Ketenbesef cruciaal voor gezamenlijke aanpak knelpunten

27/03/2008 12:30

Algemene Rekenkamer

Uiteenlopende samenwerkingsketens onderzocht: toezicht op asbestverwijdering, aanpak kindermishandeling en acute zorgverlening

Het besef dat er samengewerkt moet worden in een keten is een cruciale succesfactor om knelpunten in de uitvoering aan te pakken. Dit blijkt na vergelijking van toezicht op asbestverwijdering, aanpak kindermishandeling en acute zorgverlening. Op deze - van elkaar sterk verschillende terreinen - is er sprake van organisaties die in een keten moeten samenwerken. Bij alle drie de onderzochte ketens is gebrekkige informatieoverdracht een faalfactor. Hierdoor is op de werkvloer vaak niet of - niet op tijd - de benodigde informatie beschikbaar. Dit blijkt uit het op 27 maart 2008 gepubliceerde rapport 'Ketenbesef op de werkvloer' van de Algemene Rekenkamer.

Ketenbesef
Om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken, zijn in de uitvoering vaak ketens van organisaties nodig die verschillende kanten van het probleem aanpakken en activiteiten op elkaar moeten afstemmen. De Algemene Rekenkamer constateert in veel van haar onderzoeken dat deze ketens niet goed functioneren. In organisaties is het besef dat men deel uitmaakt van een keten onvoldoende aanwezig. Door dit gebrek aan ketenbesef wordt onvoldoende informatie overgedragen en ook zijn de rollen vaak niet helder. Opeenvolgende organisaties in de keten kunnen dan niet steunen op verricht werk. Burgers krijgen hierdoor bijvoorbeeld vaker te maken met doorverwijzingen of moeten onnodig lang wachten.

Uit onderlinge vergelijking komt naar voren dat bij toezicht op asbestverwijdering het ketenbesef het minst ontwikkeld is. Organisaties die toezien op asbestverwijdering treden niet gezamenlijk op. Bij aanpak van kindermishandeling is de samenwerking tussen organisaties beter ontwikkeld. Toch spelen tussen hulpverleners enkele grote problemen. In de acute zorgverlening verloopt de samenwerking het best, al is ook hier nog ruimte voor verbetering. De Algemene Rekenkamer geeft een verklaring voor deze verschillen: ketens zijn beter ontwikkeld naarmate ze langer bestaan, het probleem urgenter is en ketenpartners minder taken buiten de keten hebben. De samenwerking in toezicht op asbestverwijdering is bijvoorbeeld pas in 2005 gestart. Informatie-uitwisseling blijkt in alle drie de ketens een faalfactor: op de werkvloer hebben mensen vaak niet of - niet op tijd - de benodigde informatie. Ook is er binnen de ketens te weinig inzicht in prestaties en kwaliteit van de gehele keten om uiteindelijk de prestaties te verbeteren. Bij toezicht op asbestverwijdering en aanpak van kindermishandeling wordt een regierol gemist. In de acute zorgverlening is 'ketenbesef' volgens de Algemene Rekenkamer echter al zover ontwikkeld, dat er geen organisatie nodig is die de regie heeft. Als samenwerking bestaat uit nieuwe of cultureel diverse organisaties (weinig ketenbesef), dan moet de rijksoverheid ervoor zorgen dat één organisatie de regie krijgt en daar financiële middelen voor vrij maken, vindt de Algemene Rekenkamer.

Toezicht op asbestverwijdering
Vanwege de grote gezondheidsrisico's die aan asbest kleven (jaarlijks overlijden 400 tot 700 mensen), gelden strenge wettelijke regels voor de verwijdering van asbest. De naleving van de regels door (met name) sloopbedrijven is echter beneden peil. De handhavende organisaties lijken niet in staat om dit probleem het hoofd te bieden. Samenwerking is daarbij van groot belang, omdat veel organisaties betrokken zijn: gemeenten, VROM-Inspectie, Arbeidsinspectie, provincies en certificerende instellingen. Tussen de betrokken organisaties komt echter geen structurele afstemming en informatie-uitwisseling tot stand. De medewerkers van de organisaties beseffen nauwelijks dat zij onderdeel zijn van een keten. Dit ketenbesef is cruciaal voor goede samenwerking. Bij gemeenten heeft asbest onvoldoende prioriteit waardoor zij te weinig samenwerken met andere partijen. Het asbesttransport naar de stortplaats blijkt ook lastig te controleren.

Aanpak van kindermishandeling
Bij de zorgverlening aan slachtoffers van kindermishandeling (in 2005 waren ruim 100.000 gevallen bekend) zijn verschillende organisaties betrokken, zoals het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, de Bureaus Jeugdzorg, de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en de Raad voor de Kinderbescherming. Deze keten is op onderdelen goed ontwikkeld, maar het ontbreekt aan coördinatie tussen preventie en lichte hulpverlening enerzijds en zwaardere hulpverlening anderzijds. Verder blijft goede signalering van kindermishandeling moeilijk en duurt het vaak lang voor daadwerkelijk passende hulp geboden wordt. Voor verkorting van de wachttijden is het van belang dat hulpverleners alleen 'na elkaar' werken als het moet, maar bij voorkeur tegelijk. Er is echter vrijwel niets bekend over combinatie van hulpvormen. Daardoor is lang niet altijd duidelijk of de ene hulpverlener moet wachten op de andere. Een ander probleem is de overdracht van informatie: zo werd tijdens het onderzoek gerapporteerd dat een kinderrechter papieren dossiers door het Bureau Jeugdzorg kreeg overgedragen, die vervolgens moesten worden overgetikt om elektronisch te kunnen archiveren. De overdracht tussen volwassenen-ggz en jeugd-ggz is ook onvoldoende. Deze is nodig omdat psychische problemen van ouders gevaren voor de opvoeding van het kind kunnen inhouden. Op dit punt gaat de minister voor Jeugd en Gezin in zijn reactie op het rapport helaas niet in.

Acute zorgverlening
Vanaf de 112-meldkamer tot spoedeisende hulp in een ziekenhuis wordt in de acute zorgverlening effectief samengewerkt. De urgentie is vanzelfsprekend en organisaties zijn specifiek gericht op acute gezondheidszorg. De Algemene Rekenkamer signaleert wel mogelijkheden tot verbetering. Het is voor mensen niet duidelijk of zij zich voor acute zorg moeten melden bij de huisarts of bij de afdeling spoedeisende hulp van een ziekenhuis. Hierdoor is er bij het ziekenhuis een onnodig grote toeloop van patiënten. Dit leidt tot vertraging en tot hogere kosten. Specialisten en huisartsen worden verschillend gefinancierd waardoor samenwerking (integratie huisartsenpost in ziekenhuis) in financieel opzicht onvoordelig voor beide partijen kan uitpakken. Om dit te doorbreken is er ruimte in de wet gecreëerd voor experimenten. De minister van VWS zou hieraan meer bekendheid moeten geven. Een ander punt van discussie blijft de kwaliteit; sommige huisartsenposten en spoedeisende hulpafdelingen schieten tekort als het gaat om betrouwbaarheid en deskundigheid. De Algemene Rekenkamer doet daarom de aanbeveling om de Inspectie voor de Gezondheidszorg hier, na eerder onderzoek nogmaals naar te laten kijken. De minister van VWS geeft in zijn reactie aan dat dit herhalingsonderzoek niet op korte termijn in de planning van de Inspectie voor de Gezondheidszorg opgenomen kan worden.