Bedrijven meer betrekken bij verbetering infrastructuur ontwikkelingslanden

Minister Koenders (Ontwikkelingssamenwerking) en staatssecretaris Heemskerk (Economische Zaken) hebben vandaag een voorstel naar de Tweede Kamer gestuurd om het bedrijfsleven meer te betrekken bij de verbetering van infrastructuur in ontwikkelingslanden. De nieuwe regeling voor ontwikkelingsrelevante infrastructuurontwikkeling (ORIO) komt in de plaats van de zogeheten ORET-regeling (ontwikkelingsrelevante exporttransacties). De ministerraad heeft ingestemd met de regeling, waarvoor jaarlijks 120 miljoen euro beschikbaar is. Het streven is dat ongeveer de helft daarvan naar de armste landen in de wereld gaat. De ontwikkelingslanden hoeven het budget niet per se te besteden bij Nederlandse bedrijven, maar er zijn veel mogelijkheden voor het Nederlandse bedrijven om gebruik te maken van de regeling.

'Er is een enorme behoefte aan verbetering van de infrastructuur in ontwikkelingslanden. Meer dan een miljard mensen heeft geen toegang tot schoon water, sanitaire voorzieningen of energie,' aldus Koenders. Hij is ervan overtuigd dat de nieuwe regeling 'een belangrijke bijdrage zal leveren aan het behalen van de millennium ontwikkelingsdoelen en economische groei. Vooral omdat het Nederlandse bedrijfsleven veel kennis en expertise heeft op het gebied van watermanagement, gezondheidszorg, transport en energie'. Heemskerk: 'Juist het Nederlandse bedrijfsleven kan met zijn specifieke kennis bijdragen aan houdbare vooruitgang in ontwikkelingslanden'.

Koenders en Heemskerk kondigden de nieuwe opzet van de regeling vorig jaar al. De ORET-regeling was te weinig ontwikkelingsrelevant en duurzaamheid van de projecten was niet gewaarborgd. De nieuwe regeling waarbij ook het midden- en kleinbedrijf een belangrijke rol heeft, is gericht op meerjarige samenwerkingsverbanden. Training en opleiding van de lokale overheid is daarbij een belangrijk onderdeel. In de nieuwe regeling kunnen Nederlandse bedrijven met initiatieven komen en staat de vraag van het ontwikkelingsland centraal. Aansluiting wordt gezocht met de meerjarenprogramma's van de Nederlandse ambassades en het aanbod van het Nederlandse bedrijfsleven.

Er is besloten om de regeling in minder landen open te stellen en per land een beperkt aantal sectoren te kiezen. China en India zullen op termijn geen gebruik meer kunnen maken van de regeling gezien de toegenomen welvaart en concurrentiekracht. Voor beide landen zal door EZ een apart programma van 20 miljoen euro per jaar worden ontwikkeld. Dit geldt ook voor andere landen die later niet meer in de regeling passen, maar wel zogeheten estafettelanden zijn: landen die de overgang maken van ontwikkelingshulp naar een toenemende rol voor de private sector. Daarentegen zullen kansrijke landen als Filipijnen, Thailand, Peru, Algerije, Marokko, Servië en Montenegro wel in aanmerking komen voor de nieuwe regeling.

De uitvoering van het programma gaat in 2009 van start. Er zal een uitvoeringsagentschap worden benoemd dat namens de minister bepaalt welke projecten ontwikkelingsrelevant zijn. De plannen zullen verder in nauw overleg met het VNO-NCW, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en de ministeries van Economische Zaken en Financiën, worden uitgewerkt.

Noot voor redacties (