Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


2070811520

Vragen van het lid Dibi (GroenLinks) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Van Bijsterveldt-Vliegenthart, over onvoldoende begeleiding stagiairs. (Ingezonden 13 februari 2008)


1
Vraag
Bent u bekend met het bericht dat scholen stagiairs onvoldoende begeleiden? 1)

Antwoord
Ja, dit is ons bekend. Uit het aangehaalde onderzoek blijkt bij de onderzochte bedrijven 3% van de stagiairs uit het voortgezet onderwijs, 23% uit het mbo en 63% uit het hbo en 10% uit het wo afkomstig is. Ik heb er daarom voor gekozen deze vragen samen met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te beantwoorden.


2
Vraag
Deelt u de mening dat er reden is tot zorg als 60% van de bedrijven vindt dat scholen te weinig aan stagebegeleiding doen? Zo ja, wat gaat u daar aan doen. Zo neen, waarom niet?

Antwoord
Ja, dat is reden tot zorg. De stage is een essentieel onderdeel van een beroepsgerichte opleiding. Zowel de instelling als het stagebedrijf moeten verantwoordelijkheid nemen voor adequate begeleiding van studenten.

In het mbo is het volgen van een stage een voorwaarde voor het behalen van het diploma. De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit, en daarvan maken de stages onderdeel uit. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat leerbedrijven en studenten niet tevreden zijn over de stagebegeleiding door de onderwijsinstelling. Uit het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs in 2006 is bijvoorbeeld gebleken dat de begeleiding vanuit onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld wat de contactfrequentie tussen school en bedrijf betreft, uiteenloopt. Uit de JOB-monitor 2007 (ODIN 4) blijkt dat de begeleiding tijdens de stage door de school neutraal wordt beantwoord; ongeveer 30 procent vindt de begeleiding door de school slecht/heel slecht, een zelfde percentage vindt de begeleiding goed/heel goed en ongeveer 40 procent gemiddeld. De begeleiding op de stageplaats door het leerbedrijf wordt veel beter beoordeeld. Ongeveer 65 procent vindt dit goed/heel goed en minder dan 10 procent slecht/heel slecht. Ook het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar praktijkleren in het mbo, dat op 6 maart 2008 is verschenen, geeft een oordeel over de mate en kwaliteit van de stagebegeleiding door de onderwijsinstellingen.

Ik ben daarom met de Inspectie van het Onderwijs in gesprek over een versteviging van het toezicht op de kwaliteit van het praktijkleren, zowel aan de kant van de mbo-onderwijsinstellingen als aan de kant van de Kenniscentra Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven. Daarnaast zal de inspectie in de tweede helft van dit jaar een thema-onderzoek naar stages verrichten. Verder zullen het procesmanagement van MBO 2010 en de Procesmanager Ondersteuning Leerbedrijven de komende jaren de instellingen ondersteunen om de begeleiding van studenten door onderwijsinstellingen te verbeteren.

Wanneer de stage in het hoger onderwijs onderdeel uitmaakt van het curriculum van een opleiding, is de onderwijsinstelling verplicht zorg te dragen voor een goede begeleiding bij stages. Het gaat dan zowel om praktische zaken als om de meer inhoudelijke begeleiding. Via de externe kwaliteitszorg (accreditatie) door de NVAO moet de kwaliteit van de opleiding worden gewaarborgd. Wanneer stages onderdeel uitmaken van de opleiding strekt de kwaliteitstoets zich daartoe ook uit. Het Interstedelijk Studentenoverleg (ISO) heeft in 2006 een verkennend onderzoek gedaan naar de praktijk rond stages in het hoger onderwijs ("Stages: lekker belangrijk!"). Daaruit bleek dat ­ hoewel studenten achteraf vaak redelijk tevreden terugkijken op de stage ­ de begeleiding zowel vanuit de instelling als vanuit het bedrijf vaak te wensen overlaat. Naar aanleiding daarvan heeft OCW samen met de

studentenorganisaties ISO en LSVb en de koepels HBO-raad en VSNU een stagefolder uitgebracht "Stage: regel het goed!" met aanwijzingen voor studenten en docenten.

Tot slot ontvangen hogescholen, roc's en universiteiten binnenkort een brief van het ministerie van OCW waarin ze worden gewezen op de verantwoordelijkheid voor goede begeleiding bij stages in het algemeen en meer in het bijzonder stages in het buitenland.


3
Vraag
Is bekend waarom scholen te weinig aan stagebegeleiding doen? Zo neen, bent u bereid dat te onderzoeken?

Antwoord
Ja, onderzocht is waar instellingen tegenaan lopen bij stagevoorzieningen. Het Procesmanagement MBO 2010 heeft bij de onderwijsinstellingen onderzocht welke ondersteuningsbehoefte zij de komende jaren hebben bij de invoering van competentiegericht onderwijs. Instellingen hebben aangegeven dat professioneel account- en relatiemanagement essentieel is voor het binnenhalen van voldoende en kwalitatief hoogwaardige stageplaatsen. Ook is dit van belang voor een betere begeleiding van deelnemers. Het procesmanagement zal daarom onderwijsinstellingen ondersteunen bij het inrichten van goed account- en relatiemanagement. Tevens gaat OCW met de Inspectie in gesprek om uw vraag expliciet mee te nemen in het eerder genoemde thema-onderzoek.

Verder bestaat de indruk dat studenten in het mbo en ho in toenemende mate kiezen voor stages in het buitenland. Dat is niet verwonderlijk in het licht van toenemende internationalisering. Op korte termijn gaat OCW een onderzoek starten naar de stand van zaken rond internationale stages en de rol van de onderwijsinstellingen daarbij.


4
Vraag
Is bekend hoeveel studenten stoppen met de studie omdat ze geen stageplek kunnen vinden dan wel omdat de begeleiding onder de maat is? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken?

Antwoord
Binnenkort komt daarover informatie beschikbaar via de BVE-deelnemersmonitor. Daaruit blijkt dat voor 12 procent van de uitvallers het niet kunnen vinden van een stageplaats één van de redenen is om te stoppen met de opleiding. Voor 6 procent is het de doorslaggevende reden. Van deze groep kon 41 procent helemaal geen stageplaats vinden, 33 procent kon geen stageplaats vinden die bij de opleiding paste, 35 procent was van mening dat er te weinig begeleiding vanuit de school was en 38 procent was van mening dat de begeleiding vanuit het stagebedrijf onvoldoende was.

Ook worden op dit moment in het kader van de ontwikkeling van de MBO-benchmark de mogelijkheden onderzocht van het registreren van de reden voor uitval door instellingen en het opnemen van dit gegeven bij het onderwijsnummer. Eén van de redenen voor uitval die zijn onderscheiden in de registratie is het hebben van een adequate BPV-plaats.

Uit onderzoek blijkt dat in het hoger onderwijs 30% van de studenten na tien jaar geen einddiploma heeft. In de Studentenmonitor 2006 is een overzicht opgenomen van belangrijke redenen voor studenten om voortijdig met hun studie te stoppen. Een mislukte stage of onvoldoende stagebegeleiding wordt daar niet als reden opgevoerd. Wel zijn er aanwijzingen dat bij specifieke opleidingen voor bepaalde studenten stages een reden kunnen zijn voor uitval. Wij verwijzen hier met name naar het onderzoek van het RISBO (oktober 2007) over allochtone studenten op de pabo's.

In de Strategische Agenda voor het Hoger onderwijs,- onderzoek, - en wetenschapsbeleid "Het Hoogste Goed" (Kamerstuk 2007-2008, 31288, nr. 17), in november 2007 aan uw Kamer aangeboden, wordt uitgebreid ingegaan op de verschillende maatregelen om de uitval te verminderen. Goede studiekeuze- informatie is van belang. Daarnaast moeten studenten zich door intensiever en uitdagender onderwijs

meer dan nu verbonden voelen met hun opleiding. Teveel studenten ( 37% in het wo en meer dan 50% in het hbo) voelen zich onvoldoende uitgedaagd. Het gaat dan om het onderwijs als geheel, inclusief eventuele stages. Vooralsnog is dit geen reden om specifiek onderzoek te doen naar de kwaliteit van stages als oorzaak voor uitval, omdat er binnen het pakket van maatregelen dat in Strategische Agenda wordt voorgesteld voor de instellingen alle ruimte is om aandacht te geven aan eventuele stageproblematiek. Waar het vooral om gaat is dat aan het einde van deze regeerperiode duidelijk is of de uitval van studenten uit de bachelorfase is afgenomen en of de ho-sector zich daarvoor voldoende heeft ingespannen.


5
Vraag
Deelt u de mening dat scholen verplicht moeten worden de verantwoordelijkheid te nemen voor het vinden en goed begeleiden van de stage? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk te verankeren? Zo neen, waarom niet?

Antwoord
Deze verantwoordelijkheid van scholen is reeds wettelijk vastgelegd. In de WEB is vastgelegd dat onderwijsinstellingen in het mbo verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs waarvan de stage onderdeel uitmaakt. Ook is vastgelegd dat onderwijsinstellingen verantwoordelijk zijn voor het vinden van stageplaatsen. Omdat hierover onduidelijkheden bestonden bij onderwijsinstellingen, is deze verantwoordelijkheid met het wetsvoorstel Deregulering en Administratieve Lastenverlichting verduidelijkt. Dit wetsvoorstel ligt op dit moment ter behandeling bij uw Kamer. Ik ben van mening dat hiermee de verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen in de wet goed is verankerd.

Wanneer de stage onderdeel uitmaakt van het curriculum van een opleiding is de instelling in het hoger onderwijs verplicht zorg te dragen voor goede begeleiding bij stages. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2. In de Wet op het Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is opgenomen dat opleidingen die gericht zijn op bepaalde beroepen, in ieder geval een praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening dienen te bevatten (artikel 7.6, lid 3). Er is geen aanleiding om in meer detail voor te schrijven hoe een stage eruit moet zien omdat daarmee geen recht zou worden gedaan aan de diversiteit van stages in het hoger (beroeps) onderwijs. Wel wordt de wet aangepast waar het de rechtsgang voor studenten die kampen met klachten (of geschillen) betreft. Studenten met klachten over bijvoorbeeld onvoldoende begeleiding bij hun stages moeten snel en eenvoudig gehoor vinden doordat de instelling één toegankelijk loket heeft voor klachten en geschillen.


1) www.nu.nl, 11 februari 2008