Gerechtshof Arnhem


Uitspraak hof Arnhem in zaak 'A12-moorden'

Het gerechtshof Arnhem heeft vandaag in hoger beroep uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de man, die ervan wordt verdacht betrokken te zijn bij de moord op twee Braziliaanse drugskoeriers, die op 22 februari 2002 dood werden aangetroffen langs de A12 nabij Woerden.

Bij de rechtbank
De rechtbank te Utrecht heeft de verdachte op 8 augustus 2006 veroordeeld wegens het medeplegen van deze twee moorden en wegens betrokkenheid bij de invoer van cocaïne; hem werd door de rechtbank een levenslange gevangenisstraf opgelegd.

Het hoger beroep
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal veroordeling voor deze zelfde feiten geëist, eveneens met oplegging van een levenslange gevangenisstraf. De raadslieden van verdachte hebben vrijspraak van de moorden bepleit, althans -ingeval het hof daar anders over zou oordelen- zich verzet tegen oplegging van een levenslange gevangenisstraf.

Het gerechtshof is van oordeel dat verdachtes betrokkenheid bij de twee moorden niet wettig en overtuigend bewezen is. Daartoe overweegt het hof het volgende. Medeverdachte C. heeft verklaard dat verdachte en hij vanaf het begin niet van plan waren voor de drugstransactie te betalen en dat zij daarom besloten de twee Brazilianen te doden. Dit om te voorkomen, dat na het ontvreemden van de drugs deze konden worden verhaald op verdachte. Ook heeft C. verklaard dat hij zelf, met medeweten van verdachte, de opdracht tot het om het leven brengen van de twee Brazilianen heeft gegeven, welke opdracht is uitgevoerd door P. en G.

P. heeft verklaard dat verdachte en C. de Brazilianen wilden oplichten. Ook heeft P. verklaard dat hij (later) van C. heeft gehoord dat laatstgenoemde samen met verdachte heeft besloten de twee Brazilianen te vermoorden om te voorkomen dat ze verhaal zouden gaan halen bij verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij niet tevoren op de hoogte was van het plan van C. om de twee Brazilianen te vermoorden.

Verklaringen niet overtuigend
De verklaringen van C. acht het hof niet overtuigend. C. staat in zijn beschuldiging van verdachte alleen. Weliswaar heeft ook P. een verklaring afgelegd over de vermeende betrokkenheid van verdachte bij de dubbele moord, maar deze wetenschap is enkel gebaseerd op mededelingen van C. zelf. Voorts zijn de verklaringen van C. niet geloofwaardig met betrekking tot het motief van de moord.

Zowel C. als P. hebben verklaard dat het achterliggende motief van de moord zou zijn het uitwissen van sporen die naar verdachte zouden leiden. Het hof acht dit niet geloofwaardig nu de contacten in Brazilië via verdachte liepen en verdachtes naam en telefoonnummer bij de betrokken Brazilianen bekend was. Ook het motief dat verdachte in geldnood verkeerde snijdt geen hout nu verdachte heeft verklaard dat hij een koper had voor een deel (14 kilo) van de geleverde cocaïne.

Daarnaast blijkt uit de printgegevens van de telefoon van het slachtoffer D. dat verdachte de ochtend na de moord nog geprobeerd heeft D. te bellen. Ook deze belpoging past naar het oordeel van het hof niet bij de wetenschap vooraf van verdachte van de gepleegde moorden. Het hof merkt tenslotte op dat de ronduit knullige manier waarop de moorden zijn gepleegd niet duidt op een tevoren beraamd plan.

Het hof acht wel bewezen dat verdachte samen met anderen ongeveer 20 kg cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Het hof rekent hem dit zwaar aan. Verdachte is in 1991 in België al tot een gevangenisstraf van zeven jaar veroordeeld voor een soortgelijk feit, na zijn vrijlating is hij direct doorgegaan en ook na de moord op de twee Brazilianen is hij doorgegaan met zijn handel in cocaïne. Aan verdachte wordt een gevangenisstraf van zeven jaar opgelegd.

LJ Nummer

BC9992

Bron: Gerechtshof Arnhem Datum actualiteit: 21 april 2008 Naar boven