Openbaar Ministerie

Onderzoek naar gebeurtenissen tijdens militaire operatie Kapcha As afgerond: geen strafbare feiten

14 maart 2008

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft het feitenonderzoek naar de gebeurtenissen tijdens de militaire operatie Kapcha As van 12 op 13 januari 2008 in Afghanistan afgerond. De analyse van de onderzoeksgegevens door het OM is gericht geweest op de vraag of er sprake is geweest van individualiseerbaar strafrechtelijk verwijtbaar handelen.

Het OM is op grond van de onderzoeksbevindingen tot de conclusie gekomen dat bij geen van de gebeurtenissen is gebleken van individueel traceerbaar strafrechtelijke verwijtbare fouten. Van opzettelijk dan wel verwijtbare schending van een strafrechtelijk relevante norm of van een strafrechtelijk relevant dienstvoorschrift is dan ook niet gebleken.

Het feitenonderzoek had plaats naar aanleiding van de drie gebeurtenissen in Afghanistan, waarbij de militairen A. Poortema, W. Schol, de twee Afghaanse militairen A. Qoudos en B. Haider zijn overleden en waarbij de militair M. van de Kuilen zeer ernstig gewond raakte. De nabestaanden van de omgekomen Nederlandse militairen en de gewonde militair zijn geïnformeerd over de beslissing van het OM.

Het OM heeft na de gebeurtenissen een onderzoeksteam naar Afghanistan gestuurd. Het team bestond uit leden van het OM en medewerkers van de Koninklijke Marechaussee (KMar).Tijdens het onderzoek heeft dit team in Afghanistan nauw samengewerkt met het onderzoeksteam van het ministerie van Defensie dat in opdracht van de Commandant der Strijdkrachten (CDS) de gebeurtenissen onderzocht. De samenwerking heeft plaatsgevonden met inachtneming van ieders verantwoordelijkheid.

In de beoordeling van de gebeurtenissen zijn de bijzondere omstandigheden tijdens de operatie Kapcha As betrokken, waaronder de continue dreiging van aanvallen op de Nederlandse en Afghaanse militairen door de Taliban. Het OM heeft bij zijn beoordeling naast het onderzoeksdossier van de KMar ook het rapport van de CDS met betrekking tot de gebeurtenissen betrokken.

De gebeurtenis waardoor A. Poortema en W. Schol kwamen te overlijden en gebeurtenis waardoor militair M. van de Kuilen ernstig gewond is geraakt

Bij de gebeurtenis waardoor A. Poortema en W. Schol kwamen te overlijden was sprake van het waarnemen van vermeende vijandelijke strijders op een dak van een quala (Afghaanse wooneenheid). Volgens de bevelvoeringlijn werd dit gemeld aan de commandant. In het onderzoek is gebleken dat in de communicatie in de lijn van bevelvoering tussen de waarnemer en de commandant die toestemming gaf voor het schieten, de locatie van de quala verkeerd is overgekomen. Hoe dit heeft kunnen gebeuren is ondanks uitvoering onderzoek niet duidelijk geworden. Uit het onderzoek is komen vast te staan dat door betrokkenen bevoegd vuur is afgegeven.

Bij de gebeurtenis waardoor militair M. van de Kuilen ernstig gewond is geraakt werd een aantal personen in het veld waargenomen die als vijandelijke strijders werden beschouwd. Ook in deze situatie heeft het onderzoek uitgewezen dat betrokkenen bevoegd vuur hebben afgegeven.

De conclusie van het OM luidt dat bij beide gebeurtenissen sprake is geweest van een situatie waarin gemeend werd dat op de vijand werd geschoten, maar dat feitelijk op eigen troepen is geschoten. Gelet op de situatie mocht ook op de vijand geschoten worden. Er is geen sprake van een opzettelijke dan wel verwijtbare schending van een strafrechtelijk relevante norm of van een strafrechtelijk relevant dienstvoorschrift.

De gebeurtenis waarbij twee Afghaanse militairen om het leven kwamen

In deze situatie zagen twee militairen die de wacht hielden een persoon gehuld in dekens en bewapend over het dak van een quala kruipen naar de rand van het dak. Vanaf die plek zou direct zicht zijn op slapende militairen van de ANA
(Afghan National Army). De beide militairen meenden dat het vijandelijke strijders waren. Hiervan ging een zo onmiddellijk grote dreiging uit voor de slapende militairen dat de militairen gevuurd hebben. Toen vervolgens een tweede persoon op dezelfde wijze kwam aankruipen werd ook op hem geschoten. Later die nacht werd duidelijk dat het ANA-militairen waren, die echter doordat zij in dekens waren gehuld niet als 'eigen' troepen konden worden herkend.

Het OM concludeert dat de beide Nederlandse militairen terecht hebben kunnen menen dat er een onmiddellijke en zeer ernstige dreiging bestond en dat er in de gegeven omstandigheden geen keus bestond om anders te handelen dan zij hebben gedaan. Er is geen sprake van een opzettelijke dan wel verwijtbare schending van een strafrechtelijk relevante norm of van een strafrechtelijk relevant dienstvoorschrift.