Beantwoording vragen van de leden Azough en Cörüz over steun aan landgenoten
in een dodencel
15-04-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke
vragen gesteld door de leden Azough en Çörüz over steun aan
landgenoten in een dodencel. Deze vragen werden ingezonden op 27 maart
2008 en 1 april 2008 met kenmerk 2070815860 en 2070816320. De
beantwoording gaat ook in op door de leden Azough en Van Velzen
opgebrachte aanvullende vragen tijdens de regeling van werkzaamheden
van 9 april 2008.
Over het beleid over Nederlandse gedetineerden in het buitenland is uw
Kamer op 4 december 2007 ingelicht (30 010, nr 6).
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De minister van Justitie,
Dr. E.H.M. Hirsch Ballin
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, en
de heer Hirsch Ballin, minister van Justitie, op vragen van het lid
Azough (GroenLinks) over het gebrek aan ondersteuning van Nederlanders
in buitenlandse dodencellen.
Vraag 1
Kent u het bericht dat Nederlanders in buitenlandse dodencellen naar
het oordeel van de genoemde advocaat onvoldoende steun van de
Nederlandse overheid krijgen?1
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Kunt in de genoemde Indonesische strafzaken tegen de Nederlanders D.N.
en A.K.S. aangeven waaruit de Nederlandse overheidssteun precies heeft
bestaan? Klopt het dat deze twee Nederlanders geen serieuze rechtshulp
hebben gehad tijdens de behandeling van hun strafzaak? Zo ja, kunt u
dan nog in gemoede volhouden dat het allereerst tot de algemene
rechtsplicht van het land dat vervolging instelt behoort om te
voorzien in onafhankelijke adequate rechtsbijstand bij een
strafrechtelijke vervolging?2 Past hierbij niet een veel actievere
instelling van de Nederlandse overheid?
Antwoord
De Nederlandse overheidssteun aan beide ter dood veroordeelden bestaat
uit het verlenen van consulaire bijstand. Naast geregeld bezoek door
de ambassade (in 2007 tien maal) worden gedetineerden geïnformeerd
over de mogelijkheden en voorwaarden voor rechtsbijstand van het
betrokken land. Daarbij is ook gesproken over de keuze van advocaten
door betrokken gedetineerden. Ten behoeve van A.K.S. heeft op kosten
van het ministerie van Buitenlandse Zaken destijds een
vertrouwensadvocaat de gevolgde rechtsgang nader geanalyseerd. In
overleg met D.N. is dit aanbod vooralsnog aangehouden daar betrokkene
de voorkeur gaf in overleg met zijn eigen Indonesische advocaat een
herzieningsverzoek voor te bereiden op zijn vonnis in cassatie. In het
kader van de consulaire steun worden eveneens maandelijkse schenkingen
van 30 Euro gedaan aan deze gedetineerden.
Lokaal woonachtige vrijwilligers bezoeken de heren A.K.S. en D.N.
eveneens geregeld. In 2007 was dat zeven keer.
Naar aanleiding van de overplaatsing van beide heren naar een andere
gevangenis, medio 2007, heeft Nederland bilateraal als ook in
EU-verband bij de Indonesische autoriteiten bezwaar aangetekend,
aangezien deze nieuwe locatie op een dag reizen van de hoofdstad ligt,
waardoor consulaire bijstand aanzienlijk wordt bemoeilijkt. De
ambassade handhaaft niettemin haar bezoekfrequentie.
De zaak van beide Nederlanders wordt structureel en op reguliere basis
opgebracht bij de Indonesische autoriteiten, zowel op ministerieel
niveau als door de Nederlandse ambassade en in EU-verband, waarbij
gepleit wordt voor omzetting van de doodstraf in levenslang. Daarnaast
blijft Nederland bij de Indonesische autoriteiten bilateraal en in
EU-kader aandacht vragen voor het herstel van het de facto moratorium
op de doodstraf (in 2004 beëindigd) en de uiteindelijke afschaffing
van de doodstraf in Indonesië.
Deze periodieke contacten met de Indonesische autoriteiten geven
momenteel geen aanleiding te veronderstellen dat de doodvonnissen op
korte termijn ten uitvoer zullen worden gelegd binnen het gestelde,
waarop het lid Azough (Groen Links) gesteund door het lid Van Velzen
(SP), doelt in haar aanvullende vragen tijdens de regeling van
werkzaamheden d.d. 9 april 2008 (nr 73). De Nederlandse regering
blijft uiteraard terzake alert.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken overlegt geregeld met de familie
in Nederland, ook in persoon, en houdt hen van de hierboven genoemde
ontwikkelingen op de hoogte.
In zijn algemeenheid behoort het voorzien in onafhankelijke
rechtsbijstand tot de algemene rechtsplicht van het land dat
strafvervolging instelt. De bescherming van de individuele rechten en
vrijheden van de verdachte burger tegenover een vervolgende overheid
staat hierbij immers centraal. Dit nu is een fundamenteel beginsel van
behoorlijke rechtspraak, zoals onder meer neergelegd in artikel 14 van
het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
(IVBPR), waaraan ook Nederland uitvoering geeft.
Indien er echter geen sprake is van een (afdoende) voorziening in het
buitenland, kan een in het buitenland gedetineerde Nederlander in
aanmerking komen voor door de Nederlandse overheid gesubsidieerde
rechtsbijstand als er sprake is van een in de Nederlandse rechtssfeer
gelegen rechtsbelang. Op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a
van de Wet op de rechtsbijstand zijn de Raden voor Rechtsbijstand
belast met het nemen van besluiten op aanvragen voor het verlenen van
toevoegingen, waaronder ook deze categorie aanvragen voor
gesubsidieerde rechtsbijstand valt. Ter borging van de
vertrouwelijkheid van de relatie tussen rechtzoekende en degene die
rechtsbijstand verlenen, is in artikel 9, derde lid, van de Wet op de
rechtsbijstand vastgelegd dat de Raden geen inlichtingen mogen
verstrekken aan de minister die tot individuele rechtzoekenden
herleidbaar zijn.
In die gevallen waarin er sprake is van een in de Nederlandse
rechtssfeer gelegen rechtsbelang, kan een Nederlandse advocaat
overigens alleen maar door de Raden worden toegevoegd om advies te
verstrekken in de desbetreffende strafzaak. Dit heeft ermee te maken
dat binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand alleen
toevoegingen kunnen worden verstrekt aan bij de Raden voor
Rechtsbijstand en op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten
ingeschreven advocaten. Deze advocaten zijn doorgaans niet op de
hoogte van het recht(systeem) in landen zoals Indonesië en zijn
evenmin bevoegd om in dergelijke landen een strafrechtelijke procedure
te voeren. In het kader van de WOTS (Wet Overdracht Tenuitvoerlegging
Strafvonnissen) kan voor de procedure die dient bij de Nederlandse
rechter (over de overdracht van het in het buitenland gewezen vonnis)
wèl een Nederlandse advocaat worden toegevoegd aan de gedetineerde die
vervolgens voor hem procedeert. Daarom vormt het stelsel van
consulaire bijstand het kader voor de hulpverlening.
Vraag 3
Waarom voorziet de Nederlandse overheid niet in de financiering van
rechtshulp voor ter door veroordeelde Nederlandse staatsburgers? Deelt
u de mening dat Nederland een voorbeeld zou moeten nemen aan landen,
zoals Duitsland, Mexico en Australië, waar de overheidsbemoeienis niet
alleen bestaat uit offici ële protesten tegen de oplegging van de
doodstraf als sanctie, maar waar ook nog eens wordt voorzien in
adequate rechtshulp, inclusief de vergoeding van bijkomende kosten,
zoals reis- en verblijfskosten?
Antwoord
Wij zijn ons zeer bewust van de moeilijke en urgente situatie waarin
deze twee Nederlanders verkeren.
Met het oog op zulke situaties laten wij momenteel verkennen welke
mogelijkheden er zijn om bij directe dreiging van de doodstraf te
voorzien in de financiering van een gespecialiseerde advocaat die, in
het verlengde van de consulaire bijstand, ter plekke kan voorzien in
adequate, gekwalificeerde rechtshulp aan deze specifieke groep in het
buitenland gedetineerde Nederlandse staatsburgers en in een eventuele
andere aanvullende ondersteuning. Daarbij zullen in ogenschouw worden
genomen de voorzieningen die worden geboden in voornoemde landen,
zowel de reikwijdte van de rechtshulp als de daarvoor geldende
criteria. Gelet op de geboden urgentie in voornoemde zaken verwachten
wij uw Kamer op zeer korte termijn hierover nader te kunnen berichten.
Vraag 4
Deelt u de mening dat er snel een rechtsbijstandfonds voor Nederlandse
gedetineerden in het buitenland moet komen, en dat in afwachting
daarvan zo snel mogelijk voorzien moet worden in gefinancierde
rechtshulpverlening, zeker als het gaat om Nederlandse ter dood
veroordeelden?
Vraag 5
Wanneer kan de Kamer uw standpunt ten aanzien van de instelling van
een rechtsbijstandfonds tegemoet zien?3
Antwoord
Voor een toelichting op het standpunt waarom de instelling van een
algemeen rechtsbijstandfonds niet nodig geacht wordt, zij verwezen
naar de brief van de staatssecretaris van Justitie van 4 april 2008
aan uw Kamer (TK 2007-2008, 30 010 en 31 200 VI, nr.9).
Eveneens verwijzen wij naar het antwoord bij vraag 3 voor zover hier
wordt bedoeld het instellen van een voorziening ten behoeve van een
financiële tegemoetkoming van de specifieke groep Nederlandse
gedetineerden die ter dood zijn veroordeeld.
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, en
de heer Hirsch Ballin, minister van Justitie, op vragen van het lid
Çörüz (CDA) over steun aan landgenoten in een dodencel.
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht over twee ter dood veroordeelde
Nederlanders in Indonesië? 1)
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Hoe frequent krijgen zij rechtsbijstand van de Nederlandse
vertegenwoordiging in Indonesië? Waar bestaat deze bijstand precies
uit? Wat is de laatste stand van zaken omtrent hun vonnis?
Antwoord
De Nederlandse overheidssteun aan beide ter dood veroordeelden bestaat
uit het verlenen van consulaire bijstand. Naast geregeld bezoek door
de Nederlandse ambassade in Jakarta (in 2007 tien maal) worden
gedetineerden geïnformeerd over de mogelijkheden en voorwaarden voor
rechtsbijstand van het betrokken land. Daarbij is ook gesproken over
de keuze van advocaten door betrokken gedetineerden. Ten behoeve van
A.K.S.heeft op kosten van het ministerie van Buitenlandse Zaken
destijds een vertrouwensadvocaat de gevolgde rechtsgang nader
geanalyseerd. In overleg met D.N. is dit aanbod vooralsnog aangehouden
daar betrokkene de voorkeur gaf in overleg met zijn eigen Indonesische
advocaat een herzieningsverzoek voor te bereiden op zijn vonnis in
cassatie. In het kader van de consulaire steun worden eveneens
maandelijkse schenkingen van 30 Euro gedaan aan deze gedetineerden.
Lokaal woonachtige vrijwilligers bezoeken de heren A.K.S. en D.N.
eveneens geregeld. In 2007 was dat zeven keer.
Naar aanleiding van de overplaatsing van beide heren naar een andere
gevangenis, medio 2007, heeft Nederland bilateraal als ook in
EU-verband bij de Indonesische autoriteiten bezwaar aangetekend,
aangezien deze nieuwe locatie op een dag reizen van de hoofdstad ligt,
waardoor consulaire bijstand aanzienlijk wordt bemoeilijkt. De
ambassade handhaaft niettemin haar bezoekfrequentie.
De zaak van beide Nederlanders wordt structureel en op reguliere basis
opgebracht bij de Indonesische autoriteiten, zowel op ministerieel
niveau als door de Nederlandse ambassade en in EU-verband, waarbij
gepleit wordt voor omzetting van de doodstraf in levenslang. Daarnaast
blijft Nederland bij de Indonesische autoriteiten bilateraal en in
EU-kader aandacht vragen voor het herstel van het de facto moratorium
op de doodstraf (in 2004 beëindigd) en de uiteindelijke afschaffing
van de doodstraf in Indonesië.
Deze periodieke kontakten met de Indonesische autoriteiten geven
momenteel geen aanleiding te veronderstellen dat de doodvonnissen op
korte termijn ten uitvoer zullen worden gelegd binnen het gestelde,
waarop het lid Azough (Groen Links) gesteund door het lid Van Velzen
(SP), doelt in haar aanvullende vragen tijdens de regeling van
werkzaamheden d.d. 9 april 2008 (nr 73). De Nederlandse regering
blijft uiteraard terzake alert.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken overlegt geregeld met de familie
in Nederland, ook in persoon, en houdt hen van de hierboven genoemde
ontwikkelingen op de hoogte.
Vraag 3
Klopt het dat in totaal 15 Nederlanders zich in Indonesische
gevangenissen bevinden? 2) Zijn er onderhandelingen gaande met de
Indonesische regering om toe te treden tot een verdrag ter
overbrenging van veroordeelden? Zo ja, wanneer kan inwerkingtreding
verwacht worden? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Ja, voor zover op dit moment bekend bevinden zich 15 Nederlanders in
Indonesische gevangenissen.
Zoals ik in mijn brief van 5 november 2007 aan uw Kamer schreef (II
2007-2008, 31200, VI nr 30) en tijdens het algemeen overleg met de
Vaste Commissie voor Justitie van 11 maart 2008 aangaf, worden aan
landen waar Nederlanders zijn gedetineerd en waarmee Nederland geen
relatie in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging
strafvonnissen heeft, actief benaderd met de vraag op welke manier dat
land een dergelijke relatie met Nederland wenst aan te gaan. Dit geldt
ook voor Indonesië. De eerste stappen zijn daarmee gezet.
Vraag 4
Kunt u een overzicht geven van alle landen waarmee Nederland geen
verdragsrelatie heeft, maar waar wel Nederlanders zijn gedetineerd? In
hoeverre zijn er onderhandelingen gaande met deze landen om toe te
treden tot een verdrag om overbrenging van veroordeelden mogelijk te
maken?
Antwoord
Er zijn 631 Nederlandse gedetineerden in 47 landen waar Nederland geen
verdragsrelatie mee heeft.
Zie antwoord op vraag 3.
1) Trouw, 27 maart 2008: `Steun landgenoten in dodencel beter'
2) Overzicht Nederlandse gedetineerden in het buitenland (bijlage bij
Kamerstuk 30 010 nr. 6)
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het
lid Azough (GroenLinks), ingezonden 28 maart 2008 (vraagnummer
2070815860)
1) Trouw, 27 maart 2008: `Steun landgenoten in dodencel beter'
2) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2006 - 2007, nr. 1691 antwoord
4 en 5.
3) Kamerstuk 31200 VI, nr. 115, blz. 7
1: Trouw, 27 maart 2008: `Steun landgenoten in dodencellen beter'.
2: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2006-2007, nr. 1691 antwoord 4
en 5.
3: Kamerstuk, 31 200 VI, nr. 115, blz. 7.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken