Universiteit van Amsterdam

Gepubliceerd op 15 april 2008

UvA-economen presenteren analyse van laagbetaalde arbeid in Nederland

Aantal laagbetaalde werknemers groeit drastisch, terwijl opleidingsniveau stijgt

Gepubliceerd op 15 april 2008

Binnen één generatie is het aantal laagbetaalde werknemers in ons land meer dan verdubbeld, van naar schatting bijna 0,6 miljoen in 1979 tot 1,25 miljoen nu. Deze werknemers verdienen minder dan tweederde van het mediane (middelste) uurloon, de internationale maatstaf voor laagbetaalde arbeid. De verdubbeling is opmerkelijk, omdat het opleidingsniveau van de bevolking in dezelfde periode verder is gestegen. Het totaal aantal laagbetaalde uren is sterk toegenomen, terwijl de beschikbaarheid van beter betaalde uren onder druk staat.

Het is dus niet vanzelfsprekend dat een betere opleiding tot een hoger loon leidt. De kennismaatschappij dreigt uit het zicht te raken. Dit blijkt uit een onderzoek naar de onderkant van de arbeidsmarkt, uitgevoerd door het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de UvA en STZ advies & onderzoek in Eindhoven. Op vrijdag 18 april presenteren de onderzoekers hun publicatie Low-Wage Work in the Netherlands tijdens een persbijeenkomst in het zalencentrum van Artis, Plantage Middenlaan 41-43a, Amsterdam.

De onderzoekers zien twee hoofdoorzaken voor de sterke toename van het aantal laagbetaalden. Allereerst is er sprake van toegenomen concurrentie op de arbeidsmarkt door parttime werkende studenten, scholieren en `tweede verdieners'. Daarnaast is het minimumloon sinds het eind van de jaren zeventig sterk verlaagd. De koopkracht van werknemers met een minimumloon daalde met bijna twintig procent en bleef met vijfenveertig procent achter in vergelijking met werknemers uit de hoogste inkomenscategorie.

Zeven van de tien laagbetaalden zijn parttimers, terwijl in 1979 slechts een op de vier laagbetaalden in deeltijd werkte. De kansen op voltijdswerk voor laaggeschoolde schoolverlaters en uitkeringsgerechtigden zijn in deze situatie slecht. Tegelijkertijd kalft het vakbondslidmaatschap aan de onderkant van de arbeidsmarkt snel af en verslechteren arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Nederland is er in de jaren negentig bovendien niet in geslaagd om het lager beroepsonderwijs op orde te krijgen. Met aanhoudend hoge aantallen voortijdige schoolverlaters tot gevolg, die grote moeite hebben werk te vinden door de sterke concurrentie van laagbetaalde parttimers. Die uitstroom zonder vooruitzicht op werk en doorgroei naar een beter loon is volgens de onderzoekers uitermate zorgwekkend en een blamage voor het poldermodel.

Dit Nederlandse onderzoek maakt deel uit van een omvangrijk internationaal project opgezet door de Russell Sage Foundation (New York), een Amerikaanse stichting gericht op de financiering van sociaal onderzoek, en gestimuleerd door Nobelprijswinnaar Economie Robert Solow. Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië zijn de andere Europese landen waar het onderzoek naar laagbetaalde arbeid werd uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in vijf boeken, over ieder land een aparte publicatie. Het onderzoek is gebaseerd op uitvoerige casestudies - uitgevoerd in tweehonderd organisaties - naar de kwaliteit van laagbetaalde beroepen, en op analyses van de laagbetaalde arbeidsmarkt en de nationale economie.

Internationale resultaten

In vergelijking met de Verenigde Staten zijn de laagbetaalde banen in Europa (inclusief Nederland) niet van een betere kwaliteit. Algemene sociale rechten, zoals gezondheidszorg, arbeidstijden en vakantie, en ziekteverlof, zijn in Europa over het algemeen wel beter geregeld. De casestudies tonen aan dat ook hier de kwaliteit van de arbeid onder druk staat, bijvoorbeeld in supermarkten en hotels, en dat in algemene zin de naleving lang niet gegarandeerd is. Belangwekkend is dat sommige beroepen die in de VS laagbetaald zijn, dat in Europa niet altijd zijn - als gevolg van betere scholing, betere werkorganisatie en efficiëntere productie.

De belangrijkste verschillen in laagbetaald werk zijn tegenwoordig echter te vinden tussen de Europese landen onderling en niet tussen Europa en de VS. Duitsland is hard op weg de omvang van laagbetaald werk in de VS en het Verenigd Koninkrijk (bijna een kwart van alle werknemers) te evenaren. Denemarken en Frankrijk hebben langdurig stabiele, lage niveaus (10 procent). Nederland heeft een grote stijging ondergaan, van ruim 10 procent naar 18 procent, maar blijft toch nog achter bij Duitsland. Beide landen kennen zeer lage lonen die in de andere landen praktisch niet voorkomen. In ons land zorgt het unieke systeem van lage minimumjeugdlonen daarvoor, in Duitsland het ontbreken van een minimumloon en de afkalvende betekenis van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's). Denemarken laat zien dat het ook anders kan.

Ondanks grote onderlinge verschillen in de omvang van laagbetaald werk, is de structuur van laagbetaald werk in alle landen vergelijkbaar: jongeren, vrouwen, laaggeschoolden en immigranten zijn overal sterk oververtegenwoordigd, met uitzondering van volwassen vrouwen in Denemarken. In de Europese landen hebben relatief veel mensen slechts tijdelijk een laagbetaalde baan. De snelste doorstroom naar een beter betaalde baan is te zien in Denemarken en Frankrijk, landen met weinig laagbetaald werk. In de VS is die doorstroom het langzaamst. Nederland bevindt zich er tussenin. Toch geldt voor een grote groep werknemers in alle onderzochte landen dat ze in een laagbetaalde baan blijven steken.

Conferenties LoWER en AIAS

De presentatie van de publicaties is de aanloop tot de conferentie Institutions, Markets and European Unemployement Revisited: What Have We Learned? die het European Low-Wage Employement Research network (LoWER) organiseert ter gelegenheid van zijn 12 ½-jarig bestaan. Tijdens deze tweedaagse conferentie, die plaatsvindt op vrijdag 18 en
zaterdag 19 april, staan werkgelegenheid, arbeidsloon en economisch beleid centraal. Bekende arbeidseconomen zoals Richard Freeman (Harvard) en Alan Krueger (Princeton) gaan in debat met beleidsmakers van de OESO en Europese Commissie.

Voorafgaand aan de LoWER-conferentie viert het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de UvA zijn tienjarig bestaan op
donderdag 17 april met de conferentie Labour Reform and Flexibility: Lessons Learned - Future Questions. Sprekers zijn onder anderen prof. dr. Tito Boeri (Bocconi University, Milaan), prof. dr. Wolfgang Streeck (Max Planck Instituut, Keulen), prof. dr. Ferdinand Grapperhaus (Maastricht) en prof. dr. Alexander Rinnooy Kan (voorzitter Sociaal-Economische Raad en hoogleraar Policy Analysis aan de UvA).

De voertaal van alle bijeenkomsten is Engels.

Bijlagen

Programma
programma6.pdf/ 67 KB

Verwijzingen

Website AIAS