SGP


16 - 04 - 08 | Tijd voor onderwijs

De SGP trekt uit het rapport van de commissie-Dijsselbloem over het onderwijs de conclusie dat ideologisch gedreven onderwijspolitiek niet de beoogde verbetering van het onderwijs heeft gebracht. Bevordering van gelijke kansen door de nadruk op vrijheid van ontplooiing is een mislukking geworden. Uit alles blijkt dat een solide kennisbasis onontbeerlijk was en is. Het wezen van het onderwijs rust op de gedachte dat de leraar kennis overdraagt waarvan de leerling de waarde en de consistentie vaak nog niet kan overzien. De stelling dat klassiek en klassikaal onderwijs niet meer van deze tijd zou zijn, verliest dan grond. Het valt niet te ontkennen dat het klimaat hiervoor niet gunstig is, maar dat maakt de uitdaging wat ons betreft alleen maar groter!

________________________________________

Tijd voor onderwijs â commissie Dijsselbloem
Van der Vlies
15 april 2008

Inleiding
Mevrouw de Voorzitter! In zijn reflectie op de maatschappijvernieuwing van 1789 in Frankrijk benadrukt Edmund Burke dat een verandering altijd moet aansluiten bij de menselijke natuur. Hij zegt: âEen man vol met warm theoretische goedwillendheid kan zijn maatschappij anders ingericht willen zien dan hij deze aantreft; maar een goede patriot en een echte politicus bekijkt altijd hoe hij het beste kan maken van het bestaande materiaal in zijn land. Een instelling om te behouden, samen met de bekwaamheid om te verbeteren, dat zou mijn definitie van een staatsman zijn.â Zijn boek is een aanklacht tegen alle revolutionairen die vanaf de tekentafel een nieuwe ordening van de samenleving willen doorvoeren. De defecten in de staat moeten we benaderen als ware het de wonden van onze vader. In dat geval nemen we niet het hele systeem op de schop, maar nemen we alleen de defecten weg.
Het is veelzeggend dat het deelrapport van de hoogleraren onderwijsrecht met dezelfde conservatieve inslag als Edmund Burke opent. Elke vernieuwing die uitvloeisel vormt van een ideologie moet als de pest worden vermeden, zo citeren de hoogleraren met instemming een vooraanstaand onderwijshistorica uit de Verenigde Staten. Het onderwijs wordt volgens haar niet geholpen met wondermiddelen en passies, maar wel met meer aandacht voor fundamentele waarheden die de toets van de tijd hebben doorstaan. De waarheden die zij vervolgens beschrijft, zijn door ieder nuchter denkend mens te ontdekken.

Mevrouw de Voorzitter! De vergelijking tussen de gedachten van Edmund Burke en het rapport Tijd voor onderwijs betreft niet enkel de wijze waarop vernieuwingen plaats dienen te vinden. De inhoud van de vernieuwingen is hier namelijk zeer nauw mee verbonden. De Franse Revolutie markeert het begin van het tijdperk van de mensenrechten, waarvan het gelijkheidsrecht de belangrijkste kern vormt. Weliswaar kende de revolutieleuze drie spitsen - Vrijheid, gelijkheid en broederschap â de gelijkheid genoot desondanks het recht van de sterkste en vertrapte alras zijn broeders. Hetzelfde drama herhaalt zich overigens momenteel in de strijd tussen grondrechten. Burke keerde zich tegen deze gelijkheid. Verscheidenheid tussen mensen is een belangrijk kenmerk en voorrecht van de natuur. Het gelijkheidsstreven dat revolutionairen met wiskundige formules aan de mens willen opleggen, negeert het veelkleurige onderscheid tussen mensen en leidt daardoor een aantasting van de natuur. De uitwerking van de Franse gelijkheidsdenken heeft in de Nederlandse samenleving vanaf de zestiger jaren van de vorige eeuw zeer duidelijk vorm gekregen. De hoogleraren onderwijsrecht noemen het jaar 1968 âhet hart van een periode die een groeiende belangstelling liet zien voor de bestrijding van ongelijkheid (in de verdeling van) kansen in de samenleving.â Het onderwijs is van deze ontwikkeling niet gevrijwaard. Sterker nog, het onderwijs is als belangrijk middel gehanteerd. Linkse fracties hebben consequent op dit aambeeld gehamerd. In het voorlopig verslag naar aanleiding van het wetsvoorstel basisvorming komt de ambitie van de PvdA-fractie krachtig tot uitdrukking: âDe leden van de PvdA-fractie met meer dan gebruikelijke belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. In hun kring bestaat immers een lange traditie van denken over basisvorming als instrument voor bestrijding van ongelijkheid van onderwijskansen.â
Het is dan ook frappant dat de commissie die de drie grote onderwijsvernieuwingen heeft onderzocht, juist onder leiding staat van een Kamerlid van PvdA huize, onder de regering van een PvdA minister. Het rapport velt immers stevige oordelen over hun gevoerde politiek. Dat siert hen, er is nu immers ruimte voor zelfreflectie. Tegelijk betekent dat het failliet van de gelijkheidsideologie. Het valt niet te ontkennen dat de voornaamste kritieken die het rapport Tijd voor onderwijs aanvoert, vrijwel allemaal reeds door conservatieve fracties in de belangrijke onderwijsdebatten van de vorige eeuw zijn benoemd. Wie de ontwikkeling van het Nederlandse onderwijsbestel in de afgelopen decennia beschouwt, kan niet anders concluderen dan dat zij meer gebaat is geweest bij conservatieve dan progressieve krachten.

Met de stevige kritieken op het gevoerde onderwijsbeleid past ons tevens een grote mate van relativering. Het oordeel van de commissie dat de overheid haar kerntaak - het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs - heeft verwaarloosd, is naar de mening van de SGP-fractie tamelijk ongenuanceerd. Oordelen over het verleden dienen rechtvaardig te zijn, maar ook mild. We mogen niet vergeten dat er voldoende problemen in het onderwijs aanwezig waren die aanleiding gaven voor onderwijsvernieuwingen. Zo waren er in de discussie over de basisvorming problemen met de vroegtijdige selectie van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Bij de invoering van de tweede fase werden er problemen in de bovenbouw geconstateerd met betrekking tot de aansluiting op het hoger onderwijs. En de inrichting van het vmbo werd breed gedragen door de zorg over het slechte kwaliteitsimago van het vbo. Bij geen van de vernieuwingen kan het parlement zozeer verwaarlozing worden verweten; de inzet en activiteit van de fracties waren in alle gevallen hoog. Het werkelijke probleem lijkt eerder een verkeerde ideologie.
Mevrouw de Voorzitter! Het rapport Tijd voor onderwijs is tot stand gekomen naar aanleiding van de vermeende alarmerende staat van het Nederlandse onderwijs. De commissie heeft de achtergronden en werkwijze van de drie belangrijke onderwijsvernieuwingen van de jaren â90 onderzocht. De rol van regering en parlement staat hierin centraal. De SGP-fractie dankt de commissie voor haar inzet en voor het inspirerende resultaat. Het rapport van de commissie was voor de SGP-fractie aanleiding om zich te bezinnen op haar houding bij de doorgevoerde onderwijsvernieuwingen. U zult begrijpen dat ik daar zelf bijzondere gevoelens bij heb; ik ben immers zoân beetje de laatste overlevende uit deze strijdâ¦
De basisvorming, de tweede fase en het vmbo zullen in mijn bijdrage de revue passeren, waarbij in het bijzonder de houding van de SGP betrokken wordt. In het kader van de tweede fase zal worden ingegaan op het nieuwe leren. Tot slot worden gezichtspunten aangereikt voor een bezinning op goede onderwijspolitiek en de rol van het parlement hierin. Het gaat immers over de toekomst van het onderwijs. Gemaakte fouten moeten en kunnen ten goede worden gekeerd.

Basisvorming
Mevrouw de voorzitter! De totstandkoming van de basisvorming leunt op een lange geschiedenis van debat en polarisatie. De discussie rond de middenschool leidde tot verhitte discussies. De lange serie debatten en wetsvoorstellen met betrekking tot een algemeen vormend deel van de basisvorming leidde tot een zekere moeheid bij betrokkenen. Er waren veel stemmen die riepen om een beslissing over de vele jaren lange discussie over integratie van de onderbouw. Ook de Kamer achtte na meer dan twintig jaar discussie het moment gekomen om tot een beslissing te komen over de inrichting van de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Een terugweg stond eigenlijk niet meer open. Het voorlopig verslag meldt dat de leden van de SGP-fractie met gemengde gevoelens van het wetsvoorstel kennis hebben genomen. Dat was om een tweetal redenen. Allereerst heeft de SGP-fractie de middenschool uit de Contourennota met klem afgewezen. Want: âHet ging veel te veel uit van het principe van gelijkheid van alle mensen, een miskenning van de verschillen in aanleg, belangstelling en capaciteiten van leerlingen.â De gelijkheidsideologie heeft de SGP-fractie nooit aangestaan. Het advies van de WRR sprak de SGP-fractie meer aan: het accent lag daarin meer op inhoudelijke vernieuwing binnen de bestaande structuur. De vraag was echter of het voorliggende wetsvoorstel een aanvaardbare vertaling was van die kerngedachte. Bij alle argumenten voor het voorstel moest de SGP-fractie helaas negatief antwoorden. Uitstel van keuze en het creëren van een gemeenschappelijke basis moesten onzes inziens niet overschat worden. Ook aan de latere toevoegingen van de regeling vbo en de brede scholengemeenschap kleefden bezwaren.

Implementatie van kerndoelen was voor ons een van de meest kritieke punten. In ieder geval in het basisonderwijs, maar ook in het voortgezet onderwijs, levert dat spanning op met artikel 23 Grondwet. De grondwetgever beoogt in dit artikel namelijk de vrijheid van onderwijs te regelen, niet de beperking ervan. Onder andere de Onderwijsraad en hoogleraar Mentink waren daarom over de kerndoelen zeer kritisch. De laatste is dat overigens nog steeds. Deze kritiek bepaalt ons bij het vraagstuk âwat en hoeâ. De intentie van de commissie is goed, maar het scherpe onderscheidt tussen âwatâ en âhoeâ is gecompliceerder dan het lijkt. Voorzitter Jan Reulen van de KVBO constateert terecht dat door dit onderscheid de kwaliteit buiten de school door de overheid lijkt te worden gedefinieerd. Het âwatâ is echter meer gekleurd door overtuiging dan sommigen doen vermoeden. De opvatting van Darwin wordt bijvoorbeeld niet door iedereen als feit aangenomen. Bovendien bepaalt de visie op het âhoeâ vaak de omvang van het âwatâ. Opvattingen over rekenen bijvoorbeeld vertalen zich uiteindelijk toch in leeropbrengsten. Daar zit een spanning. Het is in ieder geval belangrijk om scholen op basis van artikel 23 de vrijheid te geven om hun eigen kerndoelen te modelleren, waarna uiteraard toetsing mogelijk moet zijn.
Mevrouw de Voorzitter! De leden van de SGP-fractie hebben uiteindelijk toch voor het wetsvoorstel basisvorming gestemd. In tweede termijn heb ik destijds aangegeven dat het voorstel een behoorlijk gekunstelde constructie was: âgeef het CDA het bestaande scholenbestand, geef de VVD het gymnasium via de vrije ruimte, geef de kleine christelijke fracties de kerndoelen, geef D66 en Groen Links ook nog wat, en de Partij van de Arbeid heeft haar troetelkind: de basisvorming in het voortgezet onderwijs. Het vervelende is dat dat niet allemaal kan en zeker niet tegelijk.â Op basis van de reeks âernstige en minder ernstige bezwarenâ van de SGP-fractie kan met de hoogleraren terecht gesteld worden dat het opmerkelijk was dat wij alsnog voor stemden. Het geschenk van de kerndoelen, volgens sommige woordvoerders het hart van de basisvorming, heeft ons daar toe gebracht.

Tweede fase
Mevrouw de Voorzitter! De plannen voor de tweede fase van het voortgezet onderwijs vormen eigenlijk een logisch uitvloeisel van de invoering van de basisvorming. Door wijziging van de eerste fase moest de aansluiting op de tweede fase verbeterd worden. De basisvorming bracht immers een nieuw soort leerlingen. Daar kwam bij dat in de aansluiting van de tweede fase op het hoger onderwijs aanzienlijke problemen werden geconstateerd. Zo misten scholieren vaardigheden die nodig zijn in de academische wereld. Een viertal hoofdpunten staat daarom centraal in de nota Profiel van de tweede fase voortgezet onderwijs: optimale toerusting door profilering, verbetering van de aansluiting eerste op tweede fase, voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten en meer ruimte voor scholen.
In de ontwikkeling van vernieuwing van de tweede fase is de wezenlijke koerswijziging na de tweede nota echter voor dit debat van groter belang. Daarin werd een cultuuromslag aangekondigd die de docent studiebegeleider zou worden en de leerling moest âleren lerenâ. Mevrouw de Voorzitter! Het is fascinerend om te zien dat tegen deze voorgestelde cultuuromslag zo weinig bezwaar is aangetekend. Het protest dat er was betrof vooral de praktische uitvoerbaarheid. De SGP-fractie was hierin vrijwel afwezig. Het lid Leerling van de RPF legde in het overleg wel de vinger op de zere plek: âIk zet voorshands vraagtekens bij de studielastbenadering. Ik heb er moeite mee als een leerkracht â als ik het althans goed inschat â wordt gedegradeerd tot een studiebegeleider.â De staatssecretaris deelt in hetzelfde overleg onomwonden mee dat hij een nieuwe didactiek voorstaat. De tegenwoordig alom gehekelde frase âleren lerenâ komt echter uit het overleg zonder kleerscheuren weg.
Het gevaar van een overheid die ingrijpt in de didactiek van scholen is inmiddels wel gebleken. Het van overheidswege aankondigen van een cultuuromslag in het onderwijs moet ons daarom bij voorbaat argwanend maken. (Aanbeveling 6.3.1) Het draagvlak van het onderwijs bij de onderwijsgevenden is immers in het geding. Ideologische gedrevenheid negeert wezenlijk bezwaren van leraren door te stellen dat er âeerder sprake is van emotionele dan van rationele blokkades.â Dat is een kwalijke zaak. Het moet ons momenteel bijzonder alert maken in de discussie ten aanzien van het nieuwe leren. (Conclusie 8/11) Ook hierin wordt didactiek op een voetstuk geplaatst. Tevens is gebleken dat het nieuwe leren een bepaalde kennisbasis verondersteld; anders werkt het juist averechts. Het is een wezenlijke vraag in hoeverre het competentiegericht onderwijs van het nieuwe leren is doordrongen. Er bestaat op dit punt fundamentele kritiek. Een gedegen vergelijking van het onderwijsprogramma is nodig om de wenselijkheid van het CGO te kunnen vaststellen; daarop moet de kamer zicht houden. Mevrouw de Voorzitter! De Commissie Dijsselbloem concludeert trefzeker dat derden de didactische vrijheid van scholen hebben ingevuld. (Conclusie 21) Weliswaar was er sprake van bepaalde wettelijke plichten en stevige aandrang van externen. (Conclusie 22) De rol van de inspectie moet inderdaad opnieuw bezien worden (Aanbeveling 6.3.3) Echter, geconstateerd moet worden dat schoolbesturen vaak erg gedwee of zelfs enthousiast meegingen in de invoering van het âleren lerenâ. Juist zij zullen daarom nu aangesproken moeten worden om een eigen visie op onderwijs vorm te geven en uit te dragen. In de ontwikkeling van autonomievergroting is daarvoor in toenemende mate ruimte. Scholen moet die ruimte dus benutten, zoals artikel 23 van de conclusies impliceert. Op basis van artikel 23 Grondwet biedt dat kansen voor een veelkleurig onderwijsaanbod.

Vmbo
Mevrouw de Voorzitter! De hoogleraren maken in hun rapport een duidelijk onderscheid tussen de invoering van het vmbo enerzijds en de basisvorming en tweede fase anderzijds. Het vmbo lijkt als vernieuwing namelijk algemeen instemmend te zijn begroet. Allereerst waren er problemen door dalende leerlingenaantallen. Belangrijker was echter het negatieve imago van het vbo. Ouders probeerden zoveel mogelijk te voorkomen dat hun kinderen op het vbo zouden belanden, omdat dit wel als het afvoerputje werd gezien. Politiek en ouders verwelkomden daarom een oplossing voor dit probleem. Ook bij de SGP-fractie is het wetsvoorstel positief ontvangen. In die zin is het vmbo op meerdere fronten dus een positieve uitzondering in de trits van onderwijsvernieuwingen.

âEen zeer belangrijk punt in de discussiesâ, aldus het lid Van der Vlies, âis de verhouding tussen theorie en beroepsgerichtheid in het VBO met het oog op de leerlingen die niet zo in zijn voor veel theorie.â Hier ligt een duidelijke parallel met de invoering van de basisvorming. Er leek zich een onderwaardering te voltrekken van leerlingen met een voornamelijk praktische interesse. Deze leerlingen dreigden onrecht te worden gedaan in het nieuwe systeem, dat te sterk op theoretische leest geschoeid was. In dat kader heeft de SGP-fractie zich ook sterk gemaakt voor de leerlingen in het IVBO. Momenteel blijkt er ook sterke behoefte te bestaan aan een traject voor deze leerlingen. Het feit dat dit jaar zelfs opnieuw een soort ambachtsschool wordt geopend, toont ons dat we voor deze groep meer aandacht moeten ontwikkelen. Het pleidooi van de Commissie voor een erkenning van een arbeidsmarktgerelateerde leerweg onderschrijven wij van harte! (Aanbeveling 6.3.5)

Een heikel punt bij de invoering van de leerwegen was de integratie van zorgleerlingen in het regulier onderwijs. De SGP-fractie pleitte voor een âafzonderlijk pedagogisch-didactisch klimaat en een daarbij behorende omgeving voor bepaalde zorgleerlingenâ. Ondanks kritiek op de empirische onderbouwing heeft de staatssecretaris gekozen voor de optie van het leerwegondersteunend onderwijs. Het aantal kinderen in het speciaal onderwijs moest volgens haar teruggedrongen worden. Inmiddels heeft deze beleidsrichting zich aanzienlijk verder ontwikkeld; het rugzakje wordt al door velen gedragen. Dat brengt wel problemen met zich mee. Allereerst voor de organisatie van het onderwijs. Bovendien rijzen de kosten van dit traject de pan uit, zo bleek dit jaar. Niet in de minste plaats is het de vraag of de zorgleerlingen er zelf beter mee af zijn. Wat bedoelt Dijsselbloem met meer oog voor kwetsbare kinderen?

Naar de mening van de SGP-fractie is een grondige bezinning op de positie van zorgleerlingen in het regulier onderwijs gewenst. Welke plaats willen we deze leerlingen bedelen? Het groeiende aantal zorgleerlingen legt immers in veel gevallen een flink beslag op de klas en de leraar. De theorie is dat sterkere leerlingen de zwakkeren omhoog trekken, maar in praktijk gebeurt vaak het tegenovergestelde. Van veel zorgleerlingen is ernstig de vraag of ze wel mee kunnen draaien in het regulier onderwijs. âEen echte autist zou nooit havo of vwo kunnen doenâ, zo kopte bijvoorbeeld een artikel in de Volkskrant op basis van onderzoek. Ook hier geldt dat de ideologie van de gelijke kansen funest is. Gelijke kansen zijn nu eenmaal beperkt wanneer er geen sprake is van gelijke capaciteiten. (Conclusie 12) Het zoeken naar maatwerk en het recht doen aan het individu moet binnen realistische proporties blijven binnen het onderwijs in de klas. Dat is een realiteit die ons voorlopig het hoofd zal blijven breken.

Vernieuwen in de toekomst
Mevrouw de Voorzitter! Het verleden heeft ons pijnlijk duidelijk gemaakt dat ideologisch gedreven onderwijspolitiek niet de beoogde verbetering van het onderwijs heeft gebracht. De Commissie heeft dit zeer helder inzichtelijk gemaakt. Bevordering van gelijke kansen door de nadruk op vrijheid van ontplooiing is een mislukking geworden. Leerlingen uit kansarme milieus blijken door deze gedachte juist nog verder in het moeras te zakken. Hetzelfde geldt voor de gedachte dat leerlingen zichzelf kunnen ontplooien en hun eigen leerproces kunnen overzien. Dat is een flop. Voor beide groepen is juist een solide kennisbasis onontbeerlijk. Het wezen van het onderwijs rust op de gedachte dat de leraar kennis overdraagt waarvan de leerling de waarde en de consistentie vaak nog niet kan overzien. De stelling dat klassiek en klassikaal onderwijs niet meer van deze tijd zou zijn, verliest dan grond. Het valt niet te ontkennen dat het klimaat hiervoor niet gunstig is, maar dat maakt de uitdaging wat ons betreft alleen maar groter!
Het doet de SGP-fractie daarom deugd dat er ontwikkelingen te signaleren zijn die de werkelijke kern van het onderwijs weer centraal willen stellen. In het onderwijs mogen een hoop leuke dingen aanwezig zijn, maar het gaat vooral om de vraag wat onmisbaar is. Het pleidooi van de heer Simons is wezenlijk: Wat vinden we nu echt belangrijk? Een beperking van het aantal vakken en markering van het kerncurriculum is een goede gedachte. (Aanbeveling 6.3.1) Naar aanleiding van een aantal rapporten wordt in diverse sectoren en verbanden al gewerkt aan verbetering van het taal- en rekenniveau. Van vele kanten wordt erkend dat deze vakken het merg vormen van een geslaagd leertraject. Het is goed dat de kwaliteit hiervan weer in de belangstelling staat. De leerstandaarden die worden aangelegd betekenen de nodige versterking van de kennisbasis.

Het is eveneens verheugend dat er meer interesse groeit in de Nederlandse cultuur en geschiedenis. Er zijn inmiddels vijftig vensters geopend die uitzicht bieden op de vaderlandse geschiedenis. Een tweetal aandachtspunten is hierbij wel van belang. Tijdens het algemeen overleg over de canon heb ik aangegeven dat het opmerkelijk is dat een kwart van de canon gevuld is met luikjes van de afgelopen vijftig jaar, terwijl deze jaren relatief minder belangrijk zijn voor de vorming van onze cultuur. Hoogleraar Bevers bevestigt dat er in Nederland weinig aandacht is voor kennis van de eigen cultuur en opvallend veel voor cultuurtrends van na 1950. In het buitenland is dat doorgaans anders. Ten tweede is het van belang dat scholen de vrijheid hebben om deze canon naar eigen wijze te implementeren. Een gemeenschappelijke geschiedenis is in onze pluriforme cultuur namelijk erg lastig te creëren. Laat de canon vooral een opfrisser bij de bestaande kerndoelen zijn. (Aanbeveling 6.3.1)

Mevrouw de Voorzitter! Wanneer wij spreken over onze pluriforme cultuur dringt de vraag zich op wat de plaats van de school daarin is. En ook andersom: wat is de rol van cultuur in de school? Kortom: wat is eigenlijk een school en wat wordt van het onderwijs verwacht? Mr. H.D. Tjeenk Willink staat hier in zijn algemene beschouwingen in het bijzonder bij stil. Scholen worden onderworpen aan allerlei verwachtingen, zo constateert hij. âMaar de school is meer dan een doelorganisatie. De school is ook een institutie die waarden vertegenwoordigt en tracht over te dragen. Waar andere maatschappelijk instituties voor die ontwikkeling en overdracht van waarden in belang afnemen, wordt het belang van scholen groter.â Naar de mening van de SGP-fractie moet dat de vrucht van dit parlementair onderzoek zijn. De staat moet ruimte scheppen voor scholen om hun identiteit, de ârichting en inrichtingâ, te kunnen ontwikkelen.
De geheel eigen rol van de school in de maatschappij is van wezenlijk belang. De SGP-fractie heeft bij de invoering van de basisvorming opgeroepen tot een grondige discussie over dit punt. Wij waren en zijn niet onverdeeld gelukkig met de vermaatschappelijking van het onderwijs: een overheid die een maatschappijvisie in de school wil indragen en het onderwijs wil gebruiken voor maatschappelijke doeleinden. (Conclusie 2/3, Aanbeveling 6.3.1) Dat âdoet geen recht aan de relatieve zelfstandigheid van het instituut school, dat ook een duidelijke eigen opvoedingstaak heeft.â Natuurlijk, âdat betekent niet dat de school niet moet inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen, integendeel, maar dat is heel wat anders dan dat de inhoud van onderwijs zou worden gedicteerd door sociaal-economische ontwikkelingen.â Onzes inziens ligt de bal vooral bij de scholen. Dat stelt wezenlijke vragen bij bijvoorbeeld de verplichte invoering van een maatschappelijke stage en valorisatie van kennis. Een maatschappelijk trend die het parlement in zijn greep heeft genomen, is de vertechnisering van het onderwijs. Er is ook in het onderwijsbeleid een groot vertrouwen ontstaan in de rol van de wetenschap. Deze ontwikkeling heeft geleid tot een versterking van de bestuurlijke macht. De hoogleraren constateren dat het beleid depolitiseert en dat het parlement in afnemende mate een hindermacht vormt. Er ontstaat een kloof tussen regering en parlement. Het parlement laat in toenemende mate zijn oren hangen naar belangengroepen. Wanneer de regering vervolgens vernietigende rapporten in de la laat liggen , zijn alle ingrediënten voor schadelijk onderwijsbeleid bij de hand. Uiteraard was ook het op afstand van de minister plaatsen van het procesmanagement een gevaarlijke ontwikkeling; het ondergraaft immers de democratische legitimatie. (Conclusie 5/6) Wezenlijker lijkt echter toch het gebrek aan inzicht bij het parlement.
De SGP-fractie heeft grote bedenkingen bij de vertechnisering van het onderwijsbeleid. Zij vraagt zich af of de materie van het onderwijs werkelijk zo technisch is dat alleen de wetenschap ons hierover adequaat kan inlichten. Is onderwijs niet bij uitstek een onderwerp waarover de gewone man, leraar en politicus een mening hebben kan? Een al te groot vertrouwen in de wetenschap lijkt hier misplaatst. We hebben toch zeker niet altijd pilots nodig om te kunnen weten wat goed onderwijs is? Zoals Diane Ravitch terecht stelt, is het onderwijs gebaat bij fundamentele waarheden die de toets van de tijd hebben doorstaan. Een aantal voorbeelden: leerlingen behoeven instructie, een 15-jarige kan niet zelfstandig leren, niet alle leerlingen zijn theoretisch aangelegd, goed opgeleide leraren verdienen waardering, leraren horen meer les te geven dan te vergaderen, variëteit in leermethoden is verrijkend en streefcijfers vormen een bedreiging voor de kwaliteit van de opbrengst. Dergelijk randvoorwaarden bepalen sinds oude tijden de ruggengraat van het onderwijs. Daarbinnen wijzigt er gedurende de tijd heel veel, maar juist daarmee moet de politiek zich zo min mogelijk bemoeien.
Mevrouw de Voorzitter! Het is tijd om af te ronden. U zult na deze bijdrage misschien het idee gekregen hebben dat ik verlang naar oude tijden. Dat is echter niet mijn insteek. Met Ton van Haperen, auteur van De ondergang van de Nederlandse leraar, ben ik van mening dat de behoefte om terug te keren naar het geromantiseerde verleden onzinnig is. In het NRC was twee weken geleden te lezen dat deze neoconservatieven in wezen revolutionair zijn, omdat zijn hun oude ideaal op de bestaande werkelijkheid willen plakken. Conservatieven daarentegen accepteren de bestaande situatie en zoeken van daaruit naar verbetering. Brede scholengemeenschappen en nieuwe vaardigheden zijn bijvoorbeeld zeker goed te gebruiken. Daarbij komt dat verandering altijd nodig blijft. Immers, zoals Edmund Burke zegt, âeen staat zonder de middelen om te veranderen, is zonder de middelen om voort te bestaan.â We moeten met de tijd blijven meegaan, maar daar wel de tijd voor nemen. Tijd voor onderwijs. De Commissie heeft haar rapport een gouden titel meegegeven.

Tijd voor onderwijs