Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Den Haag Ons kenmerk
15 april 2008 VO/OK/08/8206

Onderwerp
verkenning Onderwijsraad

A. Algemeen
In deze brief vindt u mijn reactie op de verkenning van de Onderwijsraad Doorstroom en talentontwikkeling. Deze verkenning zond ik u bij brief van 3 december 2007. Bij brief van 7 december 2007, kenmerk 07-OCW-B-070 verzocht u mij om een beleidsreactie hierop. Met deze verkenning heeft de Onderwijsraad een belangrijke bijdrage geleverd tot de discussie over de vraag hoe in het onderwijs de doorstroming kan worden verbeterd waardoor talenten beter tot hun recht kunnen komen. De Onderwijsraad is erin geslaagd om met succes een aantal heel verschillende ontwikkelingen en wensen op dit gebied met elkaar in verband te brengen. Er is alle reden toe die bijdrage te verwerken in lopend en nog te ontwikkelen beleid in de sectoren vo en bve. De Onderwijsraad ziet de verkenning mede als een bouwsteen voor het parlementaire onderzoek (zie pagina 12 van de verkenning). In het rapport Tijd voor Onderwijs van de commissie (2007-2008, 31 007, nr.6) wordt een aantal voorstellen gedaan specifiek over de ook in de verkenning aan de orde zijnde dwarsverbanden binnen het Nederlandse onderwijsbestel (paragraaf 6.3.5 van het rapport). Meer in het bijzonder wordt door de commissie aanbevolen dat het kabinet een nadere analyse maakt van de (mogelijke) dwarsverbanden en de mogelijkheden om het overstappen te vergemakkelijken. Ook andere aanbevelingen van de Commissie Parlementair Onderzoek raken aan de in de verkenning aan de orde zijnde onderwerpen, bijvoorbeeld die betreffende de kwaliteit van de docenten. Dat maakt dat ik in dit stadium, ondanks mijn grote waardering voor de verkenning, enige terughoudendheid in mijn reactie betracht.
De verkenning is breed, ze omvat een veelheid van onderwerpen. Het betreft ook zaken waarvoor de scholen verantwoordelijk zijn. Het is dus goed dat ook de scholen daarvan kennisnemen. De onderwerpen komen in veel gevallen ook aan de orde in de `Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs', waarnaar ik dus veel zal verwijzen.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl

blad 2/7

De kwaliteitsagenda bevat de volgende beleidsprioriteiten:
1. Aantoonbare verbetering taal- en rekenprestaties
2. Goede en betrouwbare examens

3. Excellentie bevorderen, betere ontwikkeling van toptalent
4. Alle leerlingen een passende kwalificatie

5. Voor alle leerlingen een maatschappelijke stage
6. Reductie van het aantal zeer zwakke scholen

Sommige voorstellen zijn inmiddels al verwerkt in andere beleidskaders, waarnaar ik zonodig ook zal verwijzen. Anderzijds wil ik natuurlijk de Kamer graag nadere informatie geven over de door de Onderwijsraad terecht aan de orde gestelde onderwerpen, informatie die desgewenst mede kan worden betrokken bij de discussie over het rapport Tijd voor onderwijs. Door, zoals de Onderwijsraad doet, de verschillende onderwerpen in samenhang te bezien, kan worden voorkomen dat scholen worden belast met opeenvolgend `nieuw' beleid dat betrekking heeft op dezelfde onderwerpen en/of waarover al voorstellen zijn of worden gedaan in andere kaders. Het gaat, naast de Kwaliteitsagenda, met name om:

- mijn brief van 21 december 2007 over het vmbo,
- mijn brief van 7 maart 2008 over experimenten vmbo-mbo2,
- mijn brief van 26 september 2007 over het advies van de profielcommissies en het schriftelijk overleg hierover,

- voorstellen over de verhouding centraal examen/schoolexamen die ik u op korte termijn zal voorleggen, in vervolg op mijn brief van 19 september 2007 over verschil tussen school- en centraal examen,

- de beleidsreactie van staatssecretaris Dijksma, mede namens mij, over Onderbenutting van talent in het primair en voortgezet onderwijs (brief van 30 oktober 2007, 2007-2008, 31 200 VIII, nr. 28),
- het advies Over de drempels met taal en rekenen van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen, waarop u dit voorjaar een reactie zult ontvangen. Deze reactie gaat in hoofdzaak in op het voortgezet onderwijs. Wat het mbo betreft beperk ik mij in principe tot een verwijzing naar de Strategische agenda bve 2008-2011 Werken aan vakmanschap, die ik u zond bij mijn brief van 27 maart 2008, kenmerk BVE/IenI/1638. In die agenda zijn verschillende suggesties van de Onderwijsraad verwerkt.

Hoofdstuk 5 van de verkenning bevat een voorgestelde agenda voor verbetering van doorstroom en talentontwikkeling. In het volgende ga ik in op de onderdelen daarvan. B. De afzonderlijke aanbevelingen

5.1 Programmastructuur: van aanbodwaarborg naar doorstroomwaarborg
1) Vmbo: breed en smal tegelijkertijd
De Onderwijsraad merkt terecht op, dat een (centraal) vastgelegde keuze tussen brede en smalle

blad 3/7

opleidingen niet mogelijk is, gelet op de onderscheiden behoeften van leerlingen en scholen. Beide moeten dus mogelijk zijn, de scholen moeten daarin een keuze kunnen maken. Dit sluit aan bij de opvattingen van de Adviesgroep vmbo, die meer maatwerk bepleit. Ik verwijs voor mijn voornemens op dit gebied naar mijn brief van 21 december 2007 over het vmbo.


2) Mbo-indeling vereenvoudigen: kort mbo en lang mbo Op de verdere ontwikkeling van het mbo wordt ingegaan in de Strategische agenda bve 2008-2011. Daarin zijn verschillende suggesties van de Onderwijsraad verwerkt.
3) Verbetering doorstroom naar hoger onderwijs door intensivering en verkorting routes De Onderwijsraad merkt terecht op, dat onderwijstijd in havo/vwo en mbo beter zou kunnen worden benut om de aansluiting met hoger onderwijs te verbeteren. De pilot meerdere examenmomenten is hierop gericht. Besluitvorming over algemene invoering hiervan zal plaatsvinden na afronding en evaluatie van die pilot. De sinds kort bestaande mogelijkheid om al centraal examen te doen in een of meer vakken in het voorlaatste leerjaar kan ook bijdragen aan een intensivering en verkorting van de route naar het hoger onderwijs. Sinds de invoering van de nieuwe profielen havo/vwo per 1 augustus 2007 is het verder mogelijk dat een havo-leerling een of meer vakken op vwo-niveau afrondt. Daardoor kan zowel de voorbereiding op het hoger onderwijs als de doorstroming van havo naar vwo worden verbeterd en versneld. De behoefte aan de door de Onderwijsraad minder gewenst geachte route van propedeuse hbo naar wo zal daardoor mogelijk afnemen, maar het onmogelijk maken van die route zou in strijd zijn met het uitgangspunt dat zoveel mogelijk doorstroomroutes open moeten blijven en verschillende talenten ontwikkeld. De door de Onderwijsraad voorgestelde doorstroommogelijkheid mbo-3 naar hbo bestaat wettelijk al voor door de minister aan te wijzen opleidingen (artikel 7.24, tweede lid, van de WHW). Hieraan is echter geen invulling gegeven. Een eerder bestaande mogelijkheid van doorstroming van mbo-3 naar pabo is beëindigd vanwege kwalitatieve problemen die zich bij de instroom voordeden. De Onderwijsraad stelt verder het inrichten van een tweejarige schakelopleiding vmbo-hbo (in het mbo) voor. Op de wijze waarop de leerroutes mbo-hbo kunnen worden verbeterd wordt ingegaan in de Strategische agenda bve 2008-2011. In voorbereiding is overigens een wijziging van het Inrichtingsbesluit W.V.O. waardoor doorstroming vanuit de gemengde leerweg vmbo naar het havo zal worden vergemakkelijkt.
5.2 Programma-inhoud: van aanbodwaarborg naar afrondingswaarborg
1) Van basisvorming naar leerstandaarden onderbouw voortgezet onderwijs De Onderwijsraad wijst er terecht op, dat de (globale) kerndoelen wel het onderwijsaanbod vastleggen, maar geen garantie bieden voor de afronding op een bepaald niveau. Door het introduceren van meer specifieke referentieniveaus voor taal en rekenen en daarbij behorende toetsing, zoals voorgesteld in het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen, zou hierin worden voorzien voor deze kernvakken. Daarop zal worden teruggekomen in de beleidsreactie op dat advies.
2) Voldoende voor basisvakken in havo/vwo vereist Voor de opmerkingen van de Onderwijsraad over de profielen havo/vwo verwijs ik naar mijn brief van

blad 4/7

26 september 2007 over het advies van de profielcommissies. De Onderwijsraad stelt, voortbouwend op een eerder advies, verder voor om voor het slagen voor het examen havo of vwo (niet voor het vmbo) te eisen, dat de eindcijfers voor de vakken Nederlands, Engels en wiskunde voldoende zijn. De Onderwijsraad brengt hier een relevant punt naar voren. Ik ben het met de raad eens dat basiskennis op het gebied van Nederlands, Engels en wiskunde gegarandeerd moet zijn. Er zijn redenen voor bezorgdheid op dit gebied, met name ook het verschijnsel van zich soms voordoende te grote verschillen tussen de cijfers van centraal examen en schoolexamen ­ de raad vroeg ook daarvoor al eerder terecht aandacht. Ik kom op een en ander binnenkort terug in het kader van voorstellen die ik zal doen over de verhouding ce/se. Ik zal dan ook ingaan op psychometrische aspecten van (o.a.) het voorstel van de Onderwijsraad, op basis van Cito-onderzoek. Ik wil echter eerst hierover nog nader overleggen met alle betrokken instellingen en organisaties.


3) Havo en vwo: meer mogelijkheden tot differentiatie en verkenning opzet à la IB Ik stem in met de door de Onderwijsraad aanbevolen mogelijkheid van keuze binnen de profielen en de mogelijkheid om een vak op een hoger niveau af te leggen. Een en ander is geregeld in de nieuwe profielen zoals die per 1 augustus 2007 zijn ingevoerd. Voor de middellange termijn geeft de Onderwijsraad in overweging om het systeem van profielen te vervangen door een geheel andere opzet à la het Internationaal Baccalaureaat. De Onderwijsraad wijst op het voordeel van dat systeem dat vakken op een verschillend niveau afgelegd kunnen worden, waardoor recht wordt gedaan aan verschillende talenten. Zoals hierboven opgemerkt kan dat echter in het systeem van de profielen per 2007 ook. Ik ben geen voorstander van het afschaffen van de profielstructuur. De profielen garanderen bijvoorbeeld dat een leerling die een bètastudie of een medische studie wil gaan volgen een brede bètavooropleiding heeft. In een opzet als het IB heeft elke leerling één natuurwetenschappelijk vak gevolgd ­ maar ook nooit meer dan dat ene vak: het IB- vakkenpakket bestaat in alle gevallen uit overwegend alfa-/gammavakken, een keuze voor een bètapakket is dan niet meer mogelijk. Voor een dergelijke opzet zal in het (vervolg)onderwijs geen draagvlak zijn. Waar ik dus in het algemeen veel goede voorstellen zie in de verkenning van de Onderwijsraad, volg ik hier de Onderwijsraad niet.


4) Afronding mbo: deelname aan eindexamen havo en onderwijswederkeer na werkperiode In verband met de doorstroming naar het hbo is er bij de voor die doorstroming belangrijke vakken taal en rekenen inhoudelijke afstemming gewenst tussen het havo en het mbo. Hierop zal worden ingegaan in de reactie op het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen.


5) Afspraken over het aanvangsniveau voor het hoger onderwijs (AAHO) De Onderwijsraad stelt voor, dat tussen voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs leerwegonafhankelijke afspraken worden gemaakt over het aanvangsniveau. Ik deel de opvatting van de Onderwijsraad over het belang van leerwegonafhankelijke instroomeisen. En het is goed dat ho, vo en mbo daarover met elkaar in gesprek zijn. Het is vervolgens de overheid die in examenprogramma's en kwalificatiedossiers duidelijk moet vastleggen wat de eisen zijn ­ op advies van deskundigen uit de verschillende onderwijssectoren. In het vo zijn er dan centrale examens waarin de eisen nader worden geconcretiseerd en waarbij het hoger onderwijs direct is betrokken, bestuurlijk

blad 5/7

en inhoudelijk. Wat op dit moment ontbreekt is inderdaad, de Onderwijsraad constateert dat met recht, de leerwegonafhankelijke omschrijving: de eisen van mbo-4 en van havo, die beide toegang geven tot het hbo, zijn niet op elkaar afgestemd. Voor de basisvakken taal en rekenen ligt er nu het voorstel om dat wel te doen (Expertgroep). Tevens is in Het Hoogste Goed, de Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid aangekondigd, dat er nader overleg plaats zal vinden met de koepels over de bevordering van doorstroming naar het hoger onderwijs. Dit mede naar aanleiding van recente kritiek vanuit de OESO met betrekking tot de kansen voor jongeren uit etnische minderheden.
5.3 Loopbaanoriëntatie en begeleiding: eerder en vooral beter leren kiezen


1) Meer aandacht voor loopbaanoriëntatie en ­begeleiding
2) Eerder kennismaken met vervolgopleidingen
Ook hier ben ik het eens met de Onderwijsraad: een betere loopbaanoriëntatie en ­ begeleiding bevorderen een goede doorstroming in het onderwijs en (dus) ook de ontwikkeling van talent. Het is dus niet voor niets dat intensivering en uitbreiding van LOB en van projecten waarbij vo-leerlingen al onderwijs volgen in het hoger onderwijs onderdeel zijn van de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs (Beleidsprioriteit 4: Alle leerlingen een passende kwalificatie) en ook van de Strategische agenda bve 2008-2011.
5.4 Incentivestructuur: verkeerd werkende prikkels wegnemen, gunstig werkende prikkels opnemen


1) Versoepelen verblijfsduurregels, verbetering aansluiting vmbo-mbo De verblijfsduurregels in het vo houden in, dat de leerling in principe over het vmbo/de eerste drie leerjaren van het havo en vwo niet langer mag doen dan vijf jaar. De Onderwijsraad stelt voor, deze regels te versoepelen. De raad wijst erop, dat dit zou kunnen bijdragen tot vermindering van de ongediplomeerde uitval. Weliswaar kunnen soms leerlingen waarmee het moeilijk gaat in het vo juist gemotiveerd worden om toch te blijven leren door een alternatieve leerroute, in mbo of vavo. Maar ik ben het met de Onderwijsraad eens dat voor sommige leerlingen een wat langer verblijf in het vo belangrijk kan zijn. Daarvoor kan de inspectie toestemming geven en daarmee wordt soepel (maar gepast) omgegaan. In mijn antwoorden op vragen van het lid van de Tweede Kamer De Rooij over dit onderwerp heb ik aangegeven, dat ik geen direct verband zie tussen de verblijfsduurbeperking en voortijdig schoolverlaten (vragen ingezonden d.d. 2 november 2007, kenmerk 2070803830). Maar ik vind het juist dat de Onderwijsraad in het kader van doorstroom en talentontwikkeling dit punt nogmaals onder de aandacht brengt. In het eindrapport van de Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen wordt aanbevolen, dat deze verblijfsduurregeling zou worden geëvalueerd ­ ik verwijs dus naar de discussie daarover.
Voor de voorstellen op het gebied van de aansluiting vmbo-mbo verwijs ik naar mijn brief van 21 december 2007 over het vmbo en naar mijn brief van 7 maart 2008 over experimenten vmbo-mbo2.


2) Grotere doorstroom door stimulering dakpanklassen en kansklassen

blad 6/7

De Onderwijsraad wijst op het belang van dakpanklassen en kansklassen voor een goede doorstroom en de ontwikkeling van talent. Veel scholen kiezen daarvoor. Door de wet van 18 oktober 2007, Stb. 441 is het bovendien wettelijk mogelijk gemaakt dat een mavo- leerling een of meer vakken op havo-niveau volgt (nieuw negende lid van artikel 10 van de WVO).


3) Verkenning bekostiging gericht op minder wachttijd en betere benutting van onderwijstijd Ik deel de opvatting van de Onderwijsraad, dat minder `wachttijd' in het onderwijs gewenst is. Scholen hebben er echter nu al belang bij om leerlingen niet langer dan nodig een leerroute te laten volgen. Dat draagt immers bij aan een positief beeld van de school. Een extra prikkel in de bekostiging is daar naar mijn mening niet voor nodig. Het kan ook leiden tot negatieve effecten, bijvoorbeeld te soepele beoordelingen (`perverse prikkels'). Voor de examenfase moeten de resultaten van de pilot meerdere examenmomenten worden afgewacht. Verder is het sinds kort voor alle scholen mogelijk om al centraal examen te doen in een of meer vakken in het voorlaatste leerjaar. Dat kan de `wachttijd' voor sommige groepen leerlingen zeer bekorten en draagt bij tot een betere benutting van de onderwijstijd.


4) Bètadeelname als indicator op de opbrengstenkaart De Onderwijsraad beveelt aan, dat de inspectie zou verkennen op welke manier de mate waarin leerlingen op een school voor bètaprofielen kiezen als indicator kan worden opgenomen op de opbrengstenkaart. Het stimuleren van de keuze voor exacte vakken is onderdeel van de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs. Er zijn ook de verschillende stimuleringsprojecten onder de hoede van het Platform Bèta Techniek en de projecten gericht op meer aantrekkelijke eindexamenprogramma's voor de bètavakken. Een maatregel als hier door de Onderwijsraad voorgesteld zou betekenen dat de school wordt `afgerekend' op een aspect dat nog in ontwikkeling is. Het is ook niet helemaal redelijk omdat het op dit moment keuzen van leerlingen betreft die worden beïnvloed door heel veel verschillende factoren, waarop de school niet steeds invloed heeft. De keuze voor een alfa-/gammaprofiel is ook legitiem, het kan als zodanig niet een kwaliteitsindicator zijn.
5.5 Rol van docenten: investeren in het opleidingsniveau gericht op doorstroombevordering en talentontwikkeling


1) Meer aandacht voor stereotypering en onderpresteren van specifieke groepen leerlingen
2) Opscholingsprogramma voor leraren

3) Opscholingsprogramma voor de schoolleiding
Het lijkt een vanzelfsprekendheid om bij de scholing van leraren en schoolleiders aandacht te besteden aan doorstroombevordering en talentontwikkeling, zie ook de brief van staatssecretaris Dijksma van 30 oktober 2007 met de beleidsreactie over Onderbenutting van talent in het primair en voortgezet onderwijs. Het betreft wel het type competenties dat nu al in hoge mate deel uitmaakt van de bekwaamheidseisen voor leraren zoals die zijn vastgesteld en die leidend zijn voor de opleidingen. Op die opleidingen wordt de kritiek gehoord dat ze te véél zijn gericht op dergelijke pedagogische competenties en te weinig op vakinhoud. Zo pleitte de Onderwijsraad o.a. in Kwaliteit en inrichting van de lerarenopleidingen (november 2005) en Leraren opleiden in de school (november 2005) terecht voor versterking van de vakinhoudelijke component van de lerarenopleidingen. Juist ook een

blad 7/7

vakinhoudelijk goed onderlegde leraar herkent en stimuleert het talent in zijn leerlingen. Het is dus goed om daar meer aandacht aan te geven. In het Actieplan LeerKracht van Nederland is aangegeven, dat de lerarenopleidingen gezamenlijk eindtermen en, in het bijzonder waar het gaat om de vakinhoud, een gezamenlijk eindexamen/eindtoetsen gaan ontwikkelen. Lerarenopleidingen kunnen daarbij aansluiten op de kennisbasis die zij voor de opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs hebben ontwikkeld en die zij voor de opleidingen tot leraar primair onderwijs zullen gaan ontwikkelen. Uiterlijk in het studiejaar 2008/2009 leggen de lerarenopleidingen hun voorstellen voor gezamenlijke eindtermen en eindtoetsen voor de eerste- en tweedegraadsopleidingen aan het ministerie voor. De Pabo's doen dit in ieder geval met hun eindtermen en toetsen voor rekenen en taal. Kennis buiten de vakinhoud, bijvoorbeeld dus op het gebied van doorstroming, kan ook worden belegd bij de `specialisten', de decanen en leerlingbegeleiders. Het is goed dat in de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs ook aandacht is voor verbetering van de loopbaanoriëntatie en ­begeleiding, zonder dat al te zeer wordt gespecificeerd hoe de scholen daaraan vorm geven. In het kader van het Actieplan LeerKracht van Nederland zal met de sociale partners in het onderwijs een convenant voor goed personeels- en opleidingsbeleid worden afgesloten. Verder voorziet het actieplan in een scholingsfonds waaruit leraren een vergoeding kunnen krijgen voor kosten van een opleiding die leidt tot een extra kwalificatie of specialisatie.
5.6 Evaluatie- en ontwikkelingsplan voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs

De Onderwijsraad stelt voor om een geïntegreerd evaluatie- en ontwikkelingsplan voor het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs op te stellen. Een meer planmatige benadering van beleid is naar mijn mening inderdaad nodig. In dat kader verwijs ik voor wat betreft het onderdeel evaluatie naar de lopende evaluatie van de pas ingevoerde nieuwe onderbouw en nieuwe profielen, zoals die door de Tweede Kamer werd gewenst. Bij die evaluatie wordt ook gebruik gemaakt van een dit jaar gestart grootschalig cohortonderzoek naar onderwijsloopbanen van leerlingen (COOL). Een meer planmatige ontwikkeling van het onderwijs is de bedoeling van de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs en de Strategische agenda bve 2008-2011. Deze zijn elk een ontwikkelingsplan. Er moeten ook conclusies worden getrokken uit het rapport van de Commissie Parlementair Onderzoek: daaruit kunnen ook nieuwe beleidsvoorstellen voortvloeien. Ik wil voorkomen dat scholen te maken krijgen met een groot aantal elkaar deels overlappende en mogelijk ook deels elkaar tegenwerkende beleidsinitiatieven.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart