Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk
14 maart 2008 VO/S&O/2008/9571

Onderwerp
Heroverweging Brin/vestiging Leerplus

Op 26 februari jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijziging van de indicator voor het Leerplusarrangement VO (Kamerstukken 2007/08, 27 020, nr. 58) Met deze brief informeer ik u, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over nieuwe inzichten omtrent de toepassing van de indicator op Brin versus vestigingsniveau. In de brief van 26 februari jongstleden heb ik aangegeven dat ik het bepalen van de leerplusbekostiging handhaaf op brinniveau omdat ik heb geconstateerd dat, juist door verfijning van de indicator, bepaling op vestigingsniveau geen verdere verbetering op zou leveren. Naar aanleiding van een casus op niveau van een gemeente bleek een onregelmatigheid in de berekening die aan deze constatering ten grondslag lag. Bij herberekening blijkt dat het bepalen van de leerplusbekostiging op vestigingsniveau wél verdere verbetering oplevert. Dit is voor mij aanleiding om mijn beleid op dit punt te herzien. Toepassing van de nieuwe indicator op vestigingsniveau leidt tot verbetering voor een twintigtal scholen. Dit nieuwe gegeven maakt dat ik tot een andere afweging kom. Vanaf 1 augustus 2008 zal de bekostiging voor het Leerplusarrangement VO bepaald worden op vestigingsniveau. Onder vestiging wordt verstaan een onderdeel van de school of instelling waarop leerlingen worden geteld en bekend staand als "subbrinnummer". Na berekenen van de bekostiging op vestigingsniveau wordt de aanvullende bekostiging verstrekt aan het bevoegd gezag waar de vestiging onder valt.
Alle overige aanpassingen in de leerplusbekostiging uit mijn brief van 26 februari jongstleden blijven onverminderd van toepassing. Zoals reeds in de brief van 26 februari jongstleden is aangekondigd, zal er een overgangsmaatregel komen voor scholen die er in de nieuwe situatie buitenproportioneel financieel op achteruit gaan.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl

blad 2/2

Bij het vmbo binnen de agrarische opleidingscentra (AOC) wordt net als bij de VO-scholen gekozen voor een bepaling van de aanvullende bekostiging op basis van het aantal leerlingen per vestiging, afkomstig uit een armoedeprobleemcumulatiegebied. In de afgelopen jaren is gebleken dat AOC niet in aanmerking kwamen voor het Leerplusarrangement VO omdat het aandeel leerlingen uit armoedeprobleemcumulatiegebieden bij geen enkele instelling de drempel van 30% overschreed. Dit hangt samen met het afwijkende spreidingspatroon van de AOC: ze hebben, meestal relatief kleine, vestigingen verspreid over een groot gebied, waardoor de achtergrond van de populatie sterk kan verschillen per vestiging. Bij simulatie van toepassing van de indicator op vestigingsniveau is gebleken dat 9 vestigingen wel boven de drempel van 30% zouden komen, waardoor 7 AOC wel een beroep op de regeling zouden hebben kunnen doen. De bepaling op basis van vestiging laat onverlet dat de aanvullende bekostiging, net als in het overige voortgezet onderwijs, wordt verstrekt aan het bevoegd gezag van de instelling waar de vestiging onder valt. De aanvullende bekostiging van vmbo binnen AOC komt ten laste van de begroting van LNV.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart