De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Uw brief 13 maart 2008
Ons kenmerk AM/BR/08/8010
Datum 4 april 2008
Onderwerp Kamervraag/vragen van het lid Van Gent
Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Gent (GroenLinks) over
misstanden in de uitzendbranche (20700814430).
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
Bijlage(n):
Vragen en antwoorden over misstanden in de uitzendbranche
Vragen van het lid Van Gent (2070814430)
1. Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van FNV Jong naar de positie van jonge
uitzendkrachten?
2. Bent u geschrokken van de bevindingen van FNV Jong? Zo nee, waarom niet?
3. Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat één op de drie uitzendkrachten wel eens
ziek naar het werk gaat, dat ze slecht worden ingewerkt, vaak niet de benodigde
veiligheidsmiddelen hebben en te laat worden uitbetaald?
Antwoord op 1, 2 en 3
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het "Zwartboek Uitzendkrachten" van FNV
Jong. In het Zwartboek wordt verslag gedaan van een onderzoek dat FNV Jong in
samenwerking met FNV Bondgenoten heeft gedaan naar flex- en uitzendwerk. Bij dat
onderzoek is met mensen uit branches waar veelvuldig met uitzendkrachten wordt gewerkt
gesproken. Daarnaast hebben ruim 170 mensen een enquete ingevuld en zijn er vijftig
personen telefonisch benaderd die als uitzendkracht in de taxiwereld werken. Uit het
onderzoek komt naar voren - aldus FNV Jong - dat uitzendkrachten niet altijd krijgen waar
ze recht op hebben.
Uiteraard is het te betreuren als werknemers, in dit geval (jonge) uitzendkrachten,
knelpunten ervaren op rechtspositioneel terrein, veiligheid, kennis enzovoort. Met FNV
Jong meen ik dat een correcte naleving van de regels, uit wet en cao, gewenst is.
4. Deelt u de mening dat werkgevers die dergelijke overtredingen begaan, stevig dienen te
worden aangepakt?
Antwoord
Uitzendbureaus moeten er op toezien dat de uitzendkrachten door de inlener goed worden
ingewerkt en worden uitgerust met de persoonlijke beschermingsmiddelen die passen bij
de uit te voeren werkzaamheden. Klachten hierover moeten in eerste instantie worden
ingediend bij inlener en uitzendbureau. Voor zover het klachten betreft over de naleving
van de cao kan ook de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SCNU) worden
benaderd. Indien dit niet leidt tot een bevredigende oplossing kan door klager of vakbond
een klacht worden ingediend bij de AI, voor zover het gaat om niet-naleving van wet- en
regelgeving waarop de AI toezicht houdt. De Arbeidsinspectie kan bij vastgestelde
tekortkomingen handhavend optreden.
5. Bent u bereid de Arbeidsinspectie nauwgezet onderzoek te laten doen naar de
behandeling van uitzendkrachten, zowel op het punt van de veiligheid als de uitbetaling
van het loon?
Antwoord
Uitgangspunt van de Arbowet is dat sociale partners verantwoordelijk zijn voor de
arbeidsomstandigheden. Uitzendkrachten moeten op dit punt kunnen rekenen op adequate
zorg en ondersteuning door zowel uitzendbureaus als inleners. Artikel 11 van de Wet
allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI) bevat een informatieverplichting
over de arbeidsomstandigheden van de arbeidsplaats. Het is van belang de signalen van
FNV Jong neer te leggen bij de betrokken organisaties. De Arbeidsinspectie kan
vervolgens op basis van concrete klachten van uitzendkrachten of hun vertegenwoordigers
nader onderzoek naar tekortkomingen uitvoeren. Daarnaast voert de Arbeidsinspectie
jaarlijks een inspectieproject uit naar vakantiewerkers en/of bijbaantjes van scholieren.
Daarbij gaat de aandacht uit naar de arbeidsomstandigheden en de arbeidstijden.
Ter voorbereiding van het jaarlijkse inspectieproject vinden contacten plaats met sociale
partners. Signalen van sociale partnerts worden meegenomen bij het inspectieproject.
Met betrekking tot de uitbetaling van loon merk ik op dat de bevindingen van FNV Jong
zijn dat jongeren hun loon niet altijd op het juiste tijdstip ontvangen en dat jongeren
mogelijk niet altijd het cao-loon krijgen uitbetaald. Behandeling van klachten hierover
behoort tot het terrein van de betrokken sociale partners. Ik zie dan ook geen aanleiding om
de Arbeidsinspectie, die op het gebied van lonen uitsluitend een rol heeft met betrekking
tot het wettelijk minimumloon, uitgebreid onderzoek te laten doen naar de betaling van
uitzendkrachten. In geval van concrete klachten over niet-naleving van de WML zal de
Arbeidsinspectie deze zeker in onderzoek nemen.
6. Wat is uw oordeel over de uitkomst van het onderzoek dat veel jonge uitzendkrachten
niet op de hoogte zijn van hun rechten? Bent u bereid de uitzendbureau's, nu blijkt dat
zij niet uit eigen beweging het ABU-boekje (Algemene Bond Uitzendondernemingen)
met rechten en plichten voor uitzendkrachten uitreiken, hiertoe te gaan dwingen?
Antwoord.
Ook (jonge) uitzendkrachten dienen op de hoogte te zijn, cq. zich op de hoogte te stellen
van hun rechten. Op grond van artikel 655 van het Burgerlijk Wetboek is de werkgever
verplicht de werknemer schriftelijk te informeren over de van toepassing zijnde
arbeidsvoorwaarden. Deze verplichting geldt ook voor uitzendwerkgevers. In die zin
worden zij daartoe al gedwongen en kunnen uitzendkrachten zich hierop beroepen als deze
verplichting niet wordt nagekomen. De cao voor Uitzendkrachten verplicht
uitzendondernemingen om voor de ondertekening van de uitzendovereenkomst een
exemplaar van de cao te overhandigen aan de uitzendkracht; van deze cao is ook een
vereenvoudigde versie gemaakt. De cao is op de website van de ABU te vinden.
7. Wilt u zich daarnaast inspannen om deze kennisachterstand, bijvoorbeeld samen met
FNV Jong, in te lopen?
Antwoord.
SZW, maar ook organisaties als CWI, geven via brochures en websites informatie over de
belangrijkste aspecten van de rechtspositie van werknemers, zoals die voortvloeit uit wet-
en regelgeving. Ook sociale partners verspreiden informatie, met bijzondere aandacht voor
het eigen cao-gebied. Bij het "inlopen" van een kennisachterstand hebben de betrokken
uitzendkrachten zelf een belangrijke verantwoordelijkheid.
8. Bent u tot slot bereid met de werkgevers in de uitzendbranche afspraken te maken over
de scholing van werknemers, ook als zij op afroep- of tijdelijke basis werken?
Antwoord.
Ik merk op dat de branche zijn eigen verantwoordelijkheid op het punt van scholing
inmiddels actief oppakt. In het overleg met de Stichting van de Arbeid neemt het
onderwerp scholing een belangrijke plaats in op de agenda. Dit n.a.v. de afspraken die over
onderwijs en scholing zijn gemaakt bij de Participatietop op 27 juni 2007 en waar sociale
partners zich aan hebben gecommitteerd.
Op 10 maart heb ik op uitnodiging van STOOF (de opleidingsstichting van de
uitzendbranche) een werkbezoek gebracht aan Philips Medical Systems in Best. STOOF
heeft mij daar toegezegd een stevige impuls te zullen geven aan de combinatie van leren en
werken in de uitzendbranche. De sector wil in 2010 ruim 5.000 leer-werkbanen extra
hebben gecreëerd. Voor de aanpak van voortijdige schooluitval van jongeren zonder
startkwalificatie kan de uitzendbranche (die veel (jonge) kandidaten zonder
startkwalificatie bemiddelt) een belangrijke partner zijn om te komen tot een sluitende
aanpak.
9. Wat is uw algemene oordeel over de positie van uitzendkrachten? Bent u bereid, in het
kader van de evaluatie van de Flexwet, de positie van uitzendkrachten te versterken?
Antwoord.
Naar aanleiding van de 2e evaluatie van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid heeft het kabinet
voorstellen gedaan om te komen tot een verbetering van de positie van flexwerkers. Het
kabinet heeft deze voorstellen voor advies voorgelegd aan de Stichting van de Arbeid,
tesamen met voorstellen betreffende de modernisering van het
arbeidsovereenkomstenrecht, inclusief het ontslagrecht. Zoals bekend hebben de
vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers verenigd in de Stichting verdeeld
geadviseerd over de voornemens van het kabinet en heeft het kabinet geconcludeerd dat de
discussie over de voorstellen niet vruchtbaar kon worden afgerond, gehoord ook de
discussie in en buiten het parlement. Vervolgens heeft het kabinet een commissie ingesteld
met als opdracht advies uit te brengen over welke maatregelen nodig zijn om te komen tot
een structurele verhoging van de arbeidsparticipatie (waar de eerdergenoemde voorstellen
van het kabinet mede voor waren bedoeld). Na het advies van de commissie zal het kabinet
over de daarin opgenomen aanbevelingen een standpunt bepalen.
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid