Antwoorden op de vragen van de Kamerleden Schippers en Teven (beide VVD) over een arts en een therapeut die na schorsing nog steeds hun beroep uitoefenen (2070809850)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
MEVA-K-U-2829992
26 maart 2008
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Justitie, de antwoorden
op de vragen van de Kamerleden Schippers en Teven (beide VVD) over een
arts en een therapeut die na schorsing nog steeds hun beroep
uitoefenen (2070809850).
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Vraag 1
Bent u bekend met de berichtgeving 1) en 2) over de arts en
therapeute, werkzaam in het Medisch Centrum Maria Magdalena in
Roosendaal?
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving waarnaar u verwijst.
Vraag 2 en 7
Wat doet het met het rechtsgevoel van de Nederlander als kwakzalvers
die patiënten (ernstige) schade berokkenen en die door de Inspectie
voor de Gezondheidszorg (IGZ) worden aangepakt zich daarvan helemaal
niets aantrekken en gewoon doorgaan met hun praktijken?
Deelt u ook de mening dat de bestaande wetten opnieuw moeten worden
bekeken, om te zien of de aanpak van charlatans niet beter wettelijk
kan worden ondersteund en zo de patiënten beter kunnen worden
beschermd, zonder dat hen de legitieme ruimte wordt ontnomen om te
kiezen voor de behandelaar die zij zelf verkiezen?
Antwoord 2 en 7
Incidenten als waarop uw vraag doelt, vind ik zeer ernstig.
Momenteel worden onderzoeken naar de betreffende beroepsbeoefenaren
gedaan. Wanneer betrokkenen doorgaan met hun praktijken en ernstige
schade berokkenen aan patiënten plegen zij mogelijk een strafbaar
feit. Dat betekent dat zij mogelijk strafrechtelijk kunnen worden
vervolgd. Voor de beantwoording van de vraag over de mogelijke
aanpassing van wet- en regelgeving, verwijs ik u naar de antwoorden op
vraag 2 en 3 (2070809840, ingezonden 28 januari 2008) terzake gesteld
door het lid Kant.
Vraag 3
Wat is uw oordeel over het gegeven dat een arts, die nooit meer als
arts actief mag zijn, zijn werkzaamheden gewoon doorzet onder een
andere - niet beschermde - titel, en zo doorgaat in de medische zorg?
Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen en zo de belangen
van de slachtoffers beter te beschermen?
Antwoord 3
De Wet BIG staat het uitoefenen van beroepen binnen de individuele
gezondheidszorg toe tenzij de handelingen gevaarlijk zijn voor de
patiënt. Niet BIG-geregistreerde beroepsbeoefe-naren mogen geen
voorbehouden handelingen (meer) verrichten zoals bedoeld in hoofdstuk
IV van de Wet BIG en geen handelingen uitvoeren waardoor er schade
wordt toegebracht aan de patiënt. Ik onderzoek op dit moment de
mogelijkheden om bij wetgeving de gevaren voor de patiënt verder te
beperken.
Om de belangen van patiënten beter te beschermen ben ik bezig te
bezien hoe het BIG-register zodanig aangepast kan worden dat patiënten
makkelijk kunnen achterhalen of degene door wie zij worden behandeld
in het register is opgenomen. Daarnaast bezie ik of er nog andere
mogelijkheden zijn om effectiever op te treden.
Vraag 4
Is het waar dat de IGZ inzake de therapeute naar het tuchtcollege van
de Maatschappij ter Bevordering van de Orthomoleculaire Geneeskunde is
gestapt? Is het voorts waar dat dit tuchtcollege niet is aangesloten
bij de beroepsmogelijkheid van de alternatieve geneeswijzen in den
brede? Is het logisch om te stappen naar een tuchtcollege van een
beroepsgroep waarvan de behandeling door de overheid niet in het
basispakket is opgenomen omdat de therapeutische (meer)waarde niet is
aangetoond? Kunt u deze onbegrijpelijke stappen van de IGZ toelichten?
Antwoord 4
De IGZ heeft ervoor gekozen om een klacht bij het tuchtcollege van de
beroepsgroep in te dienen met als doel de burger ook via deze weg
duidelijk te maken dat het in deze casus niet gaat om orthomoleculaire
geneeskunde. Hiermee beoogt de IGZ de burger te informeren dat het
hier gaat om een behandelaar die niet volgens enige beroepsnorm werkt
en dus geen enkele vorm van kwaliteitstoetsing kan doorstaan.
Een tuchtzaak bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
is niet mogelijk omdat de betreffende behandelaar geen beroep als
genoemd in artikel 3 of 34 van de wet BIG uitoefent.
Vraag 5
Waarom is het Medisch Centrum Maria Magdalena in Roosendaal niet door
de IGZ gesloten, nu duidelijk is welke praktijken daar plaatshebben?
Waarom wordt dit centrum niet door de IGZ gesloten, nu duidelijk is
dat daar mensen werkzaam zijn die geen enkele boodschap hebben aan de
uitspraken en maatregelen van de IGZ? Wat doet dit gebrek aan
daadkracht met de reputatie van de IGZ?
Antwoord 5
Het Integraal Medisch Centrum Maria Magdalena valt niet onder de
Kwaliteitswet Zorginstellingen.
De IGZ kan niet optreden tegen het IMC Maria Magdalena omdat het niet
gaat om een instelling op grond van de definitie in de Kwaliteitswet
Zorginstellingen. Indien blijkt dat er gevaar is voor de
volksgezondheid, doet de IGZ aangifte bij het Openbaar Ministerie. Dat
heeft de IGZ in dit geval ook gedaan.
Er is geen wettelijke basis voor het geven van een bevel door de IGZ.
Ik ervaar dit ook als knellend en onderzoek de mogelijkheid tot
aanpassing van wetgeving op dit punt.
Vraag 6
Deelt u de analyse dat het Openbaar Ministerie in deze en soortgelijke
zaken veel sneller en veel vaker zou moeten vervolgen? Deelt u voorts
de mening dat het Openbaar Ministerie meer prioriteit zou moeten geven
aan deze zaken? Deelt u bovendien de mening dat de kennis binnen het
Openbaar Ministerie inzake medische zaken moet worden verbeterd?
Antwoord 6
Voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten op het terrein
van alternatieve geneeswijzen en behandelingen is het Openbaar
Ministerie afhankelijk van aangiften door burgers en/of door de IGZ.
De aangiften die het Openbaar Ministerie op dit terrein bereiken zijn
afkomstig van de IGZ en niet of nauwelijks van burgers. Gezien de
omvang van deze aangiften doet de vraag naar het stellen van
prioriteiten zich niet voor. Uiteraard worden de zaken die het
Openbaar Ministerie bereiken, zeker gelet op de gevoeligheid ervan,
zorgvuldig beoordeeld.
Overigens wordt het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak, naar
aanleiding van de aangifte van de IGZ op 6 december 2007, door het
Openbaar Ministerie te Breda opgepakt. Nu het om een lopend onderzoek
gaat, kan ik hierover op dit moment verder geen mededelingen doen.
Over de deskundigheid van het Openbaar Ministerie in medische zaken
heb ik u reeds uitvoerig geïnformeerd in antwoord op vragen van het
kamerlid Kant over de alternatieve geneeswijzen en de positie van de
IGZ en het OM daarbij (vergaderjaar 2007-2008, Aanhangsel van de
Handelingen, nr. 478).
Vraag 8
Deelt u de mening dat juist in dit soort situaties bij vervolging
`naming and shaming' moet worden geïntroduceerd in het mediabeleid,
zodat patiënten zich bewust zijn van de zwarte schapen in de
beroepsgroepen?
Antwoord 8
Ik vind dat patiënten makkelijker moeten kunnen achterhalen of degene
door wie zij worden behandeld, is opgenomen in het BIG-register of bij
een privaatrechtelijke beroepsvereniging en of de beroepsuitoefening
van die behandelaar door de rechter is ingeperkt.
Echter, ik ben niet van mening dat `naming and shaming' via de media
een gepast middel is om dit te bereiken. Het Openbaar Ministerie staat
in beginsel een actief en assertief pers-beleid voor (zie de
Aanwijzing voorlichting en opsporing, gepubliceerd in de Staatscourant
2007, nr. 202). Met een alerte opstelling wordt gestreefd naar de
juiste berichtgeving op het juiste tijdstip. Daarbij wordt zoveel
mogelijk voorkomen dat de behandeling van de strafzaak in de media
plaatsvindt in plaats van in de rechtszaal. De woordvoering kent een
zakelijke toonzetting. "Naming and shaming" past daar derhalve niet
bij.
1) EénVandaag, 19 januari 2008
2) de Volkskrant, 21 januari 2008