Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

antwoorden op Kamervragen over verdwijnen van paddestoelen als gevolg van ammoniak


13 mei 2008 - kamerstuk

Directie Natuur

De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal


Postbus 20018

2500 EA 's-GRAVENHAGE

uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum

3 april 2008
2070816530 DN. 2008/1361 9 mei 2008

onderwerp bijlagen

Kamervragen over het verdwijnen van paddestoelen als gevolg van hoge ammoniak
Geachte Voorzitter,

Mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beantwoord ik hierbij de vragen van het lid Ouwehand (PvdD) over het verdwijnen van paddestoelen als gevolg van hoge ammoniak.


1
Kent u het bericht `veel bospaddestoelen verdwijnen uit Nederland'?1

Ja.


2
Deelt u de mening dat het verdwijnen van vele paddestoelensoorten uit Nederland onwenselijk is? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn gaat u zorgdragen voor een adequate bescherming van stikstofgevoelige paddestoelen? Zo neen, waarom niet?

Ja. Rekening houdend met de verplichting die Nederland is aangegaan via het biodiver- siteitsverdrag om te zorgen voor een goede staat van instandhouding van soorten die

zeldzaam of bedreigd zijn, ben ik van mening dat een actief soortenbeleid noodzakelijk is om te voldoen aan deze verplichting. Naast de passieve bescherming van soorten via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 wordt middels de leefgebieden- benadering invulling gegeven aan de actieve bescherming van planten- en diersoorten in ons land waarvan de staat van instandhouding ongunstig is. De leefgebiedenbenadering richt zich op de meer dan 300 soorten, waaronder paddestoelen, die op de Rode Lijsten worden aangemarkt als `bedreigd' tot `ernstig bedreigd' of zelfs uitgestorven zijn.


3
Kunt u uiteenzetten of het huidige beleid tegen vermesting en verzuring afdoende is om het niveau van vervuiling binnen de huidige kabinetsperiode dusdanig te verminderen dat voorkomen wordt dat stikstofgevoelige paddestoelensoorten uitsterven? Zo ja, welke wetenschappelijk onderzoeksresultaten onderbouwen deze beleidsaanname?


1 Trouw, 1 april 2008

Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
9 mei 2008 DN. 2008/1361 2

Zo neen, waarom niet en bent u voornemens het beleid ten aanzien van verzuring en vermesting zodanig aan te passen dat de stikstofgevoelige paddestoelensoorten wel adequaat worden beschermd?

Het huidige beleid ten aanzien van zowel de actieve soortenbescherming als het beleid ten aanzien van vermesting en verzuring dient ter verbetering van de leefomstandigheden voor alle zeldzame soorten die worden bedreigd. De verzuring en met name de vermes- ting van natuurgebieden wordt veroorzaakt door een aantal stoffen. Een van die stoffen is ammoniak, waarvan de landbouw de belangrijkste bron is. De andere verzurende stoffen (stikstofoxiden, zwaveldioxide en Vluchtige Organische Stoffen) worden vooral uitgesto- ten door het verkeer en de industrie en andere sectoren (zie Milieubalans 2007, MNP, pagina 179). Afgelopen jaren is de emissie van vermestende en verzurende stoffen al aan- merkelijk gedaald, zoals ook gemeld wordt in het door u genoemde bericht. Het beleid gericht op vermindering van verzuring en vermesting zal de komende jaren worden voortgezet. Dit zal bijdragen aan het verbeteren van de omstandigheden voor stikstof- gevoelige paddestoelensoorten.


4
Kunt u uiteenzetten of een krimp van de veestapel een effectieve maatregel kan zijn om de verregaande verzuring en vermesting van natuurgebieden aan te pakken en op te lossen? Zo ja, bent u voornemens deze maatregel te overwegen? Zo neen, waarom niet?

Dit kabinet zet niet in op een krimp van de veestapel. De ambities van dit kabinet staan verwoord in het werkprogramma Schoon en Zuinig (Kamerstukken II 2007/08, 31 209, nr. 1) en zijn gericht op een reductie van broeikasgassen en van ammoniak, door de (co)vergisting van mest, aanpassingen in het veevoeder, emissiereducerende huisvesting en het slimmer omgaan met stikstof (precisielandbouw/-bemesting). Er wordt in de komende jaren verder ingezet op onderzoek naar de ontwikkeling van maatregelen die bijdragen aan verdere reductie van de emissies van genoemde stoffen.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg


---- --