Gerechtelijke organisatie

Invoering maatregel fijnstofdifferentiatie niet verboden

's-Gravenhage, 31 maart 2008 - De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage heeft vandaag uitspraak gedaan in het kort geding tegen de Staat over de invoering van de maatregel voor een fijnstofdifferentiatie. Het kort geding was aangespannen door de RAI Vereniging en de BOVAG. Zij vorderden onder meer dat de Staat verboden zou worden de maatregel in te voeren omdat deze in strijd is met het gemeenschapsrecht en het evenredigheidsbeginsel. De vordering is afgewezen.

De maatregel
De maatregel voor een fijnstofdifferentatie is een wijziging in de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (de BPM) die op 1 april 2008 in werking treedt. De maatregel houdt in dat in de grondslag voor de berekening van de BPM voor nieuwe dieselauto's een variabele wordt geïntroduceerd die afhangt van de fijnstofuitstoot van het voertuig. Bij aankoop van een nieuwe dieselauto met een fijnstofuitstoot van 0 mg/km geldt een startaftrek van EUR 900, waarna voor elke mg meer aan fijnstofuitstoot de aftrek met EUR 200 afneemt, zodanig dat bij een fijnstofuitstoot van 5 mg/km EUR 100 extra wordt geheven. Deze heffing loopt vervolgens met iedere mg/km aan fijnstofuitstoot op tot een heffing van doorgaans maximaal EUR 4.100.

Gemeenschapsrecht en evenredigheidsbeginsel
Volgens eiseressen is de maatregel in strijd met Verordening 715/2007 (nieuwe emissie-eisen voor (personen)voertuigen, de Euro-5 en Euro-6 norm) en met artikel 28 (verbod invoerbeperkingen met betrekking tot verstoring van de interne markt) en artikel 10 ('Gemeenschapstrouw' van de lidstaten) van het EG-Verdrag. Verder handelt de Staat volgens eiseressen in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat de maatregel geen wezenlijke bijdrage levert aan de beoogde reductie van de deeltjesuitstoot. De jaarlijkse verkoop van nieuwe dieselpersonenauto's vertegenwoordigt slechts één tiende deel van het totaal aantal dieselauto's dat in Nederland rondrijdt en het merendeel van deze auto's is reeds voorzien van een roetfilter. De reductie van de deeltjesuitstoot kan volgens eiseressen ook bereikt worden met een sloopregeling van oude diesels en het aanscherpen van de fijnstofnormen in periodieke keuringen. De evenredigheid van de maatregel is volgens eiseressen voorts dubieus omdat de maatregel alleen dieselvoertuigen betreft, terwijl benzinevoertuigen, die ook fijnstof produceren, geheel buiten schot blijven.

Oordeel voorzieningenrechter
Vooropgesteld wordt dat de voorzieningenrechter de maatregel, die onderdeel is van een wet in formele zin, alleen buiten toepassing kan verklaren als de maatregel onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met een ieder verbindende verdragsbepaling of met het gemeenschapsrecht.

Geen strijd met gemeenschapsrecht
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de maatregel buiten het bereik van Verordening 715/2007 valt, nu -zoals de Staat terecht heeft aangevoerd- de preambule van de Verordening expliciet vermeldt dat de Verordening geen afbreuk mag doen aan het recht van de lidstaten om emissies op te nemen in de grondslag voor de berekening van voertuigbelastingen. Verder volgt de voorzieningenrechter de Staat in zijn verweer dat de maatregel niet getoetst moet worden aan art. 28, maar aan artikel 90 van het EG-Verdrag dat -kort gezegd- bepaalt dat de lidstaten geen hogere belasting mogen heffen op producten van de overige lidstaten dan op gelijksoortige nationale producten. Omdat gesteld noch gebleken is dat de maatregel in strijd is met artikel 90, oordeelt de voorzieningenrechter dat de maatregel evenmin in strijd is met artikel 10 van het EG-Verdrag.

Geen strijd met evenredigheidsbeginsel
De Staat heeft betwist dat de maatregel in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Uit berekeningen van het Milieu- en Natuurplanbureau blijkt volgens de Staat dat de maatregel kan leiden tot een vermindering met 4% van de roetuitstoot van dieselpersonenauto's. Alternatieven, zoals een sloopregeling en het aanscherpen van de fijnstofnormen in periodieke keuringen, zouden volgens de Staat niet tot het gewenste resultaat leiden. Eiseressen hebben deze argumenten naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet weerlegd. Afgezien daarvan betreft het hier mede afwegingen van politieke aard, die tot het domein van de wetgever behoren en niet tot dat van de rechter.

De stelling van eiseressen dat de evenredigheid van de maatregel dubieus is omdat deze slechts ziet op dieselvoertuigen, overtuigt naar het oordeel van de rechter niet. Inherent aan het nemen van belastingmaatregelen is nu eenmaal dat niet altijd tegelijkertijd dezelfde groepen producten door dezelfde maatregel (kunnen) worden getroffen. Voor een nadere toetsing door de rechter op dit punt is geen plaats.

De rechter concludeert dat de maatregel niet onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met het gemeenschapsrecht of met het evenredigheidsbeginsel.

De vordering wordt daarom afgewezen.

LJ Nummer

BC8084

Bron: Rechtbank 's-Gravenhage Datum actualiteit: 31 maart 2008 Naar boven