegaties van de Commissie in derde landen, het ophangen van affiches in luchthavens, havens, stations of op andere geschikte plaatsen en het instellen van informatiediensten ten behoeve van de burgers.
Nederland is - net als de Commissie - voorstander van goede voorlichting aan de Nederlander (dan wel de EU-burger) in het algemeen over de consulaire bijstand die hij in de EU of een derde land kan verwachten van zijn eigen vertegenwoordiging of - bij afwezigheid daarvan - van een andere EU-vertegenwoordiging. Hetzelfde geldt voor betere coördinatie tussen de lidstaten ten aanzien van die voorlichting. Voorlichting door de lidstaten kan gezien worden als logisch uitvloeisel van de toepassing van artikel 20 EG, eventueel in samenhang met artikel 10 EG (loyale samenwerking tussen lidstaten en Gemeenschap).
Nederland is echter terughoudend ten aanzien van informatiecampagnes, waarbij de instellingen zich rechtstreeks tot de burgers van de lidstaten wenden. Gezien de verschillen tussen de lidstaten en de doelgroepen zijn dergelijke Europa-brede campagnes weinig zinvol.


1.2) Informatie over de vertegenwoordiging van lidstaten in derde landen
De Commissie heeft voorts voorgesteld om de contactgegevens van de ambassades en consulaten van de lidstaten in derde landen bekend te maken en bij te werken. Nederland heeft geen bezwaar tegen dit voorstel; een lijst met contactgegevens van alle EU-vertegenwoordigingen in derde landen wordt nuttig geacht. Een EU-telefoonnummer als voorgesteld in paragraaf 5.1.6 heeft evenwel weinig toegevoegde waarde, gezien het ontbreken van relevante competenties op consulair terrein bij de Commissie.


1.3) Gebruik van het paspoort voor voorlichtingsdoeleinden De bevoegdheid van de Commissie tot het doen van een aanbeveling om artikel 20 EG over te nemen in paspoorten is twijfelachtig wegens het ontbreken van een expliciete rechtsgrondslag. Nederland staat echter in beginsel welwillend tegenover de aanbeveling van de Commissie en wil eventuele voorstellen terzake nader bestuderen. Nederland tekent hierbij aan alleen de eerste zin van artikel 20 EG of de strekking ervan op te willen nemen. In deze zin is het recht van de burger verwoord. Nederland acht de tweede zin, gericht op de uitwerking door de lidstaten, niet relevant. Nederland is van mening dat het de voorkeur verdient om afspraken over de wijze van opnemen in het paspoort in een resolutie neer te leggen. Gedoeld wordt op de precieze tekst, op aantal en keuze van talen, op de soorten paspoorten (de verschillende soorten nationale paspoorten waaronder ook de noodpaspoorten) en eventueel over de uiterste termijn waarop de tekst in het paspoort vermeld zal staan.


1.4) Bekendmaking van alle ter uitvoering van artikel 20 van het EG-Verdrag genomen maatregelen
Nederland staat ten slotte in principe positief tegenover het voorstel van de Commissie om alle maatregelen in verband met de uitvoering van artikel 20 EG bekend te maken. Ook dit kan gezien worden als een logisch uitvloeisel van de toepassing van genoemd artikel.


2) Voorstellen Commissie m.b.t. de omvang van de bescherming van burgers (§ 5.2)

De Commissie is van mening dat het nuttig zou zijn om na te gaan of het mogelijk is de burgers ongeacht hun nationaliteit dezelfde bescherming te verlenen. De omvang van de diplomatieke en consulaire bescherming wordt nu door de lidstaten zelf bepaald. Nederland zal afwijzend reageren ten aanzien van voorstellen van de Commissie voorzover deze inhouden dat hiermee een recht op consulaire bijstand zou worden geïntroduceerd voor EU-burgers die, bij afwezigheid van een eigen vertegenwoordiging in een derde land, bij een Nederlandse vertegenwoordiging zouden aankloppen. Nederland kent een dergelijk recht niet voor de eigen burgers, in tegenstelling tot andere EU-landen.


2.1) Bescherming van EU-burgers die in derde landen wonen en werken De Commissie stelt in paragraaf 5.2.2 voor om in bilaterale overeenkomsten gesloten tussen lidstaten en derde landen, bepalingen ter bescherming van EU-burgers die in deze landen werken en wonen op te nemen, teneinde ten volle toepassing te geven aan Beschikking 88/384/EEG. Nederland staat niet afwijzend tegenover dit voorstel.


2.2) Identificatie en repatriëring van stoffelijke resten Nederland heeft geen bezwaar tegen het bevorderen dat lidstaten die nog geen partij zijn bij de Overeenkomst van Straatsburg van 1973 alsnog toetreden tot deze overeenkomst.


2.3) Vereenvoudiging van de procedures voor financiële voorschotten Nederland is in het algemeen zeer terughoudend bij het verstrekken van financië le voorschotten aan Nederlanders in het buitenland. Dit gebeurt slechts in schrijnende situaties, waarbij duidelijk is dat de Nederlander zelf op geen enkele wijze aan geld kan komen. Nederland is geen voorstander van een onderzoek door de Commissie naar mogelijkheden voor een gecentraliseerde afhandeling van dossiers door een gemeenschappelijk bureau in het derde land en het vereenvoudigen van de in Besluit 95/553/EG beschreven administratieve procedures, wanneer dit inhoudt dat dit stringente beleid wordt versoepeld.


3) Voorstellen Commissie m.b.t. structuren en middelen (§ 5.3)

3.1) Pilot met het oog op oprichting van gemeenschappelijke bureaus Naar het oordeel van Nederland is het verlenen van consulaire bijstand met name een verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf en dient dit in beginsel uitgangspunt te blijven. De lidstaten hebben immers in de loop der jaren de nodige ervaring opgedaan met het verlenen van consulaire bijstand in allerlei situaties. Acties van de Commissie zouden bovendien lastiger te controleren zijn door nationale parlementen. Consulaire bijstand (waar mogelijk) door de vertegenwoordiging van de eigen lidstaat heeft als (groot) voordeel dat de burger in de eigen taal kan worden geholpen. Dit is met name waardevol bij ingrijpende gebeurtenissen.
Nederland erkent de kostenbesparende elementen in een gezamenlijk opereren, maar ziet hiervoor eerder een rol weggelegd voor de lidstaten zelf, gezien het ontbreken van voldoende verdragsbasis voor een zelfstandige rol van de Commissie. Nederland is van oordeel dat een bijdrage van de Commissie alleen dient te geschieden op verzoek van de lidstaten. De Commissie kan in die gevallen een waardevolle rol vervullen op het gebied van informatievoorziening en logistieke ondersteuning.
Gezamenlijke acties tijdens crisissituaties in derde landen worden tot nog toe in Cocon-verband door de lidstaten onderling afgestemd. Hoewel elke crisis leermomenten met zich meebrengt en de samenwerking op punten kan worden verbeterd, functioneert dit systeem naar het oordeel van Nederland naar tevredenheid. Nederland is geen voorstander van nieuwe institutionele structuren in dit verband.


4) Voorstellen Commissie m.b.t. toestemming van de autoriteiten van derde landen (§ 5.5)

Het is juridisch mogelijk om in met derde landen gesloten overeenkomsten een standaardclausule betreffende toestemming op te nemen.
Er bestaat geen plicht voor de lidstaten tot het verlenen van diplomatieke bevoegdheid door delegaties van de Commissie. De in het Actieplan aangehaalde grondslag voor het bestaan van deze plicht, een arrest van het Gerecht, is hiervoor te smal. De aangehaalde passage komt in andere arresten niet meer terug.
De noodzaak van dergelijke voorstellen van de Commissie wordt betwijfeld door Nederland. Toestemming van de autoriteiten van derde landen wordt in de praktijk ad hoc verkregen. Dit levert voor zover bekend nimmer problemen op.

* Ministerie van Buitenlandse Zaken

* Bezuidenhoutseweg 67

* Postbus 20061

* 2500 EB Den Haag

* Tel.: 070-3 486 486

* Fax: 070-3 484 848

* Internet: www.minbuza.nl