Partij van de Arbeid

Den Haag, 15 april 2008

Inbreng van het lid Depla (PvdA) bij het debat met de parlementaire onderzoekscommissie over het rapport 'Tijd voor onderwijs'

Gesproken woord geldt!

"Onderwijs is een voorwerp van aanhoudende zorg der regering" Zo begint artikel 23 van de Grondwet. Het verwoordt mooi de reden waarom we hier staan vandaag. Omdat de PvdA vindt dat de burgers de politiek mogen aanspreken op de kwaliteit van het onderwijs. Omdat er zorgen zijn over de kwaliteit van het onderwijs. Daarom heeft de PvdA het initiatief genomen voor een parlementair onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs en de onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia.

Voorzitter,
de PvdA-fractie vindt dat de parlementaire onderzoekscommissie een prestatie van formaat heeft geleverd. Wij willen de leden van de commissie hier hartelijk voor danken. De opdracht van de Kamer is zeker vervuld. De gevraagde onderwijsvernieuwingen zijn goed onderzocht. De conclusies zijn hard, waarbij de politiek niet wordt gespaard. En de PvdA neemt uiteraard haar verantwoordelijkheid voor haar aandeel in de gemaakte fouten.

Voorzitter,
door het rapport staat ons onderwijs, de kwaliteit en de inhoud van ons onderwijs, weer duidelijk op de politieke agenda. Zo kan er een einde komen aan een tijdperk waarin we telkens achteraf moeten concluderen dat de onderwijsvernieuwingen niet de gewenste resultaten hebben opgeleverd. Dat, ondanks alle inspanningen en goede bedoelingen, de politiek het onderwijs, in de woorden van de commissie, ernstig verwaarloosd heeft. Eerst met teveel aandacht voor de structuur en vorm en na 1998 juist met te weinig aandacht voor de inhoud en kwaliteit.

De toenemende zorg over de staat van ons onderwijs was de reden dat de PvdA het initiatief nam voor dit onderzoek. Het feit dat zowel leraren als de ouders en de leerlingen vonden dat het fout liep in het onderwijs, was voor mijn collega Mariëtte Hamer de aanleiding om te vragen om dit parlementair onderzoek. En gelukkig heeft de Kamer zich hier volmondig achter geschaard.

De zorgen van de direct betrokkenen zijn gehoord in het parlementair onderzoek. Leraren die het gevoel hadden met een onmogelijke opdracht op pad te worden gestuurd, ontevreden ouders die zich zorgen maakten over het aantal lesuren van leerlingen en studenten op het Voortgezet Onderwijs, het MBO en HBO, die klaagden dat zij als gevolg van de onderwijsvernieuwingen onvoldoende les kregen van bevoegde docenten.

Inmiddels hebben veel leraren teleurgesteld het onderwijs de rug toegekeerd. Anderen voelen zich onbegrepen omdat zij het gevoel hadden dat zij geen kritiek mochten hebben op de onderwijsvernieuwingen. En degenen die er wel in geloofden? Ook zij voelen zich onbegrepen omdat ze vinden dat hun inspanningen niet worden gewaardeerd. Ook hun visies op de onderwijsvernieuwingen moesten eindelijk eens gehoord worden. De commissie heeft het brede spectrum van betrokkenen bij het onderwijs gehoord. Dat was nodig en daar zijn wij de commissie dankbaar voor.

Voorzitter,
wat ons betreft richt de kritiek zich dan ook niet op de individuele docent en alle anderen in het onderwijs, die bevlogen hun stinkende best heeft gedaan wat van het onderwijs te maken. Wat we met het onderzoek wilden doorgronden is hoe het kon dat de politiek dacht onderwijsvernieuwingen met veel draagvlak in te voeren, terwijl later bleek dat dit draagvlak ontbrak en de resultaten achterbleven. Als dit een aantal keren achter elkaar gebeurt verdwijnt het vertrouwen.

Burgers moeten er op kunnen vertrouwen dat de zorg voor goed onderwijs in goede handen is, én blijft bij de overheid. En dat diezelfde overheid niet wegkijkt, maar haar verantwoordelijkheid neemt als de kwaliteit van het onderwijs in het geding is.

Hoofdvraag: herstellen vertrouwen

Voorzitter,
Het vertrouwen moet hersteld worden.
Het vertrouwen tussen de politiek en het onderwijsveld dat we samen staan voor goed onderwijs Het vertrouwen tussen de docenten en het management, die samen werken aan een goede school. En om het vertrouwen van ouders en de leerlingen dat de kwaliteit van het onderwijs goed is.

Hoe kunnen we dit vertrouwen herstellen? Dat is de grote vraag waar we als parlement voor staan. Het rapport van de commissie Dijsselbloem is hiervoor een belangrijke eerste stap. Als het aan de PvdA ligt, blijft het niet bij het rapport, maar voeren we de aanbevelingen ook uit.

Ambitie overheid onderwijs

Het herstel van vertrouwen betekent niet, zoals de voorzitter van de VO-raad in een eerste reactie het onderzoeksrapport uitlegde, dat de overheid haar zorg voor het onderwijs moet staken en zich beperkt tot het verstrekken van een zak met geld. En het wel en wee van het onderwijs over laten aan de bestuurders. De PvdA vindt dat de burgers de politiek mogen aanspreken op deugdelijk onderwijs. Want als burgers hun overheid al niet kunnen aanspreken op de kwaliteit van het onderwijs, dan kan je je afvragen waar burgers de overheid en politiek nog wel op aan zouden mogen spreken. Herstel van het vertrouwen betekent wel dat de overheid er zorg voor draagt dat we
- het maximale uit leerlingen halen

- dat er goede bevoegde leraren zijn

- dat we gelijke kansen bieden

De politiek moet wel degelijk ambities hebben voor het onderwijs. Maar de politiek moet niet op de stoel van de professionals te gaan zitten. In voetbaltermen: de politiek is verantwoordelijk voor de competitie en de spelregels, en dus wat leerlingen in hoofdlijnen moeten kennen en kunnen aan het einde van de rit. Maar de politiek moet niet mee gaan voetballen. Ook al voetbalt de politiek met de beste bedoeling mee, we lopen de professionals in de weg, en zoals iedereen weet gaat dat ten koste van de kwaliteit van het spel, in dit geval het onderwijs. En tegelijkertijd hebben, we door mee te gaan voetballen, onze kerntaak, het bewaken van de kwaliteit van het onderwijs, verwaarloosd. Voorzitter, de politiek moet het veld verlaten. De politiek moet de klas uit en zich weer richten op haar kerntaak: zorgdragen voor de kwaliteit van ons onderwijs. En het onderwijs de instrumenten, tijd en geld geven om dit te kunnen doen. In de termen van de commissie Dijsselbloem. De politiek gaat over het wat en de scholen over de manier waarop vaardigheden en kennis worden aangeleerd. En wanneer de kwaliteit in het geding is moet de overheid niet wegkijken, maar ingrijpen zoals Staatssecretaris Dijksma nu een aantal maal gedaan heeft. Langs die lijnen moet de regering de verantwoordelijkheid tussen overheid enerzijds en scholen anderzijds uitwerken. De overheid het 'wat' en de voorwaarden voor goed onderwijs en de scholen het hoe, de didactiek.

Onderwijs als emancipatie machine

Voorzitter,
Wat moeten burgers van het onderwijs kunnen verwachten? De PvdA streeft naar onderwijs dat alle kinderen gelijke kansen biedt zich te ontplooien en talenten maximaal te ontwikkelen om zo volwaardig mee te doen in onze samenleving. Ons ideaal, dat die kans onafhankelijk moet zijn van afkomst, achtergrond of inkomen, heeft nooit haar relevantie verloren. Het onderwijs was en is nog steeds de goedlopende motor van de emancipatiemachine. We herinneren ons allemaal vol trots hoe het in een relatief korte tijd gelukt is arbeidskinderen wel de kans te geven om door te leren.

Tegen die achtergrond is het dan ook pijnlijk dat de commissie concludeert (conclusie 12) dat het beoogde doel van de onderzochte onderwijsvernieuwing, namelijk het verbeteren van onderwijskansen voor kinderen in kwetsbare posities, niet is bereikt. [Een cijfer bevestigt dit. In de aandachtswijken Kanaleneiland in Utrecht, Hatert in Nijmegen en in de Schilderswijk in Den Haag gaan 50% minder kinderen van de basisschool naar het havo of VWO dan gemiddeld in deze steden. Het doel van de vernieuwing was het bieden van gelijke kansen om volwaardig te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Het middel om dat te bereiken: uitstel van studiekeuze, of uitstel van differentiatie in het onderwijsaanbod. Het lijkt er op dat het middel het doel is geworden en dat het te stringent is toegepast. Zo heb ik de commissie toch goed begrepen?
En wat in de theorie had moeten werken heeft in de praktijk anders uitgepakt. En wat bij begaafde arbeiderskinderen heeft gewerkt, werkte niet per definitie bij kinderen wier ouders naar Nederland zijn gekomen. En het frustreerde kinderen die beter leren met hun handen dan met hun hoofd.

Iedereen die het ideaal van gelijke kansen springlevend wil houden moet de conclusies en aanbevelingen van het rapport 'Tijd voor onderwijs' dan ook serieus ter hand gaan nemen.
- Dat betekent dus: meer rekening houden met de verschillen tussen kinderen. Het ene kind leert beter met de handen dan de ander. De ene bloeit later op of krijgt meer van thuis uit dan de ander. En het ene kind spreekt onze taal beter dan de ander. We moeten het maximale halen uit leerlingen met verschillende talenten en verschillende achtergronden.
- Dat betekent dus ook: niet iedereen gelijk behandelen maar juist ruimte geven aan vakscholen waar je op je 12e voor kiest. Maar dat betekent ook het behouden van het VMBO waar een kind tussen verschillende richtingen zijn weg kan kiezen.
- En dat betekent ook ruim baan voor doorstromers en kinderen die opleidingen stapelen. Ook leerlingen die later bloeien of die niet direct de juiste keuze maken moeten maximale mogelijkheden krijgen, soms met meer lestijd, om hun talenten te ontwikkelen.

Voorzitter,
in dit kader de vraag voor de commissie.
Hoe denkt de commissie over het huidige toetsingskader van de onderwijsinspectie dat scholen straft die leerlingen kansen bieden en daardoor meer risico lopen op zittenblijvers en afstromers? En de regel dat je maar vijf jaar op het VMBO mag zitten? Deelt de Commissie de opvatting van de PvdA-fractie dat dit zo snel mogelijk moet worden aangepast?

Kerncurriculum

Voorzitter,
de commissie Dijsselbloem beveelt aan dat de politiek zich moet beperken tot het vaststellen van wat leerlingen op de verschillende momenten van hun schooltijd moeten kennen en kunnen. De PvdA is voorstander dat de politiek zich beperkt tot het vaststellen van het kerncurriculum. Docenten en wetenschappers staan natuurlijk aan de basis staan van het ontwikkelen van het kerncurriculum. Scholen en docenten moeten daarnaast wat de PvdA betreft, voldoende ruimte en schooltijd krijgen om daarnaast ook zelf keuzes te maken in wat ze leerlingen willen aanbieden.

De PvdA vindt dat hierbij de balans tussen vaardigheden en basiskennis hersteld moet worden. Meer aandacht voor taal en rekenen. De basis moet op orde zijn. Natuurlijk aandacht voor vaardigheden. Want je zal het niet ver schoppen als je vloekend en tierend te laat op je leerbedrijf aankomt. Maar ook basiskennis. Want alleen dan kan je de zin en onzin van de informatie die je op internet kan vinden van elkaar scheiden.

[Het kerncurriculum bestaat dus wat de PvdA betreft niet alleen uit rekenen en taal. Ook geschiedenis, natuurkunde, beweging, burgerschap en culturele vorming hoort er bij. Het streven naar canonisering past hierbij.
Soms kan worden volstaan met kerndoelen. Bijvoorbeeld bij bewegingsonderwijs en burgerschap. Maar bij bv geschiedenis en natuurkunde moet ook het niveau worden vastgelegd. Leerstandaarden in de termen van de commissie Dijsselbloem. Dit betekent ook dat de normering van het examen niet langer moet afhangen van een slagingspercentage, maar dat de leerstandaard de norm bepaalt. Ook dat kan bijdragen aan herstel van het vertrouwen van de samenleving in de kwaliteit van het onderwijs. Heeft Uw commissie ook hierover nagedacht? Wat is Uw conclusie? ]

Geen onmogelijke opdrachten

Voorzitter, de commissie concludeert terecht dat het onderwijs niet met onmogelijke opdrachten moet worden opgezadeld. We moeten dan ook duidelijkheid scheppen welke opgaven wél en welke niet bij het onderwijs kunnen worden neergelegd. We moeten stoppen met allerlei problemen in de samenleving, hoe belangrijk ook, op het bordje van de leraar neer te leggen. Van bestrijden van obesitas tot natuur en milieueducatie. Want dan moet je niet raar opkijken dat het niveau daalt. We laten ze in dezelfde tijd tenslotte meer leren. Herstel van het vertrouwen tussen de overheid en het onderwijsveld vergt terughoudendheid van de politiek. En dat is moeilijker dan we denken. Als ik het regeerakkoord er op na kijk. En als ik de verkiezingsprogramma's van alle politieke partijen zie, dan hebben we als we al onze beloften na willen komen nog wat in petto. Van aandacht voor de vrijheid in partnerkeuze en verplichte lessen in mediawijsheid van Groen Links tot acceptatie van homoseksualiteit van de VVD. We moeten dus óf onze ambities ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs bijstellen of we moeten voor elke nieuwe opdrachten een andere opdracht schrappen. De PvdA kiest voor het laatste.

Als we het onderwijs niet met onmogelijke opdrachten willen opzadelen moeten we zorgen dat de randvoorwaarden goed zijn. Op die manier zullen we dan ook de uitkomst van het onderzoek naar de 1040 urennorm beoordelen.

Voorzitter,
Lang niet alles wat de docenten de afgelopen jaren hebben ervaren als hinderlijke bemoeienis met hun vak, komt voort uit bedenksels van de Haagse politiek. Ook de landelijke pedagogische centra, lerarenopleidingen, de onderwijsinspectie en andere tussenlagen of schoolbesturen zijn de docenten in de weg gaan lopen. Om in voetbaltermen te blijven: ze zijn mee gaan voetballen ipv het veld en de training te verzorgen, of spelers die moe zijn of niet voldoen te wisselen. Dit belemmert docenten in hun creativiteit. Zo noemt het onderzoeksrapport ook de eigen didactische visie van de onderwijsinspectie, die teruggaat op de notitie De effectieve school. Vindt de onderzoekscommissie dat de Wet op het Onderwijstoezicht moet worden gewijzigd om te zorgen dat het inspectietoezicht het "hoe" meer gaat vrijlaten en juist strikter wordt over het "wat"?

Competentiegericht onderwijs in het MBO en passend onderwijs Voorzitter,
er zijn nu ook een onderwijsvernieuwing gaande. De invoering van het competentiegericht onderwijs in het middelbaar beroepsonderwijs. Twintig jaar geleden moest je als MTS-er andere dingen kunnen dan nu. Het is dan ook niet meer dan logisch om een keer in de zoveel jaar opnieuw, op voordracht van docenten, bedrijven en scholen, vast te stellen wat studenten aan het einde van hun opleiding moeten kennen en kunnen In het voorjaar 2007 hebben we dat voor het MBO gedaan. Maar met de kennis van nu vraag ik me af of we dat wel zorgvuldig genoeg gedaan hebben. Ten eerste hebben we ons tegen de wensen van de scholen in niet beperkt tot het vaststellen van het kerncurriculum. Er blijft zo weinig ruimte over voor eigen invulling van de scholen. En ten tweede is het de vraag of de verhouding tussen kennis, vakvaardigheden en algemene vaardigheden wel in balans is.

Ik deel de kritiek en de zorgen over de invoering van het competentiegericht onderwijs. De zorgen gaan niet over de noodzaak van de aanpassing van de programma's, maar over de invoering van de nieuwe programma`s en het te ver doorgeschoten zelfstandig leren. Teveel wordt overgelaten aan de zelfstandigheid van de studenten, maar hun gevoel is dat ze onvoldoende leren. Veel leerlingen hebben instructie keihard nodig. Te ver doorgeschoten nieuwe leren versterkt de ongelijke kansen. Immers zelfontplooiing en ontdekkend leren veronderstellen dat je weet wat je wil en hoe je kan leren. En juist dat ontbreekt vaak bij achterstandsleerlingen omdat dit van huis uit niet wordt ondersteund. Met als gevolg verdere achterstand ipv het inhalen ervan. Ook docenten lijden onder het doorgeschoten nieuwe leren. Zij hebben het gevoel dat zij hun vak zijn kwijtgeraakt. Het onderwijs zou weer moeten worden teruggegeven aan de man of vrouw die als professional voor de klas staat. Kortom ook hier moeten de scholen de balans herstellen. Tegen die achtergrond vind ik dat de regering het nieuwe toetsingskader ook op deze onderwijsvernieuwing moet toepassen. Deelt de commissie deze mening?

Zorgvuldig met kwetsbare leerlingen
Voorzitter,
Bij de vorige onderwijsvernieuwingen zijn zorgleerlingen, leerlingen met een handicap of met gedragsproblemen, tussen het wal en schip geraakt. Dit zijn kwetsbare kinderen met een speciale onderwijsbehoefte Om ieder kind toch passend onderwijs te geven, hebben vakbonden, besturen en scholen in 2005 voorgesteld om het anders aan te pakken. De wachtlijsten voor speciaal onderwijs moeten worden opgeruimd, geen kind hoeft meer thuis te zitten. Ieder kind moet passend onderwijs krijgen: óf in het reguliere onderwijs met een rugzakje of in het speciaal onderwijs.

Aangekondigd is dat er vanaf 2011 een wet passend onderwijs komt om dit voorstel in de praktijk te brengen. Natuurlijk zijn het nobele overwegingen die ten grondslag liggen aan het plan, maar niettemin vergt deze verandering van de scholen het nodige. Ouderorganisaties en toenemend aantal docenten hebben er weinig vertrouwen in. Het voorstel voor passend onderwijs wordt onterecht uitgelegd als het afschaffen van het speciaal onderwijs.

De regering is conform aanbeveling 'Tijd voor onderwijs' gestart met kleinschalige experimenten. Gelijke kansen betekent dat leerlingen die extra zorg nodig hebben, deze ook krijgen. De kwetsbare kinderen verdienen het dat we het passend onderwijs erg zorgvuldig invoeren. Zou de commissie het een goed idee vinden als de regering haar toetsingskader op de invoering van passend onderwijs van toepassing verklaart? En in hoeverre mate mogen volgens de commissie beperkte financiën daarbij een rol spelen? Graag een reactie.

Koepels en de vierde onderwijsvernieuwing
In het rapport 'Tijd voor onderwijs" wordt een vierde onderwijsvernieuwing beschreven. De commissie had niet de opdracht die vernieuwing te onderzoeken. Maar ze heeft de sluipende vernieuwing gelukkig wel beschreven. Vanaf eind jaren negentig heeft de politiek veel verantwoordelijkheid verschoven naar de schoolbesturen. Kan de commissie aangeven hoe ze deze vierde onderwijsvernieuwing beoordeelt? Heeft de overheid daarmee een deel van haar kerntaken weggegeven? Heeft deze vernieuwing tot verhoging van de kwaliteit van het onderwijs geleid? En kan deze vernieuwing één van de oorzaken zijn van het grote wantrouwen tussen docenten en management? Is de verschuiving van de macht van Zoetermeer naar de schoolbesturen de oorzaak van het ontstaan van een nieuwe stroom van circulaires en instructies voor docenten en schoolleiders? En is dit een van de oorzaken dat geld bedoeld voor het onderwijs is opgepot ipv besteed aan onderwijs?

Voorzitter, de regering staat op het punt om als laatste sector ook bij het primair onderwijs de CAO onderhandelingen te decentraliseren naar de schoolbesturen. Moeten we daar geen voorwaarden aan stellen? We hebben toch geleerd van de andere sectoren in het onderwijs. Punten waar ik aan denk:
1. een minimaal percentage van het geld dat direct ingezet wordt voor het onderwijs.
2. behoud van kleinschaligheid, door decentralisatie worden de eisen aan schoolleiders hoger. Er moet steunvoorziening zijn zodat deze kleine scholen kunnen blijven bestaan. Maximale salarissen voor bestuurders en directeuren
3. transparantie over besteding van de rijksvergoeding en geen oppotgedrag; Graag de reactie van de commissie

herstel van vertrouwen tussen docenten en management Voorzitter,
Docententeams en schoolleiding, moeten samen voor goed onderwijs voor onze kinderen zorgen. Het grote wantrouwen tussen docenten en schoolleiding is dan ook een bedreiging voor ons onderwijs. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de schoolleiders om dit wantrouwen te doorbreken. En het is de verantwoordelijkheid van groepen vakdocenten om goed onderwijs te verzorgen. Beide verantwoordelijkheden moeten we niet naar Den Haag terughalen. Dat is een verkeerde reflex. Herkent de commissie dit grote wantrouwen en hoe denkt zij over deze reflex? De PvdA ziet mogelijkheden om vanuit Den Haag mee te helpen aan het herstel van dit vertrouwen door zowel docenten als schoolleiding beter in positie te brengen: · Bijvoorbeeld in de wet vastleggen dat groepen vakdocenten een belangrijke stem moeten hebben in de beslissingen die hun professionaliteit direct raken? De leraren kunnen het bevoegd gezag opzij zetten, maar omgekeerd kunnen besturen ook niet om de groepen docenten heen als het over zaken gaat waar leraren zeggenschap hebben. · Het waarborgen van de menselijke maat waardoor de afstand tussen bestuur en professional kleiner wordt. · Zou het niet beter zijn in het verlengde van de voorstellen van de commissie over de lumpsum de bekostiging van de scholen voortaan in te richten per vestiging? Dan is het duidelijk dat stafdiensten en het bestuur ten dienste staan van het dagelijkse onderwijs ipv andersom? · Zou het voor onderwijspersoneel niet mogelijk moeten worden om met behoud van het gebouw uit een school te treden, indien men ontevreden is met het schoolbestuur?

Graag de reactie van de commissie.

Belang rapport andere sectoren

Voorzitter,
Meevoetballende politici zijn geen exclusief fenomeen voor het onderwijs. Ook in andere sectoren moeten we het "hoe" veel vaker over te laten aan professionals en burgers. Bijvoorbeeld in de ouderenzorg, de thuiszorg en de politie. Dat betekent in regeerakkoorden meer aandacht voor het gewenste doel en minder gedetailleerde afspraken over de manier waarop. Dan verkleinen we de kans dat het middel het doel wordt. Als coalitiepartijen dit experiment aandurven moeten we als volksvertegenwoordigers wel de discipline op kunnen brengen ons niet telkens in detail met het hoe te bemoeien. Want als politici niet alleen gaan meevoetballen, maar elkaar ook proberen te tackelen wordt het voor professionals en burgers nog moeilijker het doel te bereiken. Tegen die achtergrond is het interessant het huidige regeerakkoord te bekijken. Bij één van de grote projecten van dit kabinet: Schoon en zuinig zijn de doelen vastgesteld en niet het hoe. Daar blijken we in de Tweede Kamer en de Haagse media maar moeilijk mee om te kunnen gaan. Het 'hoe' houdt ons meer bezig dan het 'wat'. Het toetsingskader van het rapport 'Tijd voor onderwijs' kan ons in meer sectoren verder helpen. Niet met het idee dat het nooit meer fout gaat. Maar wel met het idee dat we minder snel van de glijbaan van de politieke druk afglijden.

Voorzitter,
In het onderwijs hebben we gezien en zien we nog steeds dat een kleine kring van beslissers, telkens met andere functies of posities de beslissingen neemt. We zien mensen job-hoppen van departement naar belangenorganisaties of naar adviesbureaus en vice-versa. Ook dit fenomeen zien we in de zorg, bij de pensioenen en bij de woningcorporaties. Elke sector heeft zo zijn 200 van Mertens. Dit lijkt een overblijfsel van de verzuiling. Deze groepen van koepels, bestuurders, ambtelijke toppen , consultants en wetenschappers, zijn een soort rubberen laag die schokken absorberen. Het gevolg is dat buitenstaanders, burgers en professionals en de politiek steeds extremer moeten roepen om gehoord te worden. Dit circuit moet meer open worden om vertrouwen te herstellen en gedragen beslissingen te krijgen. En de politiek lijkt exclusief op deze groep te steunen i.p.v. mensen die met hun voeten in de modder staan.

Voorzitter,
in verschillende sectoren, zoals bij de politie, in de zorg en bij de sociale diensten, hebben de professionals weinig vertrouwen in overheid, bestuur of management. Onze 'veldwerkers' zijn een onevenredig en steeds groter deel van hun werktijd kwijt zijn aan het rubriceren, registreren, verantwoorden en doorverwijzen en besteden een onevenredig klein deel aan het werkelijk bieden van hulp, zorg of onderwijs. Een fysiotherapeut vertelde me dat hij daardoor per dag een uur meer tijd kwijt is dan een paar jaar geleden om hetzelfde aantal patiënten te behandelen. Deze ergernis wordt versterkt wanneer de antwoord op problemen in de publieke dienstverlening nooit gezocht worden in het versterken van de positie van de professional maar altijd in meer controle en verantwoording. Denk aan onze reactie op incidenten in de jeugdzorg. We moeten de oorzaak van dit proces beter begrijpen. Waarom ontstaat er een wedloop waaruit niet de manager en al helemaal niet de docent, maar de bureaucratie als winnaar te voor schijn komt? Evalueren, registreren en monitoren zijn tot in de vezels van onze publieke sector doorgedrongen. Het wantrouwen lijkt de drijfveer achter deze wedloop. Naast Haagse regels zijn er nog veel andere oorzaken. Door schaalvergroting is de afstand van de bestuurders tot de werkvloer groter geworden. Om toch grip op de zaak te houden eisen deze bestuurders op afstand meer voortgangs- en verantwoordingsrapportages. Toenemende controle leidt tot meer bureaucratisch gedrag. En wie wordt daar nu uiteindelijk beter van? We zouden de professionals het recht moeten geven registratieverplichtingen naast zich neer te leggen wanneer de bestuurder niet aan kan tonen hoe die registratie bijdraagt aan het echte werk. Het les geven, het aan het werk helpen van mensen en het verzorgen van ouderen. En de bestuurders zouden dat dan weer van de overheid kunnen eisen. Een andere drijfveer is het feit dat we alle gebruikers van de publieke dienst steeds meer als klant zijn gaan definiëren en dat die zich daardoor meer als klant op gaat stellen. Gevolg is dat ouder wiens kind minder talentvol is dan gehoopt verhaal gaat halen bij een slechte CITO-score. Ze eisen verantwoording, om zich hier tegen teweer te stellen gaan professionals dan weer meer gaat registreren. Hoe doorbreken we deze wedloop? En wat betekent het voor ons als parlement? En dan gaat het om meer dan het schrappen van regels. Want ondanks onze projecten voor deregulering en onze fixatie op administratieve lasten blijft de verantwoordingslast van de professional alleen maar toenemen.

Mijn fractie doet het voorstel om hier als parlement onderzoek naar te doen. Hoe werkt dit mechanisme en welke bijdrage kan de politiek spelen om dit te doorbreken? Dit vraagt een andere manier van onderzoek dan normaal. Ik wil voorstellen om drie groepjes parlementariërs aan te wijzen die dit in de praktijk gaan onderzoeken en vervolgens aan de Kamer rapporteren. Wat mij betreft gaan we dit doen in het onderwijs, de jeugdzorg en de ouderenzorg.

Afsluiting

Voorzitter,
Ik ga afsluiten. 'Tijd voor onderwijs'.
Leraren moeten in staat worden gesteld om goed onderwijs te kunnen geven en ouders en leerlingen hebben er recht op dat ieder kind voldoende uitdagend onderwijs krijgt , zodat zij het beste uit zichzelf kunnen halen. Het rapport tijd voor onderwijs moet daarom niet in de la verdwijnen. Het is aan deze Kamer en de regering om te laten zien dat dat niet gebeurt, en ze lessen kan trekken. En het vertrouwen kan herstellen. Wij zijn er klaar voor.

Persvoorlichting Tweede Kamer-fractie Partij van de Arbeid Plein 2
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T 070 318 2694
E s.boting@tweedekamer.nl