European Union



Brussel, 6 mei 2008

Milieu: De Commissie waarschuwt negen lidstaten omdat ze bedrijven niet op tijd vergunningen hebben verleend

De Europese Commissie stuurt negen lidstaten een eerste aanmaning omdat ze voor meer dan 9000 industriële installaties die in heel Europa al in bedrijf zijn, geen nieuwe of geactualiseerde vergunningen hebben verleend. Deze lidstaten hadden die vergunningen op 30 oktober 2007, de uiterste termijn daarvoor, nog niet op correcte wijze verleend.

De Europees commissaris voor milieuzaken, Stavros Dimas, stelt dat "alle installaties die in de Europese Unie in bedrijf zijn, zich aan strikte emissienormen moeten houden. Deze normen zijn vastgesteld om de negatieve effecten van verontreiniging door de industrie op de gezondheid van onze burgers en het milieu tot een minimum te beperken".

Eerste aanmaning aan negen lidstaten over de verlening van vergunningen aan de industrie

De Europese Commissie stuurt negen lidstaten een eerste aanmaning omdat ze zich bij de verlening van vergunningen aan de industrie niet hebben gehouden aan de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (de "IPPC-richtlijn"). Deze richtlijn is erop gericht de emissie door de industrie naar lucht, water en bodem te voorkomen en te beperken. De lidstaten waren verplicht uiterlijk op 30 oktober 2007 voor alle industriële installaties die vóór 30 oktober 1999 in bedrijf waren, nieuwe vergunningen te verlenen of de bestaande vergunningen te toetsen en - waar nodig - te actualiseren. Bulgarije, Estland en Slovenië moesten nieuwe of geactualiseerde vergunningen verlenen voor de industriële installaties die op de datum van hun toetreding tot de EU in bedrijf waren.

De Commissie heeft alle lidstaten bij verschillende gelegenheden vóór de termijn van 2007 gewezen op de uiterste datum voor de verlening van exploitatievergunningen aan industriële installaties, die in aantocht was. In november 2007 heeft de Commissie de lidstaten om gegevens gevraagd over het totale aantal bestaande installaties dat in bedrijf was vóór de datum waarop de richtlijn in werking trad en het aantal nieuwe, getoetste en geactualiseerde vergunningen dat ze hadden verleend.

Uit de antwoorden blijkt dat negen lidstaten (België, Bulgarije, Estland, Griekenland, Italië, Nederland, Portugal, Slovenië en Spanje) een bijzonder groot aantal installaties hadden waarvoor geen nieuwe of geactualiseerde vergunningen waren verleend. In totaal komt dit neer op 9.000 van de ongeveer 52.000 beoogde industriële installaties in de hele EU.

Het is duidelijk dat deze lidstaten niet aan de bepalingen van de richtlijn hebben voldaan. Daarom heeft de Commissie besloten juridische stappen tegen deze lidstaten te nemen.

De Commissie zal de vorderingen bij de vergunningverlening op de voet blijven volgen en alle lidstaten bij de uitvoering daarvan blijven ondersteunen.

Verloop van de juridische procedure

Artikel 226 van het Verdrag verleent de Commissie de bevoegdheid om in rechte op te treden tegen een lidstaat die zijn verplichtingen niet nakomt.

Indien de Commissie van mening is dat er sprake kan zijn van een inbreuk op het EU-recht die het inleiden van een inbreukprocedure rechtvaardigt, richt zij een "schriftelijke aanmaning" (d.w.z. een eerste schriftelijke waarschuwing) aan de betrokken lidstaat, waarbij zij deze lidstaat verzoekt haar binnen een bepaalde termijn (meestal twee maanden) zijn opmerkingen te doen toekomen.

In het licht van het antwoord van de lidstaat - of indien een antwoord uitblijft - kan de Commissie besluiten de lidstaat een "met redenen omkleed advies" (d.w.z. een laatste schriftelijke waarschuwing) te doen toekomen. Daarin zet de Commissie duidelijk en definitief uiteen waarom zij van mening is dat er sprake is van een inbreuk op het EU-recht en verzoekt zij de lidstaat om binnen een bepaalde periode, meestal twee maanden, zijn verplichtingen na te komen.

Indien de lidstaat het met redenen omkleed advies naast zich neerlegt, kan de Commissie besluiten de zaak voor het Europees Hof van Justitie te brengen. Als het Hof van Justitie tot het besluit komt dat er sprake is van een inbreuk op het Verdrag, moet de lidstaat die de overtreding heeft begaan alle nodige maatregelen treffen om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Artikel 228 van het Verdrag geeft de Commissie de bevoegdheid om op te treden tegen een lidstaat die geen gevolg heeft gegeven aan een eerder arrest van het Europees Hof van Justitie. Dit artikel voorziet eveneens in de mogelijkheid voor de Commissie, het Hof te verzoeken de lidstaat een dwangsom op te leggen.

Zie voor arresten van het Europese Hof van Justitie:

http://curia.eu.int/en/content/juris/index.htm

Zie voor meer informatie over de IPPC-richtlijn en de uitvoering daarvan:

http://www.europa.eu.int/comm/environment/ippc/index.htm

http://ec.europa.eu/environment/ippc/ippc_indic_permits.htm