Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Uitspraak Raad van State inzake mosselsector

03 maart 2008 - kamerstuk

Directie Juridische Zaken

de Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal


Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum

28 februari 2008 08-LNV-B-21

TRCJZ/2008/676 3 maart 2008 onderwerp bijlagen

uitspraak Raad van State inzake mosselsector

Geachte Voorzitter,

Overeenkomstig het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedsel- kwaliteit, ga ik onderstaand in op de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de vergunningverlening voor de voorjaarsmosselzaadvisserij.

Op 10 mei 2006 heeft mijn ambtsvoorganger op grond van artikel 19d van de Natuurbe- schermingswet 1998 vergunning verleend aan de Producentenorganisatie Mosselvisserij voor de voorjaarsmosselzaadvisserij in de Waddenzee. De Vogelbescherming, de Wadden- vereniging en andere natuurorganisaties hebben tegen deze vergunning bezwaar en ver- volgens beroep bij de afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State aangetekend. De afdeling bestuursrechtspraak heeft bij uitspraak van 27 februari jl. deze bezwaren gegrond verklaard en de vergunning vernietigd.1 Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit De afdeling bestuursrechtspraak constateert in haar uitspraak dat de Waddenzee is aan- Directie Juridische Zaken gewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4 van de Vogelrichtlijn2 en Team inrichtingsbeleid en
natuurbeheer dat het gebied voorts - op 7 december 2004 - door de Europese Commissie is geplaatst op Bezuidenhoutseweg 73 de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische Biogeografische Zone. Postadres: Postbus 20401 Het gaat - kort gezegd - om een Natura 2000-gebied in de zin van de Habitatrichtlijn3. 2500 EK Den Haag
Telefoon: 070-3784068 Zoals bekend, geldt op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn voor een Na- Fax: 070-3786127 tura 2000-gebied het beschermingsregime van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van Telegramadres: Landvis de richtlijn zodra het gebied op de communautaire lijst is geplaatst, ook als nog geen www.minlnv.nl
aanwijzing van het gebied naar nationaal recht heeft plaatsgevonden. Hier van belang is in het bijzonder artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Dat artikellid schrijft een pas- sende beoordeling voor, voor elk plan of project dat afzonderlijk of in combinatie met


1 Zaak nr. 200607555/1; www.raadvanstate.nl/uitspraken.
2 Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103).
3 Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206).

Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad 3 maart 2008 TRCJZ/2008/676 2

andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000- gebied in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied. Volgens artikel 6, derde lid, kunnen de nationale autoriteiten pas toestemming voor het plan of project verlenen, nadat zij op basis van de passende beoordeling zekerheid hebben verkregen dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

De afdeling bestuursrechtspraak stelt vast dat er in het onderhavige geval terecht van uit is gegaan dat het opvissen van de mosselen een project is dat onder de reikwijdte van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn valt. Zij verwijst voor de uitleg van artikel 6, der- de lid, naar het zogenoemde Kokkelvisserijarrest van het Europese Hof van Justitie.4 Vol- gens dat arrest moet voor een plan of project een passende beoordeling worden gemaakt, "als op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat het afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen heeft voor een ge- bied". Het arrest verduidelijkt voorts dat er pas sprake is van de in artikel 6, derde lid, ver- eiste zekerheid dat het plan of project geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, "wanneer wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn".

De afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel dat de minister zich er op grond van de voorafgaand aan de vergunningverlening uitgevoerde passende beoordeling onvoldoende van heeft kunnen verzekeren dat het in het geding zijnde habitattype 1110 niet zal worden aangetast door de vergunde voorjaarsmosselzaadvisserij. Volgens de afdeling zijn er op dit punt kennislacunes, in die zin dat niet duidelijk is of de voorjaarsmosselzaadvisserij scha- delijke gevolgen heeft voor dit habitattype en welke gevolgen dit zijn. De afdeling verwijst naar het lopende Project Onderzoek Duurzame Schelpdiervisserij (PRODUS-onderzoek) en geeft aan dat de uitkomsten van dit onderzoek naar de kennislacunes "essentieel" zijn om de gevolgen van de vergunde activiteit voor de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee te kunnen beoordelen. Daarnaast wijst de afdeling erop dat habitattype 1110 niet enkel uit sublitorale mosselbanken bestaat die kunnen profiteren van mosselzaadval, maar onder andere ook uit dier- en plantensoorten die leven in en op de permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde ondiepe zandbanken. De afdeling stelt vast dat uit de stuk- ken niet blijkt dat de gevolgen van de voorjaarsmosselzaadvisserij voor deze soorten na- der zijn bezien.

Deze twee elementen maken dat de afdeling bestuursrechtspraak tot het oordeel komt dat onvoldoende is gemotiveerd dat de minister zich er op grond van de passende beoor- deling van heeft kunnen verzekeren dat het habitattype niet zal worden aangetast door de vergunde voorjaarsmosselzaadvisserij. Daarom vernietigt de afdeling de verleende ver- gunning.

Over de gevolgen van deze uitspraak beraad ik mij thans. Daarbij zal ik nagaan op welke wijze het beleid, zoals beschreven in het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005-2020 en de PKB-Waddenzee, alsnog uitvoering kan krijgen, danwel of deze uitspraak verdergaande gevolgen heeft. Hierover is nader overleg nodig met alle belanghebbenden en dit zal op


4 HvJEG, 7 september 2004, zaak C-127/02.

Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad 3 maart 2008 TRCJZ/2008/676 3

korte termijn worden geïnitieerd. Ik zal Uw Kamer hier zo spoedig mogelijk nader over informeren.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg


---- --