NOS, Gesprek met de minister-president, Nederland 1
Radio / TV-interview | 04-04-2008
Vice-minister-president Rouvoet, na afloop van de wekelijkse
ministerraad, over het Kamerdebat over Fitna en de lancering van Trots
op Nederland
VAN DEN BRINK:
U heeft de afgelopen weken uitgebreid gedebatteerd met de Tweede Kamer
over Fitna, de film van Geert Wilders. En het debat draaide om de
vraag of Geert Wilders nou wel of niet aan leden van het kabinet had
verteld wat er precies in die film ging gebeuren. U bent vice-premier.
Heeft u in de afgelopen maanden wel eens gehoord dat hij teksten uit
de koran zou gaan scheuren en die in de open haard zou gaan gooien?
ROUVOET:
Zoals van de week door de leden van het kabinet en de minister van
Justitie in het bijzonder aangegeven heeft de heer Wilders zelf een en
ander daarvan medegedeeld eind oktober, begin november. Het is in de
kring van de meest betrokken ministers gedeeld. Dat is ook zeer
gebruikelijk. En in ieder geval de vice-premiers waren daarvan op de
hoogte.
VAN DEN BRINK:
Dus u wist al een aantal maanden dat deze passage, het scheuren,
waarschijnlijk in de film zou zitten?
ROUVOET:
We waren op de hoogte van het voornemen van de heer Wilders om iets in
die geest te doen.
VAN DEN BRINK:
Dat was door hem zelf aan jullie meegedeeld?
ROUVOET:
Nou, daar heeft de minister van Justitie van de week vrij precies
aangegeven hoe dat geweest is. Zowel een gesprek met de NCTb als later
een gesprek met de minister van Justitie en de minister van
Binnenlandse Zaken. Dat gaf het kabinet voldoende reden om te doen wat
we gedaan hebben. Voorzorgsmaatregelen treffen, zodat we niet verrast
zouden kunnen worden door de eventuele gevolgen die wij als
vermoedelijk heftig inschatten als dat daadwerkelijk voornemen tot
uitvoering was gebracht.
VAN DEN BRINK:
Meneer Balkenende heeft ook hier aan tafel het woord crisis gebruikt.
Dat was op grond van die uitlatingen van Wilders zelf?
ROUVOET:
Ja. Dat moet los worden gezien van wat de heer Wilders overigens ook
in de media heeft gezegd over de mogelijke inhoud van zijn film.
VAN DEN BRINK:
Daar heeft hij nooit gezegd dat hij ging scheuren.
ROUVOET:
Nee, maar er zijn wel interviews geweest - ik meen ook in een van de
landelijke kranten - waarin op zijn minst de suggestie boven de markt
bleef hangen dat er in die sfeer wel iets zou worden gedaan met de
koran. Dat gevoegd bij de kennis waar een deel van het kabinet in
ieder geval over beschikte was voldoende reden om de gevolgen niet te
licht in te schatten.
VAN DEN BRINK:
Nou zegt hij: ik heb nooit iets gezegd over die film. Er kwamen de
afgelopen week een aantal verslagen van de gesprekken waaraan u net
refereerde op tafel. En daarin wordt hij ook niet geciteerd. Is het
denkbaar dat het kabinet over die informatie beschikt vanuit andere
bronnen, bijvoorbeeld van de AIVD, en dat het op grond van die bronnen
in die stukken terechtgekomen is?
ROUVOET:
Nee, daar heeft ook de minister van Justitie deze week uitsluitsel
over gegeven. Hij heeft precies aangegeven hoe dat gegaan is. De
feiten spreken. Dat is ook overigens conform de afspraken die daar
gemaakt zijn, dat van de inbreng van de kant van de bewindslieden
aantekeningen gemaakt zouden worden. En dus niet van de inbreng van de
heer Wilders. Daar is wel het nodige uit af te leiden wat daar gezegd
is.
VAN DEN BRINK:
Maar alle informatie die daar in staat komt van die gesprekken zelf en
niet van anderen?
ROUVOET:
De feiten spreken voor zichzelf. En ik heb aan die reconstructie die
van de week in dat debat heeft plaats gevonden niets meer toe te
voegen. Wat er over gezegd moet worden, is echt gezegd in dat debat.
VAN DEN BRINK:
Maar dan blijft datgene wat Balkenende steeds heeft gezegd van te
voren: ik weet niet wat er in die film zit. Dat wist hij wel, dat
stond in die verslagen.
ROUVOET:
Nee, wat er gezegd is, is dat wij op de hoogte zijn gesteld van de
heer Wilders zelf van in ieder geval zijn voornemen, een mogelijk
scenario. Dat stelt dus het kabinet voor de verantwoordelijkheid om
daarop voorbereid te zijn op wat dat mogelijk teweeg zou brengen. Dat
hebben we gedaan, in binnen- en buitenland. Maar blijft staan dat wij
tot op het moment van uitzenden van de film via internet niet wisten
wat het uiteindelijke scenario zou zijn. Wij konden niet weten wat het
effect van onze waarschuwing zou zijn op de heer Wilders. Dat wisten
we pas op het moment dat de film op internet kwam.
VAN DEN BRINK:
Feitelijk staat er nu vast dat de heer Wilders nu gelogen heeft
volgens u?
ROUVOET:
Nee, wat vast staat is dat de Kamer de feitenreconstructie van het
kabinet heeft gesteund door verwerping van de motie van de heer
Wilders. Die feiten staan daarmee voor mij vast.
VAN DEN BRINK:
Dan heeft hij dus gelogen?
ROUVOET:
Nee, de feiten staan vast. De feiten zijn onbetwistbaar wat mij
betreft. Daar hoeft niet aan getwijfeld te worden. En ik heb geen
behoefte aan andere kwalificaties.
VAN DEN BRINK:
Hij doet dat wel. Hij zegt: het kabinet liegt. Hoe voelt dat om als
leugenaar neergezet te worden?
ROUVOET:
Daar is in het debat vrij stevig over gesproken. Ik vind dat het geen
pas geeft.
VAN DEN BRINK:
Hij mag dat niet zeggen?
ROUVOET:
Dat is niet de omgang hoe wij in het parlement gewend zijn om elkaar
te bejegenen.
VAN DEN BRINK:
Vorm van verruwing?
ROUVOET:
Ja, ik denk wel dat het past in een patroon wat we vaker hebben
gezien, dat er in het parlement op bepaalde momenten woordgebruik,
taalgebruik is dat we lang niet gekend hebben. En daar maak ik me wel,
overigens met een groot deel van de Kamer, zorgen om.
VAN DEN BRINK:
Het is overduidelijk: iedereen weet wie er tegenover wie staat.
ROUVOET:
Er is een verschil in duidelijkheid en onnodige onzorgvuldigheid in
het taalgebruik.
VAN DEN BRINK:
Want u vindt het onzorgvuldig?
ROUVOET:
Het is een kwestie van stijl ook. Het kabinet heeft ervoor gekozen om
zich te houden aan de feiten. Dat mag ook verwacht worden. De regering
verschaft de Kamer inlichtingen. Doet dat waarheidsgetrouw. Dat zijn
we ook grondwettelijk verplicht. En duidelijkheid wordt niet vergroot
als je daar grote woorden aan hecht, laat staan als je elkaar als voor
leugenaar gaat uitmaken. Daar is de duidelijkheid niet mee gediend.
VAN DEN BRINK:
De volgende morgen zei minister Donner: Wilders is ontmaskerd. Was dat
een kabinetsstandpunt of was het een persoonlijke opvatting van hem?
ROUVOET:
Het kabinetsstandpunt is in het kabinet gegeven waar het gaat om de
feitelijk gang van zaken. Er zijn ook kwalificaties. Iedereen gebruikt
zo zijn eigen woorden. Ik heb zelf niet de neiging om te spreken in
termen van winnaars of verliezers.
VAN DEN BRINK:
Ontmaskering was de term.
ROUVOET:
Nogmaals, iedereen kiest zijn eigen woorden. Maar wat wel duidelijk
is, is dat de heer Wilders zijn stellige beweringen niet kon of wilde
onderbouwen in het debat, daartoe uitgedaagd ook door een flink aantal
van zijn collega's. Dat leidde op een gegeven moment tot de stemming:
'u bekijkt het allemaal maar.' Dat is niet de sterkste type van
argumentatie in een debat dat toch wel ergens over ging. Dus de
conclusie in de Kamer was glashelder.
VAN DEN BRINK:
Maar nog even bij die term van Donner blijven. Is dat een term die u
deelt? Is Wilders deze week ontmaskerd?
ROUVOET:
Nee. De feiten zijn duidelijk geworden. Het debat heeft naar mijn
kwalificaties geleid tot opheldering op een belangrijk aantal punten.
Wat ik nog belangrijker vind - en dat kwam in het debat misschien wel
te weinig aan de orde, maar dat is wel de manier geweest waarop wij
daar vanmorgen in de ministerraad over gesproken hebben - het heeft
ons opnieuw bepaald tot de noodzaak om de reële problemen die er zijn
in het land met vernieuwde energie aan te pakken met alle mensen van
goede wil in het land. En we hebben ons niet laten meenemen in valse
tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen. En ik hecht daar zeer veel
waarde aan. Echt, er is zo veel te doen op dit terrein. Zorgen die
mensen veelal hebben zijn reëel en begrijpelijk. We moeten niet tegen
elkaar opzetten en alle aanhangers van een religie over een kam te
scheren.
VAN DEN BRINK:
Een deel van de bevolking gelooft u echter niet. Ongeveer 30 procent
van de Nederlanders blijkt volgens een peiling denkt dat de regering
liegt.
ROUVOET:
Ik heb ik diezelfde peiling gezien dat 42% van de bevolking - dat zijn
zo'n 7 miljoen mensen - van mening is dat het verslag dat daar ligt
van het gesprek waarbij vier of vijf mensen zijn bij geweest een
getrouwe weergave van dat gesprek is.
VAN DEN BRINK:
Maar vijf miljoen mensen dus niet.
ROUVOET:
Dat laat mij niet onberoerd. Dat betekent dat het kabinet nu voor de
uitdaging staat om te blijven werken aan het herstel van vertrouwen.
Dat doen we ook. We hebben in het coalitieakkoord juist op deze
terreinen op integratie, herstel van vertrouwen, de burgers als
bondgenoot betrekken in wat we doen, hebben we ambitieuze voorstellen
opgenomen.
VAN DEN BRINK:
U gaat door met uw plannen, zegt u, in reactie op wat er deze week
gebeurd is?
ROUVOET:
Ja, besef daarbij dat wat wij vorig jaar hebben opgeschreven in het
coalitieakkoord ook ver over de grens van deze kabinetsperiode heen
reikt. Er is nog heel veel te doen op het terrein van zowel integratie
maar ook criminaliteit, overlast. Die zijn heel belangrijk ook in het
kader van wat er in de afgelopen weken is gebeurd omdat je als je
radicalisering - wat een gegeven is in onze samenleving, daar maakt
men zich terecht zorgen om - als je dat wilt aanpakken dan moet je
zorgen dat je de mensen die je daar het beste bij kan gebruiken tot je
bondgenoten maakt en niet tot je vijanden.
VAN DEN BRINK:
Andere nieuws van deze week: Rita Verdonk heeft haar beweging
gepresenteerd, Trots op Nederland. Heeft u daar iets van gezien?
ROUVOET:
Ik heb er wel iets van meekregen, maar heel weinig van gezien. Mevrouw
Verdonk is een van de 150 Kamerleden die zich blijkens haar programma
dat ze gisteren gepresenteerd heeft zich druk maakt over zaken waar
heel veel mensen zich druk over maken, waar het kabinet zich intensief
mee bezig houdt. Dus we zien er naar uit om de komende drie jaren ook
met mevrouw Verdonk het debat aan te gaan over de echte oplossingen.
Want er zijn problemen die we kennelijk gezamenlijk onderkennen.
VAN DEN BRINK:
Maar zaten er in haar oplossingen dingen waarvan u zegt: hé, dat heb
ik nog niet bedacht, leuk?
ROUVOET:
Ik heb vooral de thema;s meegekregen: integratie, regeldruk,
fileproblematiek. Daar maken wij ons ook druk om. Het interessante
vind ik dat we nu ook een beetje zicht hebben op waar mevrouw Verdonk
de komende jaren denkt aan te gaan werken. En we zullen ons graag ook
met haar opvattingen confronteren naast de opvattingen die we zelf
hebben over hoe het opgelost moet worden.
VAN DEN BRINK:
U zag geen briljante nieuwe ideeën waarvan u zei: die gaan we
onmiddellijk overnemen?
ROUVOET:
Nou nee, niet in de categorie briljante oplossingen waarvan je denkt:
jammer dat we dat niet in het coalitieakkoord hebben opgenomen. Qua
doelstellingen - regeldruk, integratie - wel. Het kabinet kiest echt
voor andere oplossingen. Neem het terrein van integratie. Ik heb
stellig de indruk dat we dus ook regelmatig tegenover elkaar zullen
staan. Daar is het parlementaire debat voor bedoeld.
VAN DEN BRINK:
Ik dank u voor dit gesprek.
ROUVOET:
Graag gedaan.
(Letterlijke tekst, ongecorrigeerd, GB)
Ministerie van Algemene Zaken