Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Agora-lezing

04-04-2008

Agora-lezing minister Vogelaar, Odyssee Maastricht 4 april 2008

Ik sta hier op uitnodiging van Odyssee, een moderne onderneming in training, en advies, project- en interim-management. De opvolger van illustere voorgangers als Driekant, De Klinkenberg en het vormingswerk in internaatsverband. Een organisatie met een hoofdkantoor op landgoed Vaeshartelt, de voormalige residentie van de roemruchte industrieel en pottekeuning Petrus Regout. Niet gek voor een club van voormalige geitenwollensokken!

Kennelijk inspireren de Volkshogeschool- en vormingswerktraditie nog altijd. Bij volksontwikkeling, opvoeding tot burgerschap, maar ook bij ontwikkel- en veranderprocessen in organisaties. En niet alleen voor de gesubsidieerde sector, ook voor diverse marktpartijen en de commerciële dienstverlening.

Het initiatief tot de Agora-lezing toont uw maatschappelijke betrokkenheid. Ik wil graag uw eerste spreker zijn en hoop hiermee de basis te leggen voor een inspirerende, jaarlijks terugkerende bijeenkomst.

Dames en heren,
Odyssee heeft belangrijke roots in het Volkshogeschoolwerk. Werk dat teruggaat op de Verlichtingsidealen van eind achttiende eeuw en de Maatschappij tot Nut van het Algemeen die daaruit voortkwam.

Na de Tweede Wereldoorlog komt het accent bij de Volkshogescholen te liggen bij het beschaven van de brede onderklasse. De voorlieden van de volkshogescholen vrezen de terugkerende versnippering van de samenleving in zuilen en verhevigde klassentegenstellingen. Ze zien ons land afglijden in verdeeldheid. Tegenover dat pessimisme stellen ze hun vastberaden optimisme om te versterken wat ons als land bindt.

Deze invalshoek staat eind jaren zestig onder druk. De zelf ook verzuilde Volkshogescholen gaan samen en kiezen in de gepolariseerde verhoudingen van die tijd partij voor de onderkant van de samenleving. Maar in grote lijnen werken ze nog steeds vanuit het motto dat in 1963 door Volkshogeschooldenker Cees Stapel werd geformuleerd: samen leven, samen werken en samen spreken. Een motto dat als twee druppels water lijkt op de missie van het kabinet waar ik deel van uitmaak.

Een deel van het volkshogeschoolwezen was altijd sterk verbonden met de rode familie. Ook in de sociaal-democratische beweging gaat het altijd om meer dan materiële lotsverbetering en emancipatie van de onderklasse. Volksverheffing en socialisme moeten de samenleving als geheel op een hoger plan brengen.

In de eerste helft van de twintigste eeuw loopt dat uiteraard via de eigen zuil. Er is vaak meesmuilend gedaan over het spreekwoordelijke christelijk konijnenfokken en de socialistische liedkunst. Toch moeten we de waarde van het verzuilde verenigingsleven en de volksopvoeding in eigen kring niet onderschatten. Het biedt mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling die voor grote groepen niet vanzelfsprekend is. Het betekent bovendien normen- en waardenoverdracht en sociale binding.

Dat gaat niet altijd zachtzinnig. Ook socialistische wethouders en woningbouwverenigingen schrikken er niet voor terug bewoners en huurders stevig te beschaven. Ontbrekende balkons en kleine raampjes moeten het volkse straatleven ontmoedigen. Een arbeiderswoning vol prullaria is fout en een sober en functioneel ingerichte woning geldt als hygiënisch, ordelijk en dus goed. En verder zijn er nog tal van regels voor goed huisvaderschap die nageleefd moeten worden. In 1930 zijn er 111 woningopzichteressen die dat controleren. Wie zich daar niet naar kan of wil schikken, krijgt te maken met represailles.

Plaatsing in een woonschool bijvoorbeeld. Ze worden na de Eerste Wereldoorlog, maar ook weer na de Tweede Wereldoorlog opgericht. Wooncomplexen opgezet vanuit het reclasseringsidee. In het midden van de buurt staat de eigenlijke woonschool met een badhuis. Direct daaromheen wonen de gezinnen die de meeste begeleiding nodig hebben. Het is de bedoeling dat bewoners steeds een stukje verder naar buiten verhuizen om uiteindelijk zelfstandig terug te keren in de maatschappij. Daar komt niet veel van terecht. Wel krijgen bewoners van woonschoolbuurten vaak een stigma dat niet echt helpt om vooruit te komen in de maatschappij. Andere buurten worden op deze manier natuurlijk wel verlost van zogenoemde on-maatschappelijken of a-socialen.

Zelfontplooiing & versnippering
Vanaf de late jaren 60 kan dat natuurlijk allemaal niet meer. Want wie mag een ander voorschrijven hoe te leven? De ontzuiling is terecht gevierd als de bevrijding van het individu. Bevrijding uit de knellende banden van de eigen kring, traditie en familie. We werden ook materieel onafhankelijker door de groeiende welvaart. Het scholingsniveau steeg enorm, boeren- en arbeiderskinderen gingen studeren, de burger werd mondiger en de democratie rijker door breed debat en nieuwe vormen van actie en inspraak. De Volkshogescholen en het vormingswerk hebben daar meer dan hun steentje aan bijgedragen.

Verblind door het succes van die bevrijding zagen we lange tijd niet wat we met de ontzuiling kwijt zijn geraakt. Nu we de maatschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen twintig jaar een beetje kunnen overzien, krijgen we daar steeds meer oog voor.

Na de val van de muur in 89 verklaart de Amerikaanse politicoloog en filosoof Francis Fukuyama de grote ideologieën dood en de geschiedenis geëindigd. In de jaren negentig lijkt Fukuyama gelijk te krijgen. Ook in ons land waait een liberale wind. Dat uit zich niet alleen in een breed omarmd vrijemarktdenken, maar ook in een nog sterkere nadruk op de individuele vrijheid en ontplooiing en afwijzing van wat al snel gezien wordt als paternalisme en betutteling.Voortaan lijkt iedereen behalve geëmancipeerd ook zo ongeveer liberaal.

Ondertussen groeit de kloof tussen burger en overheid. De spanning spitst zich toe op immigratie en integratie. De politieke en maatschappelijke elite krijgt het terechte verwijt dat integratieproblemen langdurig onder het tapijt zijn geveegd, terwijl de gewone man en vrouw ze iedere dag in het eigen portiek mag ervaren.

Kortom: we hebben de verzuilde collectieve samenleving ingeruild voor emancipatie en zelfontplooiing, maar ook voor versnippering en individualisme. Een grote groep mensen gevestigde en nieuwe Nederlanders - profiteert bovendien helemaal niet van die individualisering, informatisering en mondialisering. Integendeel. De werkgelegenheid van lager opgeleiden groeit maar weinig tijdens de hoogconjunctuur. Achterstandsituaties worden chronisch en concentreren zich in bepaalde wijken.

Steeds meer nieuwe Nederlanders trekken zich terug op de eigen waarden, tradities en het geloof. Dat laatste doen overigens ook goed opgeleide jongeren die daarmee uiting geven aan hun politiek bewustzijn en maatschappelijke onvrede.

Dat islamitisch zelfbewustzijn is steeds duidelijker te zien in de openbare ruimte. Tegelijkertijd boezemt dat veel gevestigde Nederlanders angst in. De aanslag op de Twin Towers en het terroristisch geweld van daarna werden immers gepleegd uit naam van de Islam. Het resultaat is een maatschappelijke tweedeling die steeds meer parallel loopt aan etniciteit en religie.

Verheffen & verbinden
Er ligt dus een enorme opgave voor het ontwikkelen van een nieuwe gemeenschappelijkheid. Om jong en oud, arm en rijk, oorspronkelijke en nieuwe Nederlanders te binden aan de Nederlandse samenleving en een gemeenschappelijk belang. En dat belang is heel concreet. Bijvoorbeeld een waardige plaats in de samenleving voor onze ouderen en een toekomst voor onze kinderen in het land waar we samen wonen en diversiteit een gegeven is.

Met de rapporten Vertrouwen in de buurt (2005) en De Verzorgingsstaat Herwogen (2006) heeft de WRR een goed startpunt neergelegd voor het denken over die nieuwe gemeenschappelijkheid.

In het eerste rapport gaat het om verbinden van fysieke en sociale wijkverbetering met een grotere rol voor bewoners. Een uitwerking van het idee dat wonen, werken, leren en opgroeien, integreren en participeren samen moeten worden aangepakt om wijken uit het slop te halen. Niet alleen voor, maar vooral door bewoners. Als actieve burger met een baan, maar ook als betrokken buurman, buurvrouw, wijk- of clubgenoot zonder betaald werk.

Het tweede rapport gaat over de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat, maar ook over de noodzaak om naast het verzekeren en verzorgen meer werk te maken van verheffen en verbinden .

Ik ben daar blij mee want de verzorgingsstaat is meer dan sociale zekerheid, het is ook een structuur die zorgt voor een eerlijker verdeling van kansen en een manier om verschillende lagen van de bevolking te binden aan het algemeen belang.

Functies die onder druk staan nu de welvarende middenklasse de verzorgingsstaat steeds mee ervaart als betalen voor anderen. Dat vraagt om terugwinnen van wederkerigheid, ook voor de netto betalers moet er iets te halen zijn. Niet per se in voordeeltjes. Wel in zichtbare versterking van de samenleving waarvoor men bereid is te betalen.

Wijkenaanpak & integratie
In mijn beleid komen belangrijke elementen van beide WRR-rapporten tot uitdrukking in de wijkenaanpak en het integratiebeleid.

De wijkenaanpak is eerst en vooral een zaak van de gemeenten. Pas als de problemen de kracht van de gemeenten te boven gaan is er een rol voor het rijk. Juist problemen als schooluitval, criminaliteit en segregatie blijken hardnekkig en vragen om maatwerk. Integratie is participatie. Bevordering van integratie zal daarom altijd gericht moeten zijn op meedoen. Liefst door betaald werk, maar het kan ook door betere scholing en stage, door gesubsidieerd werk, door vrijwilligerswerk. Liefst in de eigen buurt en gericht op de leefomgeving. Dat kan alleen met maatwerk, want iedere wijk is anders. Daarom moet het initiatief bij de wijk en de gemeenten blijven, maar moet het rijk dat soms helpen faciliteren.

Integrale wijkaanpak is daarmee een zaak van lange adem. Niet voor niets maken we nu zoveel werk van het vastleggen van commitment en gelijkwaardig partnerschap tussen rijk en gemeenten voor de komende tien jaar.

Hier in het zuiden liggen we goed op schema. Als we naast Maastricht en Heerlen ook Eindhoven even meetellen, dan zijn de charters voor de vijf wijken in dit deel van het land zo ongeveer rond. Volwaardige plannen waarmee de betreffende wijken de komende tien jaar aangepakt kunnen worden. Ik licht er twee uit:

Het wijkactieplan Maastricht Noordoost heeft de vijf vingers (wonen, werken, leren/opgroeien, integratie en veiligheid) prima verwerkt in vier actieprogramma's. Ik heb het uit de eerste hand, want ik ben er geweest en heb het charter ondertekend. Wijkverbetering, bewonersparticipatie en inburgering worden samengenomen. Opvoeding, beweging en gezondheid aan elkaar geknoopt. Maatwerkstages en werkgelegenheid zitten samen in één plan en tenslotte kijkt men in het actieprogramma Noordoost thuis achter de voordeur voor een persoonsgerichte aanpak van problemen en armoede.

In de wijken Heerlense wijken Meezenbroek, Schaesbergerveld en Palemig, samen kortweg MSP, valt op dat de corporaties niet alleen actief betrokken zijn bij het opstellen van het Wijkactieplan, maar ook bij het charter.

In Heerlen speelt daarbij het thema van de bevolkingskrimp een belangrijke rol. Vanuit mijn departement organiseren we een topteam uit verschillende ministeries om samen met de gemeente aan de slag te gaan met de consequenties. Andere gemeenten waar krimp wordt verwacht zullen daarom met belangstelling volgen hoe Heerlen dat samen met het rijk aanpakt.

Een succesfactor in beide Limburgse gemeenten is: één aanspreekpunt bij de gemeente, één bij het rijk. Elk met eigen netwerk en backoffice. Samen bewaren zij het overzicht en zetten de lijnen uit.

Welzijnswerk
Ook in andere dan de 40 wijken spelen kwesties rond herstructurering en veiligheid, leren en werken, integratie en binding. En overal gaat het erom lokaal de juiste coalitie te smeden. Gemeenten en instellingen moeten daarin samen tot integrale plannen komen en ruimte maken voor een eigen inbreng van bewoners. Het welzijnswerk kan daarvoor in de grotere plaatsen een goede intermediair zijn, maar is op dit moment vaak niet in staat die rol te vervullen.

Tijdens mijn wijkentoer heb ik veel klachten gehoord over het welzijnswerk. Dat is niet verwonderlijk. In de laatste decennia heeft een sterk accent gelegen op de individuele vrijheid van burgers, dat heb ik aan het begin van mijn verhaal al genoemd.

Bemoeienis vanuit de overheid of maatschappelijke instellingen werd betuttelend gevonden. Inmiddels zijn we erachter dat we kwetsbare groepen in de steek laten als we wachten tot ze zich voor hulp komen melden. Bovendien hebben we gemerkt dat de samenleving naar de knoppen gaat als we de dingen op z'n beloop laten.

We lopen niet meer weg voor bemoeizorg en proactief welzijn. Dat zie ik ook terug in vele wijkactieplannen. Maar nu beschikken we niet meer over de infrastructuur en de expertise om op een verantwoorde manier bij de mensen achter de voordeur te komen. Dat moeten we weer opbouwen. In zorg en welzijn, bij corporaties en organisaties als de uwe.

Staatssecretaris Bussemaker en ik hebben afgesproken dat mijn departement samen met VWS zal werken aan versterking van de welzijnssector. Het gaat om nieuwe vormen van professionele ondersteuning van bewoners, maar ook om de vaardigheid samen te werken met andere instellingen en partijen. Denk aan de scholen, de zorgkantoren, de GGD, de kinderopvang, de woningcorporatie en de politie.

Welzijnswerk dat zelf de hand uitsteekt naar bewoners die dat nodig hebben is niet betuttelend. Het is mensen serieus nemen. En dat doen we ook als we ze betrekken bij de plannen voor de eigen buurt. Ook daarin is het belangrijk dat we nieuwe vormen vinden. Bijvoorbeeld door een zelfstandig bewonersbudget toe te kennen. Ik hecht er sterk aan. Er is een budget van 20 miljoen extra voor bewonersparticipatie op mijn begroting vrij gemaakt.

Het is belangrijk dat bewoners goed worden begeleid bij het ontwikkelen en uitvoeren van hun plannen voor wijkverbetering, maar wél zo dat het hún plannen blijven. Piet Reckman beschrijft in een recent verhalenboekje voor opvoeders op straat, in de school en op het werk (Opvoeden ieders ambacht 2005) nog eens hoe essentieel dat is en hoe makkelijk bestuurders en hun ambtenaren de zaken naar zich toe trekken. Al was het maar door een intimiderende houding naar subsidievragende burgers die meer bezig zijn met hun plannen voor de wijk dan met de procedures van de ambtenaren.

Vragen & dilemma's

Het feit dat we in de wijkaanpak en daarbuiten weer durven kiezen voor verheffen (volksopvoeding) en verbinden (samenlevingsopbouw) wil nog niet zeggen dat we ook precies weten hoe dat moet.

We gaan niet terug naar de woonschool, maar stellen wel weer duidelijker grenzen en bieden hulp, ook als daar niet om gevraagd is. Denk aan de stelselmatig overlastgevende bewoners die in Amsterdam-West alleen mogen terugkeren in gerenoveerde woningen als ze zich vanaf nu beter gedragen. Denk aan de gezinscoaches die onder meer ingezet worden om ontspoorde jongeren niet alleen via het strafrecht aan te spreken. We doen het dus al anders, maar hoe ver wil en mag je gaan? Welke vragen en dilemma's kom je tegen?

Om te beginnen is daar de vraag: verheffen tot wat? Die vraag dringt zich op omdat er geen consensus over is. Bovendien kennen we geen formeel of informeel gezag dat zonder veel discussie normen en waarden kan opleggen zoals de regering, de leiders van de zuilen en de woningopzichteressen van de woonscholen dat destijds wel konden.

We zijn opgegroeid met het motto van zuster Clivia uit 'Ja zuster, Nee Zuster': laten we allemaal doen wat we willen, zonder te schreeuwen en zonder te gillen. Helaas is het laatste deel van haar motto ook al steeds minder vanzelfsprekend. Wie desondanks meer wil zal met goede argumenten moeten komen, dat is de winst van de democratisering.

En als we dan toch misstanden (die soms in alle stilte achter de voordeur plaatshebben) willen aanpakken: hoe verhoudt de autonomie van de professional zich dan tot de zeggenschap van de cliënt? Professioneel werken is beargumenteerd afwijken van protocollen, heb ik eens horen zeggen. Het is een begin.

En tenslotte de conclusie die kroonprinses Maxima niet mocht trekken: dé Nederlander bestaat niet . Het werd door de publicist Paul Scheffer en vele anderen opgevat als het typische antwoord van de kosmopolitische en multiculturele elite. Onvoorzien heftige kritiek die nog eens duidelijk maakt hoe gevoelig de kwestie van de Nederlandse identiteit ligt.

Je kunt het met het antwoord van de prinses eens zijn of niet, de vraag is niet vrijblijvend: wat is onze identiteit? Als we inburgering verplichten en van nieuwkomers vragen zich aan te passen dan moet wel helder zijn waaraan. Dat is geen flauwe jij-bak, maar een vraag waarop alleen een eenduidig en toetsbaar antwoord volstaat. Al het andere zet de deur open voor willekeur.

Natuurlijk bestaat er zoiets als culturele eigenheid waarin veel Nederlanders zich herkennen. Dat zit in onze geschiedenis, het landschap, de manier waarop we met elkaar omgaan.

Bij dat laatste hoort de notie van menselijke waardigheid zonder onderscheid, het idee van autonome en gelijkwaardige burgers. Ook onze gewetensvrijheid en de afwijzing van een allesbepalende overheid zit erin. En last but not least het idee van lotsverbondenheid en solidariteit. Door sommigen terug te voeren op de Hollandse strijd tegen het water, maar wat mij betreft op zichzelf reden genoeg om te koesteren.

Onze identiteit zit echter vooral in de taal. De Nederlandse taal is het cement van de samenleving. Daarom kiest mijn Deltaplan inburgering voor twee sporen: beheersing van de Nederlandse taal en oriëntatie op de Nederlandse samenleving.

Dames en heren,
Ik heb u meegenomen langs verzuiling en ontzuiling, de integrale wijkaanpak, integratie door participatie en de rol die het welzijnswerk samen met organisaties als de uwe kan hebben bij een moderne vorm van volksverheffing en samenlevingsopbouw.

Ik heb aangegeven waarom ik net als de Volkshogeschoolbeweging kort na de oorlog meen dat we onze samenleving niet moeten laten versplinteren. Dat we moeten werken aan nieuwe vormen van verheffen en verbinden. Eigenlijk vanuit hetzelfde motto dat destijds de polarisatie wist te doorstaan: samen leven, samen werken en samen spreken.

Tenslotte heb ik u bestookt met een aantal vragen en dilemma's. Ik hoop dat er op uw Agora nog lang over gesproken zal worden. Op de antwoorden moeten we niet gaan zitten wachten, daarvoor is de urgentie te groot. De antwoorden komen werkende weg.