Gezondheidsraad Nederland

Preventie van werkgerelateerde luchtwegallergieën. Advieswaarden en periodieke screening

Beroepsgebonden luchtwegallergie is een belangrijk probleem

Veel van de gemelde beroepsziekten van de luchtwegen worden veroorzaakt door blootstelling aan allergenen in de werkomgeving. Dat is een belangrijk probleem, want als de blootstelling niet tijdig wordt gestopt verergeren de klachten. Er ontstaat dan een blijvende overgevoeligheid, die ook niet meer te genezen valt. De gevolgen voor werknemers kunnen dan ook ingrijpend zijn. Daarom is een goede bescherming op de werkplek van groot belang.

Eén van de middelen die daarvoor ter beschikking staan zijn de grenswaarden. Dit zijn normen voor een maximaal aanvaarde blootstelling aan stoffen, die door de overheid en het bedrijfsleven zijn vastgesteld.

Aan een grenswaarde ligt een toxicologische advieswaarde ten grondslag, die gebaseerd is op wetenschappelijke kennis. Een bijzondere vorm daarvan is de gezondheidskundige advieswaarde voor niet-kankerverwekkende stoffen. Daarbij wordt gezocht naar een blootstellingsniveau in de lucht, een drempelwaarde, waarbij de kans op een schadelijk gezondheidseffect naar redelijke verwachting nul is.

Er zijn echter vragen gerezen over de gangbare werkwijze en methoden van afleiden van gezondheidskundige advieswaarden voor allergenen. Vooral de vraag of voor allergenen wel een drempel kan worden bepaald zorgt voor de nodige discussie. Misschien geeft elke blootstelling, hoe klein ook, wel het risico dat een werknemer overgevoelig raakt en bij voortdurende blootstelling een allergische luchtwegaandoening ontwikkelt.

Op verzoek van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een speciaal hiervoor benoemde commissie van de Gezondheidsraad uitgezocht wat de beste werkwijze is om een advieswaarde af te leiden. Het gaat daarbij om allergenen die via inademing op de werkplek de gezondheid beïnvloeden, omdat de normstelling gericht is op blootstelling in de lucht. Dit betekent dat het advies alleen ingaat op preventie van luchtwegallergieën. Daarnaast heeft de commissie beoordeeld of door vroege opsporing, namelijk door periodiek te screenen op allergische overgevoeligheid van blootgestelde werknemers, het aantal gevallen van beroepsgebonden luchtwegallergieën kan worden teruggedrongen of dat met deze screening de gevolgen van de luchtwegallergie beperkt kunnen worden.

Zonder ingrijpen leidt sensibilisatie vaak tot allergie

Een allergie is een overgevoeligheidsreactie die ontstaat doordat in het lichaam een afweerreactie optreedt tegen een lichaamsvreemde stof, een allergeen, bij een blootstelling die normaal gesproken wordt getolereerd. Karakteristiek is dat het immuunsysteem bij een eerste blootstelling in een verhoogde staat van paraatheid wordt gebracht (sensibilisatie), vaak zonder dat dit tot klachten leidt. Mensen merken zelf dus niet onmiddellijk dat ze gesensibiliseerd zijn geraakt. De kans op sensibilisatie blijkt niet bij iedereen even groot te zijn; erfelijke aanleg speelt daarbij een rol.

Bij hernieuwde blootstelling kunnen gesensibiliseerde werknemers last krijgen van allergische luchtwegklachten, zoals rhinitis (neusontsteking), rhinoconjunctivitis (ontsteking in neus en oogbindweefsel), en astma. Waarnemingen laten zien dat als de blootstelling na sensibilisatie doorgaat al snel tientallen procenten van de werknemers een luchtwegallergie ontwikkelen. De commissie gaat er dan ook veiligheidshalve vanuit dat bij voortdurende blootstelling nagenoeg iedereen die gesensibiliseerd is uiteindelijk een allergie ontwikkelt.

Allergische luchtwegklachten kunnen tot onomkeerbare gezondheidsproblemen leiden

Allergische luchtwegklachten kunnen in het begin mild zijn, maar bij voortdurende blootstelling kunnen ze ernstig worden. De klachten die daarbij horen zijn niet uniek voor een luchtwegallergie; immunologisch onderzoek is nodig om uitsluitsel te geven over de oorzaak.

Ook is het mogelijk dat de klachten chronisch worden, en niet meer verdwijnen als de blootstelling wordt beëindigd. Zo heeft naar schatting meer dan de helft van de mensen met allergisch beroepsastma jaren na stopzetting van de blootstelling nog astmatische klachten.

In de meeste gevallen zullen echter bij een vroege diagnose en vermijding van verdere blootstelling de allergische klachten grotendeels verdwijnen. Op den duur is zelfs sensibilisatie niet altijd meer meetbaar, al is de ontwikkelde overgevoeligheid voor een bepaald allergeen wel blijvend, en kunnen bij hernieuwde blootstelling weer dezelfde klachten ontstaan. Deze overgevoeligheid is op dit moment ongeneeslijk.

Allergische luchtwegklachten leiden tot een ziektelast voor het individu en de maatschappij. Daarnaast verminderen de klachten de kwaliteit van leven, zowel qua lichamelijk, sociaal als dagelijks functioneren, door gemiste carrièrekansen en lichamelijke en geestelijke ongemakken, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.

Een allergie kan ontstaan als reactie op zeer uiteenlopende stoffen

Er bestaat een grote verscheidenheid aan stoffen op de werkplek die allergische luchtwegaandoeningen kunnen veroorzaken. Deze worden onderverdeeld in allergenen met een hoog molecuulgewicht en allergenen met een laag molecuulgewicht.

De eerste groep bestaat vooral uit eiwitten, bijvoorbeeld in (tarwe)meel en in de urine van proefdieren. Ze leiden in de regel tot een directe respons van het immuunsysteem, via het daarin werkende immunoglobuline E (IgE), aangeduid als een IgE-gemedieerde immuunrespons. De tweede groep bestaat meestal uit kleine verbindingen, zoals zure anhydriden en isocyanaten. Daarop reageert het immuunsysteem pas als ze zich hebben gebonden aan lichaamseiwitten, zoals albumine in het bloed.

Het vermogen van een allergeen om een allergische immuunrespons op te wekken kan nogal verschillen. Het is niet precies duidelijk waar dit van afhangt, maar fysische en chemische kenmerken en andere intrinsieke eigenschappen van het allergeen bepalen mede hoe potent een allergeen is.

In de blootstelling kunnen zich ook grote verschillen voordoen. Zo worden werknemers vaak blootgesteld aan allergeenmengsels. In het stof van tarwemeel en bij het gebruiken van wegwerphandschoenen van natuurlijk latex komen bijvoorbeeld tientallen verschillende allergenen tegelijkertijd vrij in de lucht.

Ook andere risicofactoren zijn van invloed

Blootstelling aan allergenen is een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van beroepsgerelateerde luchtwegallergieën. Maar ook andere risicofactoren spelen een rol, zoals de blootstellingomstandigheden en het patroon waarin de blootstelling plaatsvindt. Verder kunnen combinaties met blootstelling aan andere stoffen van invloed zijn.

Ook persoonlijke kenmerken kunnen de kans op een allergie vergroten, zoals erfelijke aanleg, levensstijl, eventuele infecties en het feit dat men soms buiten het beroep in contact is geweest met het betreffende allergeen.

In de praktijk is het moeilijk aan te geven hoe groot de invloed is van de risicofactoren, daar er simpelweg nog te weinig kwantitatief onderzoek is uitgevoerd.

Luchtwegallergieën komen vaak voor in bepaalde beroepsgroepen

De kans dat mensen die beroepsmatig zijn blootgesteld aan allergenen in de lucht gesensibiliseerd raken en allergische luchtwegklachten ontwikkelen is in bepaalde beroepsgroepen relatief groot. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld mensen die werken in de bakkerij- en meelverwerkende industrie, de proefdiersector en de paprika- en bloementeelt. Daarnaast gaat het om mensen die beroepsmatig blootstaan aan industriële enzymen, oplosbare platinazouten, isocyanaten of zure anhydriden. Uit epidemiologisch onderzoek onder deze beroepsgroepen volgt dat die kans kan oplopen tot tientallen procenten, afhankelijk van het type allergeen en andere risicofactoren. Kortom: een substantieel deel van de werknemers die op het werk allergenen inademt krijgt last van allergische sensibilisatie en luchtwegaandoeningen.

Sensibilisatie is het beste uitgangspunt voor een advieswaarde

Voor advieswaarden zijn gegevens nodig over de hoogte van de blootstelling en over het effect dat als het meest kritisch wordt beschouwd. Het kan gaan om een nadelig gezondheidseffect dat als eerste optreedt bij oplopende blootstelling, maar ook om een gezondheidseffect dat cruciaal is voor het verdere verloop van een ziekte.

In geval van allergische luchtwegaandoeningen vindt de commissie de gegevens over allergische sensibilisatie het beste uitgangspunt. Het optreden van sensibilisatie is immers een cruciaal moment en een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van allergische luchtwegklachten. Gaat de blootstelling daarna nog door, dan leidt dat in veel gevallen tot een allergie.

Een blootstellingsniveau waaronder geen sensibilisatie optreedt kan bestaan

Op grond van wetenschappelijke kennis en inzichten over het immunologische werkingsmechanisme vindt de commissie het aannemelijk dat een drempelwaarde kan bestaan waaronder geen allergische sensibilisatie optreedt. Dit niveau van blootstelling ligt naar alle waarschijnlijkheid erg laag; er is dus in principe maar weinig nodig om een reactie op te wekken.

Voor enkele allergenen is uitgezocht of met behulp van epidemiologische gegevens een drempelwaarde voor allergische sensibilisatie kon worden waargenomen. In het geval van oplosbare platinazouten lijkt dat het geval te zijn. Voor (tarwe)meelstof kon echter geen drempelwaarde worden bepaald. Voor conclusies over andere allergenen is nader onderzoek nodig.

Ook de resultaten van dierexperimenten tonen een gemengd beeld. In een enkel dierexperiment werd een drempelwaarde waargenomen, in andere niet. De commissie wijst erop dat de resultaten van dierexperimenten voorzichtig geïnterpreteerd dienen te worden. De experimentele blootstellingsomstandigheden verschillen namelijk nogal eens met de omstandigheden op de werkplek. Ook moeten de dierinhalatiemodellen nog verder worden verbeterd.

Bij voorkeur een gezondheidskundige advieswaarde afleiden

De huidige kennis suggereert dat een drempelwaarde kan bestaan voor allergenen die worden ingeademd. Dit betekent dat voor dit type stoffen in principe dezelfde werkwijze en afleidingsmethoden kunnen worden gebruikt als voor alle andere niet-kankerverwekkende stoffen. Dat wil zeggen dat in de eerste plaats beoordeeld moet worden of een gezondheidskundige advieswaarde kan worden afgeleid, bijvoorbeeld met de gangbare no-observed-adverse-effect-level-methode of met de benchmark-dosismethode en daarmee vergelijkbare statische modellen voor humane gegevens.

Maar voor een aanzienlijk deel van de allergenen zal de methodiek geen betrouwbare gezondheidkundige advieswaarde opleveren, verwacht de commissie. Voor een deel van die gevallen zal de drempelwaarde namelijk zo laag liggen, dat die niet met de huidige stand der techniek waarneembaar is.

Indien dat niet mogelijk is kan een referentiewaarde als alternatief dienen

Daarom stelt de commissie in die situatie een alternatieve benadering voor. Is een gezondheidskundige advieswaarde niet mogelijk, dan kunnen concentratieniveaus worden afgeleid die overeenkomen met een vooraf bepaalde extra kans op optreden van luchtwegsensibilisatie.

Deze referentiewaarden kunnen dan vervolgens dienen als grondslag voor het vaststellen van grenswaarden. De commissie stelt voor om bij het bepalen van de aanvaarde extra kans op het ontstaan van allergische sensibilisatie door blootstelling op de werkplek rekening te houden met de achtergrondprevalentie: de kans op sensibilisatie voor het betreffende allergeen buiten de werkplek om. Bij de uiteindelijke beslissing zullen echter ook beleidsmatige en maatschappelijke overwegingen moeten worden betrokken.

Periodiek screenen kan een zinvolle aanvulling vormen

Hoewel grenswaarden een bijdrage kunnen leveren aan de bescherming van werknemers, moet er in de praktijk toch rekening mee worden gehouden dat zich gevallen van allergische sensibilisatie en luchtwegaandoeningen kunnen voordoen. Eén van de andere maatregelen die aan het bedrijfsleven geadviseerd kan worden is het vroegtijdig opsporen van werknemers die door blootstelling aan een allergeen gesensibiliseerd zijn. Dat zou kunnen door periodieke screening.

Gezien het ziekteverloop bij voortdurende blootstelling en het feit dat in sommige beroepsgroepen veel luchtwegaandoeningen voorkomen, vindt de commissie het periodiek screenen op allergische sensibilisatie een zinvol uitgangspunt. Voorwaarde is wel dat werknemers goed worden geïnformeerd over de mogelijke consequenties bij een positieve uitslag. Die kan immers betekenen dat de gevolgen in het ongunstige geval ingrijpend kunnen zijn.

Per situatie moet bekeken worden of dat haalbaar is

De commissie plaatst wel enkele kanttekeningen bij de uitvoering van periodieke screening op de werkplek. Een belangrijke voorwaarde is namelijk dat er betrouwbare tests beschikbaar moeten zijn, waarmee allergische sensibilisatie voor een bepaald allergeen kan worden aangetoond. Voor een groep veelbesproken allergenen, zoals die voorkomen in meelstof en in latex, zijn die inderdaad beschikbaar. Voor andere allergenen moeten die echter nog ontwikkeld worden. Het gaat dan onder andere om allergenen die een niet-IgE-gemedieerde immuunrespons opwekken. In dat geval kan, zolang er geen immunologische tests zijn, de screening zich richten op de vroegdiagnostiek van de door de allergie veroorzaakte klachten en afwijkingen.

Een ander criterium is dat wordt nagegaan of de investering van een periodieke screening aanvaarbaar is. Uit het feit dat in sommige beroepsgroepen allergische sensibilisatie en luchtwegklachten in een substantieel deel van de werknemers voorkomen valt af te leiden dat er veel gezondheidswinst kan worden behaald. Het valt te verwachten dat die opwegen tegen de kosten van screening, maar zeker weten doet de commissie dat niet. Er is namelijk nog geen gedegen onderzoek gedaan naar de kosteneffectiviteit.

De commissie vindt het kortom de moeite waard om periodieke screening te overwegen als aanvulling op al bestaande beheersingsmaatregelen. De screening zou kunnen worden ingepast in het al bestaande en wettelijk gereguleerde periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Er zal echter per situatie moeten worden beoordeeld of periodieke screening op allergische sensibilisatie doelmatig genoeg is en wat eventueel nog nodig is om aan de belangrijkste criteria te kunnen voldoen.

Aanbevelingen voor onderzoek

Voor slechts weinig allergenen zijn op dit moment voldoende toxiciteits- en effectiviteitsonderzoeken uitgevoerd. Daarom is het van groot belang dat het onderzoek naar andere allergenen een stimulans krijgt. Ook de ontwikkeling van betrouwbare methodieken om de blootstelling te meten en van betrouwbare immunologische tests moet daarbij de aandacht krijgen. Verder is er behoefte aan onderzoek over de doelmatigheid van periodieke screening.

13 maart 2008

---

Samenvatting | Persbericht PDF | PDF | Citeertitel
---