ChristenUnie


Bijdrage debat over voorzieningenplanning bij scholen

Bijdrage debat over voorzieningenplanning bij scholen

donderdag 13 maart 2008 11:32

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Over de modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen hebben wij de afgelopen jaren aan de hand van een aantal notities zeer uitgebreid gesproken. Mijn fractie is blij dat er nu een wetsvoorstel ligt dat daadwerkelijk in de wet verankert dat wij daar iets aan gaan doen. Het was een breed gedragen wens in de Kamer om iets te doen aan het woud van regels. Wij zijn dus blij met de vereenvoudiging van de regelgeving. De wettelijke regels worden ook transparanter. De verantwoordelijkheid komt grotendeels bij de scholen te liggen. Dat doet ons ook goed. Met het voorliggende wetsvoorstel is ook de stichtingsvrijheid van scholen gewaarborgd. De ChristenUnie hecht daar groot belang aan.

Om te voorkomen dat scholen al te gemakkelijk worden uitgesloten van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen bepaalt het wetsvoorstel dat de deelnemende vestigingen van scholen ten minste 60% van de leerlingen per deelnemende gemeente staat ingeschreven. Waarom heeft de staatssecretaris voor dit percentage gekozen? Is er nagedacht over de werkbaarheid ervan? Ik vraag dat ook, omdat de staatssecretaris veel waarde hecht aan het advies van BMC, maar juist op dit punt heeft BMC geadviseerd om ruimte te bieden aan iedere school die wil deelnemen aan regionale samenwerking. Ook vanuit de besturenorganisaties bereiken mij berichten dat men dat een heel goed advies vindt. Er is ook iets voor te zeggen, al zitten er misschien ook risico's aan vast voor de werkbaarheid. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

Dan de rol van gemeenten en provincies in het kader van de scholenplanning. Wij kunnen ons vinden in de lijn die de staatssecretaris in het wetsvoorstel neerzet. Ik vraag mij wel af of situaties, zoals wij die met

De Passie in Wierden hebben meegemaakt, voorgoed tot het verleden zullen behoren. Wij hebben bij de bespreking van het Plan van Scholen elk jaar over die situatie gesproken. Redelijk Kamerbreed hebben wij ons geërgerd aan de wijze waarop deze gemeente zich opstelde in de richting van een school die een beroep deed op de bestaande rechten om een school te stichten. Vorige week heeft de gemeente zich daar uiteindelijk bij neergelegd, nadat het allerhoogste gezag zich erover heeft uitgesproken. De gemeente gaat nu ook meewerken aan de scholenplanning, maar het heeft jaren en jaren geduurd. Als gevolg daarvan is een hele schoolgeneratie in ieder geval voor deze schoolvereniging verloren gegaan. Die generatie heeft geen onderwijs kunnen ontvangen op een plek waar men dat wel wilde en die voldeed aan allerlei wettelijke eisen. Ik geef toe dat dit een extreme situatie was, maar biedt dit wetsvoorstel mogelijkheden om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen? Wij zullen er in ieder geval niet meer elk jaar in een algemeen overleg over spreken, maar het zou mij een lief ding waard zijn als dit een uitzondering blijft. Ik realiseer mij overigens dat de bestuurlijke rechtsgang blijft bestaan, zodat een en ander misschien niet helemaal is uit te sluiten. Graag een reactie van de staatssecretaris, want wij hebben deze situatie als zeer beschamend ervaren.

Natuurlijk moeten de gemeente ook een rol spelen. Er zal met hen moeten worden gesproken. Ik vind dat het amendement van de heer Heijnen als het gaat om het instemmingsrecht veel en veel te ver gaat. Wij zullen daar niet voor stemmen.

De heer Heijnen (PvdA):

Waarom is dit punt in eerdere debatten over dit onderwerp niet opgebracht door de Kamer, in het bijzonder door de fractie van de heer Slob? Ik verwijs naar de voorgangster van de staatssecretaris die in de Kamer letterlijk heeft gezegd dat gemeenten daarnaast een instemmingsrecht hebben in de regionale overeenkomst in verband met de gevolgen met betrekking tot huisvesting en dat gemeenten medeondertekenaar van de overeenkomst zijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

In het begin van mijn bijdrage heb ik aangegeven dat wij een aantal malen over dit onderwerp hebben gesproken. De heer Heijnen zal ongetwijfeld verwijzen naar een verslag van een algemeen overleg waarin dit onderwerp destijds niet tot op het bot is uitgebeend. Ten aanzien van de positie van gemeenten in de afgelopen kabinetsperiode, in het bijzonder Balkenende II, hebben wij in algemene zin een aantal malen gesproken over de vraag in wat voor positie wij gemeenten zouden willen brengen. Ook op dit punt is mijn fractie steeds vrij duidelijk geweest. Natuurlijk moeten gemeenten een rol hebben. Het kan niet zo zijn dat scholen met de rug naar de gemeenten toe gaan staan. Wij willen juist ook dat zij elkaar op een goede wijze zoeken en vinden. Als het maar even kan moeten gemeenten verbindend kunnen zijn tussen verschillende scholen. Dat is de reden geweest dat wij in het kader van het lokale onderwijsbeleid met elkaar hebben gezocht naar een titel hiervoor. Dit is uiteindelijk "overeenstemmingsgericht overleg" geworden. Mijn fractie heeft zich destijds hierbij aangesloten. Dit is iets anders dan gemeenten in een dusdanig gewichtige positie brengen dat zij bijvoorbeeld in het kader van voorzieningenplanning zelfs instemmingsbevoegdheid krijgen. In reactie op de inbreng van de heer Heijnen heb ik al aangegeven dat ik dit ook in strijd acht met de achterliggende gedachte bij dit wetsvoorstel om juist de scholen enige positie te geven en hun autonomie te benadrukken. Naast het verminderen van administratieve lasten is dit een heel belangrijke doelstelling.

De heer Heijnen (PvdA):

Mij valt op dat toen mevrouw Van der Hoeven dit punt in 2005 -- zo kort is het geleden -- opbracht, het niet weersproken is door de fractie van de ChristenUnie. Heeft de heer Slob in de praktijk van nu met de regionale arrangementen vmbo volgens welke gemeenten wel instemmen, enige aanleiding om te veronderstellen dat in de balans tussen schoolbesturen en gemeenten iets is misgegaan? Wierden is een zaak die zich afspeelt buiten het regionaal arrangement om.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik kan dit ook omdraaien; het is maar net vanaf welke kant je het benadert. Ten aanzien van de positie die wij aan gemeenten willen geven, ook inzake onderwijsbeleid, vind ik dat zij zeker gesprekspartner moeten zijn, en wel een heel belangrijke gesprekspartner. Over zaken als onderwijshuisvesting horen gemeenten gewoon mee te spreken. De heer Heijnen geeft zelf al aan dat gemeenten en scholen hier grosso modo op een goede manier uitkomen. Als dit de situatie is -- ik denk dat hij hierin gelijk heeft -- is zijn amendement overbodig.

De heer Heijnen (PvdA):

Nee, de heer Slob gaat een en ander op het spel zetten door het wetsvoorstel te steunen en niet met het amendement mee te gaan. Ik verander de huidige situatie immers niet. Als de heer Slob steun geeft aan het wetsvoorstel zonder dit te wijzigen, gaat hij de risico's lopen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik weet niet of wij risico's gaan nemen. Dit wetsvoorstel betekent natuurlijk wel een enorme verbreding van het speelveld. Dan luistert het heel erg nauw om ook nog eens heel goed te kijken naar de posities, verantwoordelijkheden en bevoegdheden die de verschillende spelers in het geheel hebben. Mijnheer Heijnen, laten wij elkaar vinden in de hoop en verwachting dat, gezien het verleden, mogelijk een enkele keer sprake zal zijn van een exces, maar dat wij hierbij overwegend te maken hebben met mensen die heel goed door hebben dat zij op elkaar zijn aangewezen en er samen uit moeten komen. Dit is ook mijn ervaring met het lokale onderwijsbeleid zoals dat de afgelopen jaren in gemeenten van de grond is gekomen en waarbinnen samenwerking, gesprekken en overleggen tot stand zijn gekomen die in de decennia ervoor nooit op deze wijze hebben plaatsgevonden. Dit kan doorgetrokken worden als dit wetsvoorstel in werking treedt.

In mijn interruptie heb ik al het een en ander opgemerkt over het stellen van eisen aan bevoegd gezag. Het luistert heel erg nauw wat wij als wetgever op dit punt mogelijk gaan doen. Het raakt heel nadrukkelijk niet alleen de vrijheid van stichting en inrichting, maar ook het verenigingsrecht en alles wat daarmee samenhangt. Hierover moet niet door middel van even een amendementje een uitspraak worden gedaan. Mijn fractie wil hierin niet meegaan. Overigens neem ik aan dat de heer Heijnen goed heeft nagedacht over zijn amendement naar aanleiding van het wetsvoorstel. Ik heb mij er wel in de richting van staatssecretaris Dijksma voor opengesteld om in het kader van de discussie over good governance die nog gaande is, na te denken over de vraag hoe wij situaties zoals deze zich hebben voorgedaan rondom de islamitische school kunnen voorkomen, zonder dat dit een algemene regel wordt die ook op momenten kan worden toegepast dat wij er helemaal niet op zitten te wachten.