Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk
14 mei 2008 BVE/Stelsel-13807 10 maart 2008 08-OCW-B-012

Onderwerp
Aanbestedingsregels

Met uw brief van 10 maart jl. verzocht u mij om een toelichtende brief waarin inzicht wordt verschaft in de bestaande inkoopregelingen binnen de diverse onderwijssectoren. U vroeg in hoeverre er uniformiteit bestaat tussen deze regelingen. Daarnaast is de vraag welke problemen de onderwijsinstellingen tegenkomen en hoe deze kunnen worden opgelost. In reactie hierop deel ik u het volgende mee.
De vragen zijn gesteld in het licht van de discussie over het afschaffen van de gedwongen winkelnering voor de inkoop van ambulante begeleiding van deelnemers met een handicap in het beroepsonderwijs. Om die reden zal ik daarom eerst ingaan op de situatie met betrekking tot leerlinggebonden financiering (hierna: LGF) in de diverse onderwijssectoren. In zowel het primair, het voortgezet als het middelbaar beroepsonderwijs bestaat leerlinggebonden financiering voor geïndiceerde leerlingen en deelnemers met een handicap of stoornis. Het bedrag voor LGF is gesplitst in een bedrag voor interne begeleiding door de school/instelling en een bedrag voor ambulante begeleiding. Voor alle sectoren geldt een verplichte inkoop van ambulante begeleiding bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs (hierna: (v)so-school). Dit is voor het primair onderwijs geregeld in artikel 70a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en voor het voortgezet onderwijs geregeld in artikel 77a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs. Voor het beroepsonderwijs is voorgesteld dit te regelen in artikel 2.2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Dit artikel is opgenomen in de onlangs door de Tweede Kamer aanvaarde wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met invoering van de leerlinggebonden financiering voor deelnemers in het beroepsonderwijs. Samengevat betekent dit dat voor de inkoop van ambulante begeleiding voor alle sectoren dezelfde wettelijke inkoopverplichting geldt. Juist omdat deze wettelijke inkoopverplichting geldt, zijn de (Europese) regels voor aanbesteding niet van toepassing.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl

blad 2/3

In het door de leden Kraneveldt-Van der Veen en Biskop ingetrokken amendement (Kamerstukken II
2007/08, 31 037, nr. 11 ) werd voorgesteld voor het beroepsonderwijs de verplichte winkelnering van ambulante begeleiding bij de (v)so-scholen af te schaffen. Alleen indien dit amendement was aangenomen, zouden de mbo-instellingen te maken hebben gekregen met Europese aanbesteding. Ik heb u hierover geïnformeerd met mijn brief van 14 februari jl. (Kamerstukken II, vergaderjaar
2007/08, 31 037, nr. 14). Wat de inkoop van ambulante begeleiding betreft is op dit moment in geen enkele onderwijssector marktwerking. Er bestaat dus geen ervaring met inkoopregelingen op dit terrein en de mogelijke problemen die deze regelingen kunnen geven. Tot slot merk ik op dat (v)so- scholen geen bevoegdheid hebben op grond van de WEC om contractactiviteiten te ontplooien. Dit betekent dat indien de gedwongen winkelnering was losgelaten in het beroepsonderwijs deze scholen geen ambulante begeleiding meer hadden kunnen verzorgen. Meer in het algemeen kan gezegd worden dat scholen en instellingen al sinds 1992 aanbestedingsplichtig zijn op grond van de toenmalig geldende richtlijnen nr. 92/50/EEG voor het inkopen van dienstverlening, richtlijn nr. 93/36/EEG voor het inkopen van leveringen, en richtlijn nr.
93/36/EEG voor de uitvoering van werken. Scholen zijn op dit moment aanbestedingsplichtig omdat ze op grond van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten, Staatsblad 2005, nrs. 408 en
650 (Bao), waarmee de Europese Richtlijn 2004/18/EG is geïmplementeerd, aanbestedende dienst zijn. Scholen en instellingen voldoen aan de in de richtlijn opgenomen definitie van publiekrechtelijke instelling, te weten:
. zij zijn opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang . bezitten rechtspersoonlijkheid
. de activiteiten worden door de staat voor meer dan 50% gefinancierd.

Dit betekent dat scholen en instellingen producten en diensten die zij willen inkopen zullen moeten aanbesteden. Een voorbeeld is het aanschaffen van nieuw meubilair voor de schoolklassen, het laten bouwen van een nieuw schoolgebouw of het inkopen van computers. Aanbesteding is alleen nodig indien de drempelbedragen die zijn vastgesteld worden overschreden. Voor producten en diensten geldt dat er moet worden aanbesteed vanaf een bedrag van 206.000 excl. BTW, gerekend over 48 maanden. Indien sprake is van aanbesteding heeft een school of instelling een keuze tussen een openbare en niet-openbare aanbestedingsprocedure.
Het belangrijkste verschil met de openbare en de niet-openbare EU-procedure is dat scholen en instellingen de aanbesteding niet altijd vooraf hoeven aan te kondigen in het Supplement op het Publicatieblad van de EU.
Voor het aanbesteden van diensten bestaat er in sommige gevallen de mogelijkheid om een zogenoemde 2B-procedure te volgen. In de 2B-aanbestedingsprocedure kiest een school of instelling zelf concurrerende aanbieders op basis van marktkennis en eventueel een (aanvullend) marktonderzoek. Wel moeten ze achteraf melden dat ze een opdracht als 2B-dienst hebben gegund. Een school of instelling kan de CPV-codes (Common Procurement Vocabulary-codes) die bij de betreffende categorieën zijn vermeld, natrekken om te bekijken of deze verlichte procedure kan worden gebruikt.

blad 3/3

Binnen het ministerie van OCW is geen overzicht van alle aanbestedingen die door de scholen en instellingen sinds 1992 zijn verricht en van de ervaringen hiermee. Ik kan u daarom deze informatie niet verstrekken.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart