Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

29 736 Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs

Lijst van vragen en antwoorden Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn) De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over de brief van 29 januari 2008 inzake de evaluatie medezeggenschap op scholen (WMS) (Kamerstuk 29 736, nr. 47). De staatssecretarissen hebben deze vragen beantwoord bij brief van... De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van de Camp

Adjunct-griffier van de commissie La Rocca

Nr Vraag Blz van tot
1 In hoeverre kan met zekerheid worden gezegd dat de implementatie over een jaar wel op 0 100% ligt?
Een zekerheid van 100 % is niet te geven. Eind 2008 wordt het vervolgonderzoek opgeleverd naar de invoering van de WMS. Uw kamer wordt daarover geïnformeerd. Wij verwachten dat het aantal achterblijvers dan aanzienlijk zal zijn geslonken. Dit is gebaseerd op de constatering van de onderzoekers van het ITS in het najaar 2007 dat de meeste achterblijvende schoolbesturen op dat moment nog volop in gesprek waren met de medezeggenschapsorganen over de inhoud van de reglementen en statuten. Veel van de gesprekken zullen inmiddels zijn afgerond. Bovendien zal in die gevallen waarin onvoldoende voortgang wordt gesignaleerd onder regie van het landelijke Stuurgroep WMS (projectbureau WMS) gerichte ondersteuning worden geboden. De verwachting is verder gebaseerd op het gegeven dat ons tot op heden geen gevallen bekend zijn waarin een medezeggenschaporgaan een geschil bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam heeft ingediend omdat een schoolbestuur weigert uitvoering te geven aan de verplichtingen uit de WMS.


2 In hoeverre ziet u een rol voor de besturenorganisaties voor de ondersteuning van 0 onderwijsinstellingen bij de invoering van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) naast het projectbureau WMS?
Naast de deelname samen met de andere partijen in de tijdelijke structuur van de Stuurgroep/het projectbureau dat de invoering van de WMS ondersteunt, hebben besturenorganisaties ­ en sinds kort ook de PO-raad ­ van oudsher een eigen rol bij de ondersteuning van schoolbesturen. Net zoals dit bijvoorbeeld geldt voor de ondersteuning van leerlingen, ouders en personeel in medezeggenschapsraden vanuit respectievelijk het LAKS, de landelijke ouderorganisaties en de vakorganisaties. Deze rol bestaat uit voorlichting over de medezeggenschap aan besturen, waarbij het belang van het bieden van ruimte en voorwaarden voor actieve medezeggenschap wordt benadrukt. Meer specifiek is door het projectbureau WMS met de organisaties, waaronder de besturenorganisaties, de volgende afspraak gemaakt: zodra een concreet geval met achterstand in de invoering van de WMS bekend is, neemt het projectbureau contact op met het betrokken schoolbestuur en met de medezeggenschapsraad. Dit leidt tot een gericht ondersteuningsaanbod. De
---

projectorganisatie probeert d.m.v. één of twee gesprekken de invoering op gang te brengen. Indien meer aanvullende begeleiding noodzakelijk is verwijst de projectorganisatie door naar een besturenorganisatie of een onderwijsvakorganisatie of een ouderorganisatie. Dit op basis van een korte analyse wie er het best kan helpen. Indien een schoolbestuur "onwillig" is om mee te werken, wordt dit direct aan de betrokken besturenorganisatie gemeld met het verzoek hierop gerichte actie te ondernemen.


3 Op grond waarvan komt u tot de conclusie in uw brief dat, als gevolg van deze 0 wetswijziging, binnen de scholen een brede discussie over de medezeggenschap is ontstaan? Heeft deze discussie ook de aantrekkelijkheid van het lidmaatschap van een (Gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) vergroot? Deze conclusie wordt door ons niet zo getrokken. In onze brief geven wij aan dat het er op lijkt dat de medezeggenschap meer is gaan leven maar dat het nog te vroeg is om vast te stellen of mede dankzij de WMS ook een inhoudelijke verbetering van het functioneren van medezeggenschap optreedt. Dit ook omdat in 2007 vooral het gesprek is gevoerd over de invulling van de nieuwe wettelijke kaders en mogelijkheden die de WMS biedt. Het is daarmee ook te vroeg om te constateren of de aantrekkelijkheid van het lidmaatschap van een (G)MR is vergroot. Afgezien van de constatering dat de aantrekkelijkheid van het lidmaatschap voor een belangrijk deel een `persoonlijke beleving' is, zijn er volgens het projectbureau aanwijzingen dat condities waaronder de (G)MR zijn werk moet doen verbeteren. Dit mede dankzij de in de WMS voorgeschreven faciliteitenregeling. Aan het projectbureau is verzocht het aspect van aantrekkelijkheid van het lidmaatschap mee te nemen in het vervolgonderzoek naar de invoering van de WMS.


4 Heeft het onderzoek, dat zich heeft beperkt tot de opstelling en aanvaarding van de statuten 0 en reglementen van een MR, ook inzicht opgeleverd in de kwaliteit van deze statuten en reglementen? Wordt er vaak van afgeweken, waardoor bepaalde geledingen binnen een MR meer bevoegdheden hebben gekregen?
De kwaliteit van de statuten en reglementen vormde geen onderwerp van het onderzoek. Dit aspect wordt meegenomen in het vervolgonderzoek van eind 2008. Wel heeft het projectbureau WMS waargenomen dat vrijwel alle schoolbesturen en (g)mr'en zich hebben laten leiden door de gezamenlijke organisaties onder regie van het projectbureau ontwikkelde handreiking voor het medezeggenschapstatuut en ­reglement. In de zin van meer of minder bevoegdheden lijkt er sprake te zijn van weinig afwijkingen. Wel is de verwachting dat in de tweede ronde van vaststelling van statuut en reglement (deze hebben een geldigheidsduur van maximaal twee jaar) er op basis van de praktijkervaringen meer afwijkingen zullen zijn. De algehele evaluatie van de effectiviteit van de WMS, die binnen
5 jaar na de inwerkingtreding van de wet (januari 2007), moet zijn uitgevoerd (dus uiterlijk in 2011), zal hier aandacht aan besteden.

5 Is de motivatie gemeten van docenten die in de MR zitten? Wat is de motivatie van docenten 0 om in de MR te zitten?
Zoals aangegeven richtte het ITS-onderzoek gezien de beginfase van de invoering, zich vooral op de meer instrumentele kant van de invoering van de WMS. Evenals geldt voor de aantrekkelijkheid van het lidmaatschap van de (G)MR (zie antwoord op vraag 3) vormde ook de daarmee direct samenhangende motivatie van docenten geen onderwerp van onderzoek. Ook dit meer kwalitatieve aspect zal toegevoegd worden aan de opdracht voor het vervolgonderzoek in 2008. En het zal ook terugkeren in de genoemde algehele evaluatie van de WMS.


6 Wat vindt u ervan dat in de MR een ongelijke verhouding bestaat, omdat de docent er 0 vrijwillig in zit en het management betaald? De docenten stellen zich weliswaar op vrijwillige basis verkiesbaar voor het lidmaatschap van de (G)MR, maar dat wil niet zeggen dat ze er `onbetaald' aan deelnemen. In de decentrale cao's voor primair en voortgezet onderwijs zijn voor de werkgever verplichte
---

minimumnormen opgenomen. Hierbij is een redelijke hoeveelheid tijd afgesproken die docenten als werktijd kunnen besteden aan hun (G)MR-werk (scholing, voorbereiding en vergadertijd). Daarnaast voorziet de WMS in de verplichting voor het schoolbestuur om alle voorzieningen beschikbaar te stellen die de (G)MR voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. Dit wordt als onderdeel van het medezeggenschapstatuut vastgelegd in een faciliteitenregeling. In die zin is er dus geen sprake van een ongelijke verhouding ten opzichte van het management. Bovendien is het management vaak door het bestuur gemandateerd om namens hem het overleg te voeren met de (G)MR. Is dat het geval dan is het overleg met de (G)MR onderdeel van het takenpakket van het management.


7 Hoeveel leraren en ouders in de MR zijn hiervoor geschoold via een cursus of anders? 0 Hierover zijn geen kwantitatieve gegevens voorhanden. Het cursus/scholingsaanbod is groot en gevarieerd. Het aanbod wordt ­ met behulp van rijkssubsidie- vooral ontwikkeld en aangeboden door de ouder-, leerlingen- en vakorganisaties. Naast basiscursussen, waaronder een introductie op de WMS, zijn er ook tal van verdiepingscursussen. Deze gaan over specifieke onderwerpen zoals het op stellen van een werkplan voor de (G)MR, het beoordelen van financieel beleid en de kwaliteit van het bestuur en vergadertechniek.


8 Volgens de Algemene Onderwijsbond (AOb) schoolt ongeveer 30% van de MR-leden zich, 0 maar hoeveel MR-leden zouden zich idealiter moeten scholen? En hoe gaat u dit organiseren?
Een ideale situatie zou zijn dat in ieder geval ieder nieuw lid (ouder, leerling en docent) daadwerkelijk gebruik maakt van het voorhanden zijnde gevarieerde cursus- en scholingsaanbod. Daarnaast zouden langer zittende leden regelmatig van dit aanbod gebruik dienen te maken.
Ingevolge de cao's en de faciliteitenbepaling in de WMS zijn werkgevers er toe gehouden hiervoor gelegenheid te geven en faciliteiten beschikbaar te stellen. Op basis van een jaarplan kan de (G)MR van het bevoegd gezag faciliteiten voor scholing krijgen. Het is niet aan ons om dit te organiseren. De verantwoordelijkheid om gebruik te maken van het aanwezige aanbod ligt in eerste instantie bij de leden van de (G)MR zelf, daartoe in de gelegenheid gesteld door het schoolbestuur.


9 Hoe beoordelen MR-leden de kwaliteit van de informatiestroom naar de MR? 0 Onder de WMS is er sprake van een versterking van het informatierecht zodat beleidsprocessen en ­afwegingen beter kunnen worden gevolgd en bespreekbaar worden gemaakt door de (G)MR. Dit in combinatie met een versterking van het initiatiefrecht. Ook hier geldt dat over dit kwalitatief aspect in de vroege fase van invoering geen empirisch materiaal voorhanden is. In het al aangekondigde vervolgonderzoek eind 2008 wordt bezien of een eerste inzicht kan worden gegeven in de effecten van het versterkte informatie- en initiatiefrecht.


10 Wat is uw reactie op de conclusie1 van de commissie-Dijsselbloem over de MR? 0 De commissie constateert dat de mogelijkheden die medezeggenschap biedt voor een grotere betrokkenheid van medewerkers en van ouders te zeer onbenut blijven. Ook wij zijn van mening dat het belang van deze betrokkenheid alleen nog meer is toegenomen in het licht van de grotere autonomie van scholen. Dit is dan ook één van de belangrijkste redenen geweest voor de herziening van de wetgeving rond medezeggenschap. De WMS biedt meer mogelijkheden aan de ouders, leerlingen en docenten in de (G)MR om invulling te geven aan hun betrokkenheid. De overheid geeft daarvoor via deze wet de mogelijkheden, maar het zijn de scholen en de geledingen die deel uit maken van de schoolgemeenschap zelf, die daarvan gebruik moeten maken. De overheid kan betrokkenheid per slot van rekening wel stimuleren ­ en dit gebeurt ook- maar niet afdwingen.


1 Kamerstuk 31 007, nr. 6, p. 141.

---


11 Wat is uw reactie op de conclusie2 van het rapport LeerKracht dat de medezeggenschap 0 stroef en niet optimaal functioneert?
Het is bekend dat in zijn algemeenheid het nodige te verbeteren valt in het functioneren van de medezeggenschap op zowel school- als bestuursniveau. De WMS beoogt hieraan een bijdrage te leveren met onder andere de mogelijkheden om de medezeggenschap beter toe te snijden op de wensen van de directbetrokkenen, maar bijvoorbeeld ook door de rechten van de (G)MR te versterken. Daarbij mag ook niet onbenoemd blijven dat personeel, ouders en leerlingen als afzonderlijke geleding beschikken over `eigen' bevoegdheden over onderwerpen die hun in het bijzonder raken. Deze ­en andere- ingrediënten moeten bijdragen aan een beter functioneren van medezeggenschap. Maar zoals hiervoor al opgemerkt zijn het uiteindelijk alleen degenen die actief zijn in de (G)MR die in samenspel met het bestuur en management, er voor kunnen zorgen dat de medezeggenschap daadwerkelijk beter gaat functioneren. Of dit het geval is zal één van de kernpunten zijn uit de algehele evaluatie van de werking van de WMS.


12 Wat is uw reactie op de volgende opmerkingen van Saskia van der Schaaf van de AOb3 0 in het Onderwijsblad: "De scheve verhouding tussen deelnemers uit de ouder- en personeelsgeleding is niet specifiek voor deze AOb-cursus, want onderwijzers krijgen er wél vrije dagen voor. Die zijn niet altijd even gemotiveerd. Sommigen realiseren zich amper hoe ze in de medezeggenschapsraad zijn terechtgekomen. Ze zitten er dan bijvoorbeeld in omdat `ze aan de beurt waren". De praktijk van de medezeggenschap op circa 8.000 scholen en bij circa 1.600 besturen in het funderend onderwijs is natuurlijk zeer gemêleerd. Wij gaan er van uit dat bovenstaande uitspraak waarin de medezeggenschap min of meer wordt neergezet als een vorm van `verplichte corvee', niet representatief is. Wij hechten er aan op te merken dat medezeggenschap een recht, en geen plicht is voor werknemers, ouders en leerlingen. Dit alles neemt niet weg dat met name GMR-en kampen met rekruteringsproblemen bij het vinden van leden4. Niet alleen het aantrekken, maar ook het binden van GMR-leden levert hoofdbrekens op. Zo kost het veel moeite om gemotiveerd personeel vast te houden en lukt het nauwelijks (hoger opgeleide) allochtone ouders aan te trekken en deskundige ouders vast te houden.
De duidelijkere en versterkte positie van de GMR als verplicht medezeggenschapsorgaan in de WMS betekent dat de relevantie van de GMR als betrokken partij bij bovenschoolse beslissingen is toegenomen. Het is goed mogelijk dat hierdoor de aantrekkelijkheid om deel uit te maken van de GMR in de praktijk toeneemt. Zeker wanneer dit gepaard met een benadering waarbij nieuwe leden de gelegenheid krijgen zich ­ via een inwerktraject ­ goed voor te bereiden en toe te rusten op het functioneren in de GMR. Wij hebben het projectbureau WMS verzocht hier nog specifiek aandacht aan te geven.
13 In hoeverre lukt het om vmbo-leerlingen te betrekken bij de medezeggenschap op scholen 2 voor voortgezet onderwijs?
De interesse van leerlingen voor medezeggenschap in het voortgezet onderwijs in het algemeen en het vmbo in het bijzonder blijft een zorgpunt. Om deze interesse te wekken is het van belang om de leerlingenparticipatie direct te laten aansluiten die zaken op en rond de school die leerlingen direct aangaan. Dit ­ en niet zo zeer de formele structuur van medezeggenschap- moet centraal staan. De WMS biedt op dit punt een aanknopingspunt door de leerlingengeleding over een aantal onderwerpen die hen in het bijzonder aangaat (zoals voorzieningen in de school voor leerlingen en het leerlingenstatuut) een

2 Kamerstuk 30 800-VIII, nr. 181, p. 31.
3 Het Onderwijsblad nr. 21, d.d. 1 december 2007, p. 26-7.
4 Inspraak bij bovenschools management, 2004, ITS
---

`exclusieve'instemmingsbevoegdheid toe te kennen. De leerlinggeleding kan daarover apart, dus los van ouders en docenten, vergaderen en daarbij andere leerlingen in adviserende zin betrekken (dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een leerlingenraad of leerlingenparlement). Hierbij moet zeker het initiatief van het LAKS onder de noemer "RuleYourSchool" vermeld worden. Daarbij worden geslaagde voorbeelden van scholen waarbij leerlingen volop meedenken, meebeslissen en meedoen via een speciale website maar ook via manifestaties breder onder de aandacht van de doelgroep gebracht.


14 Zal de verlenging van de subsidie voor de Stuurgroep WMS ertoe leiden dat deze 3 organisatie zich aan het einde van 2008 overbodig heeft gemaakt? Welke aanwijzingen heeft u daarvoor?
De (tijdelijke) Stuurgroep WMS heeft als opdracht invoering van de WMS te begeleiden en te ondersteunen. Deze opdracht wordt dit jaar afgerond en afgesloten met het aankondigde vervolgonderzoek. Ook daarna blijft voorlichting en ondersteuning van medezeggenschap gewenst en nodig. Net zo als dat in de jaren vóór en tijdens de invoering van de WMS het geval was, rekenen de ouder- leerling- en vakorganisaties dit tot hun takenpakket. Daarbij is afgesproken dat een aantal gezamenlijk onder de regie van de Stuurgroep ontwikkelde activiteiten zoals de gezamenlijke website (www.infowms.nl) worden voortgezet.


15 Hoe komt het dat 9% van de besturen geen overleg met anderen heeft gevoerd over de 3 totstandkoming van statuut en reglementen?
Voor de duidelijkheid: dit percentage ziet op de besturen die in de fase van voorbereiding van het opstellen van statuut en reglement geen overleg met derden (meestal is dat de gehele (G)MR) hebben gehad. In de fase van vaststelling is dit overleg er wel om de eenvoudige reden dat het statuut en reglement niet zonder overleg met de (G)MR kunnen worden vastgesteld. Naar de redenen waarom besturen in de fase van voorbereiding geen overleg met anderen hebben gevoerd, is in het onderzoek niet gevraagd. Mogelijke redenen hiervoor kunnen zijn:

- Bij het opstellen van statuut en reglement(en) heeft het overgrote deel van de scholen gebruik gemaakt van handreikingen en voorbeelden van de Stuurgroep WMS. Er zijn vrijwel geen scholen die hun statuut en hun reglement geheel zelfstandig hebben ontwikkeld (p. 31 rapport).

- Het door sommige besturen als te krap ervaren tijdpad voor invoering van de WMS waardoor geen tijd is genomen voor overleg in de fase van totstandkoming.


16 Hoe gaat u invulling geven aan de conclusie op pagina 3 van het rapport "Van een 3 kabbelend beekje naar een bruisende waterval" dat er nog "veel werk aan de winkel" is? Deze conclusie heeft betrekking op de constatering dat op het moment van het onderzoek 43% van de (G)MR-en nog niet had ingestemd met het voorgelegde statuut of reglement. Het vervolgonderzoek zal uitwijzen in hoeverre de vereiste statuten en reglementen zijn vastgesteld (zie ook het antwoord op vraag 1). Afgezien hiervan blijft er veel werk aan de winkel om de WMS niet alleen instrumenteel, maar vooral ook inhoudelijk tot het gewenste resultaat te leiden. Dit is ook de reden dat het bestaan van de Stuurgroep WMS (inclusief de projectorganisatie) met het jaar 2008 is verlengd. Daarbij verschuift de aandacht qua accent van het instrumentele kader naar de inhoud. Dit onder het motto "Medezeggenschap op niveau'.


17 Wat is de reden dat maar 36% anderen naast de (G)MR'en zijn betrokken bij de opstelling 3 van de nieuwe reglementen en statuten? In hoeverre zou dit gestimuleerd kunnen worden? De onderzoekers geven in het rapport (p.24) aan dat het juist opvallend is dat 36% van de besturen anderen partijen dan de geledingen in de (G)MR hebben gehoord. Kijkend naar om welke partijen het dan gaat, valt op dat hierbij veel organisaties worden vermeld waarbij het bestuur kennelijk in adviserende zin te rade is gegaan. Hierop is natuurlijk niets tegen maar volgens ons is het niet noodzakelijk om de betrokkenheid van derden op dit punt
---

specifiek te stimuleren. Het statuut en reglement zijn belangrijke basisdocumenten om het functioneren van de medezeggenschap in goede banen te leiden. Maar de kerntaak van de (G)MR is niet om statuten en reglementen te maken, maar om actief en waar nodig kritisch mee te denken over het beleid van de school in de breedste zin. Dit is voor anderen, ouders en leraren veel belangrijker. Daarbij is ook belangrijk dat niet alleen het bestuur maar ook de leden van de (G)MR hierbij goed hun achterbannen betrekken.


18 Hoe beoordeelt u de situatie in België, waar scholen sinds 2004 zijn verplicht om een 4 leerlingenraad in te stellen? Zou dit voorbeeld binnen de Nederlandse wetgeving kunnen worden ingepast?
In Vlaanderen is iedere school gehouden een schoolraad op te richten. In het voortgezet onderwijs is deze samengesteld uit vertegenwoordigers van ouders, leerlingen, docenten en de lokale gemeenschap. De schoolraad vertoont sterke gelijkenis met de medezeggenschapsraad volgens de WMS. Daarnaast is het mogelijk om indien tien procent van de docenten hierom vraagt een pedagogische raad op te richten. Deze mogelijkheid is er ook voor ouders om desgewenst een ouderraad op te richten. Een leerlingenraad is in beginsel verplicht op iedere school voor voortgezet onderwijs, tenzij leerlingen aangeven hieraan geen behoefte te hebben of de school op andere manier de betrokkenheid van leerlingen bij het schoolbeleid heeft verzekerd. Al deze raden hebben een advies- en klankbordfunctie voor hun geleding in de schoolraad. De WMS kent geen verplichting voor de instelling van dergelijke raden. Deze is er ook nooit geweest. De praktijk wijst uit dat er op veel scholen voor voortgezet onderwijs zowel een ouderraad als leerlingenraad is. Bij de behandeling van de WMS is onderkend dat deze raden een belangrijke rol vervullen als achterban van de ouder ­ of leerlingengeleding in de MR. Maar er is bewust voor gekozen om dit niet te koppelen aan een verplichte instelling van het instituut leerlingenraad of ouderraad. De wijze waarop dit wordt vorm gegeven is een zaak is een aangelegenheid van de betrokkenen zelf. Volstaan is met het voorschrift dat de (G)MR in het reglement aangeeft op welke wijze de `achterbannen' worden betrokken bij de werkzaamheden. Het verplicht stellen van een leerlingenraad boven op de verplichting tot instelling van een MR, is naar onze mening niet het goede middel om de leerlingenparticipatie te bevorderen. De WMS verzekert de formele invloed van leerlingen op het schoolbeleid, maar de wijze waarop bredere leerlingenparticipatie binnen een school verder vorm krijgt is een zaak van de leerlingen, docenten en schoolleiding zelf. Dit laat zich niet goed in verdergaande wettelijke verplichtingen vangen. Het actief van onderop bevorderen van leerlingenparticipatie en het uitwisselen van goede voorbeelden, zoals bijvoorbeeld gebeurt in het LAKS-initiatief "RuleYourSchool" (zie ook antwoord op vraag 13) spreekt ons meer aan.


19 Welke concrete maatregelen kunt u nemen indien het bestuur van een school zijn 4 verantwoordelijkheid inzake de invoering van de WMS niet of onvoldoende neemt? Met andere woorden, wat betekent het als u schrijft: "betrokkenen daar direct op aan te spreken"?
Allereerst wijzen wij op de instrumenten die de WMS in handen geeft van de (G)MR-en zelf om een bestuur dat de medezeggenschapsvoorschriften niet of onvoldoende naleeft, te corrigeren. Bij volwassen medezeggenschapsverhoudingen hoort dat waar nodig deze instrumenten ook worden gebruikt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het actief gebruik maken van het initiatiefrecht waardoor het bestuur in de positie komt waarin het moet aangeven hoe wordt omgegaan met de medezeggenschap. Daarnaast kan de (G)MR bij niet naleving naar de Ondernemingskamer van het gerechtshof in Amsterdam stappen om naleving af te dwingen. Wij vinden dat als regel deze mogelijkheden eerst moeten worden benut zodat interventies vanuit de overheid beperkt blijven. Deze interventie bestaat er uit dat een bestuur dat de wettelijke WMS-voorschriften niet nakomt door ons kan worden aangesproken om dit te herstellen. Wanneer herstel uitblijft dan kan als concrete maatregel de rijksbekostiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden of opgeschort (artikel 38 WMS).


20 Voelt u ervoor om scholen bij wijze van experiment ook een WOR-constructie te laten 4
---

beproeven, waarbij een ondernemingsraad functioneert naast een versterkte ouder- (en leerlingen)raad?
In het proces rond de totstandkoming van de WMS is dit punt uitgebreid aan de orde geweest. De WOR-constructie is daarbij niet gevolgd omdat zowel in het veld als in het parlement een brede voorkeur bestaat om in het funderend onderwijs uit te gaan van het beginsel van gezamenlijk door leerlingen, ouders en docenten vorm gegeven medezeggenschap. Dit komt tot uitdrukking in een (G)MR waarin alle geledingen zijn vertegenwoordigd. Daarbij zijn wel "WOR-elementen" in de WMS verankerd, zoals de keuze om de personeelsgeleding eigenstandige instemmingbevoegdheden te geven over onderwerpen van rechtspositionele en personele aard. Tevens wordt binnen de WMS al ruimte geboden om de organisatie van de medezeggenschap meer naar eigen inzicht in te richten. Wij vinden dat de komende periode eerst moet blijken hoe deze recent in de WMS gekozen benadering in de praktijk functioneert en wordt beleefd. Hierover kunnen bij de algehele evaluatie van de wet conclusies worden getrokken. Op dat moment kan altijd worden bezien of er bijstellingen nodig zijn en of experimenten daaraan een bijdrage kunnen leveren.


21 Bent u bekend met uitzonderingsgevallen, met name in het speciaal basisonderwijs, waarin 4 meerdere scholen onder één dak zijn gehuisvest? Bent u van plan, zeker in het kader van passend onderwijs, in deze gevallen maatwerk mogelijk te maken, omdat in dergelijke gevallen sprake van een overdosis aan organisatie lijkt te zijn? Ons is niet helemaal duidelijk wat wordt bedoeld met uitzonderingsgevallen. Het komt inderdaad voor dat twee of meer scholen onder één dak zijn gehuisvest. Het gaat daarbij echter wel om aparte zelfstandige scholen die hun eigen organisatie en bekostiging (brinnummer) hebben. Het is dus logisch dat die scholen ook hun eigen medezeggenschapsraad hebben. Een toevallige huisvestingssituatie is daar niet op van invloed. Er is dan ook geen sprake van een overdosis aan organisatie. Wat ook aan de orde kan zijn is dat het een zelfstandige school bereft voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of dat het gaat om een school welke is verspreid over verschillende locaties. Voor dit soort gevallen biedt de WMS de mogelijkheid om met deelraden te werken. Bijvoorbeeld een deelraad voor de afdeling speciaal onderwijs en een deelraad voor de afdeling voortgezet speciaal onderwijs of een deelraad per vestigingslocatie. Deze deelraad kan de medezeggenschapstaken voor die onderdelen van de school uitoefenen. Daarnaast functioneert er nog een MR waarin de onderwerpen worden besproken die de school als geheel aangaan. Wij hebben het projectbureau WMS gevraagd om in voorkomende gevallen leden van (G)MR-en en schoolbesturen te wijzen op deze mogelijkheden.


22 Betekent de uit het onderzoek gebleken zeer lage respons van de leerlingengeledingen dat 19 deze geledingen nog niet echt van de grond zijn gekomen? In uw brief benadrukt u dat komend jaar meer aandacht geschonken moet worden aan de positie van leerlingen in de medezeggenschap; op welke wijze gaat u dat aanpakken? Uit de lage respons op het onderzoek vanuit de leerlingengeleding mag niet direct worden afgeleid dat er geen sprake is van enige ontwikkeling rond de leerlingenparticipatie. Dit neemt niet weg dat we al langer weten dat in het algemeen de leerlingenparticipatie achterblijft bij die van docenten en ouders. Dit vraagt vooral op schoolniveau om voortdurende inspanning en creativiteit om samen met de leerlingen na te gaan wat er gedaan moet worden om hen enthousiaster te maken voor vormen van betrokkenheid bij het reilen en zeilen van de school. De invalshoek van de leerling zelf is daarbij natuurlijk onmisbaar. Zoals hiervoor aangeven is het LAKS op dit punt actief (zie antwoorden op vragen 13 en 18). Daarnaast werken het projectbureau WMS en het LAKS ook samen in de vorm van gerichte voorlichtingsactiviteiten. Bovendien heeft het projectbureau met behulp van de OCW-subsidie, het LAKS in staat gesteld om van 1 mei 2008- tot 1 januari 2009 een medewerker in dienst te nemen die zich specifiek richt op de voorlichting over de WMS en als onderdeel daarvan op het bevorderen van de deelname van leerlingen aan medezeggenschap.


---