13 mei 2008
Nummer: 030

Huishoudelijke apparaten zijn in de afgelopen dertig jaar behoorlijk zuiniger geworden. Toch blijkt de daadwerkelijke besparing aan gas, elektriciteit en water in de praktijk tegen te vallen, omdat de consument kennelijk zijn gedrags- en consumptiepatroon aanpast. Die doet besparing weer deels teniet. Dat zegt prof.dr. Paul Terpstra bij zijn afscheid als hoogleraar Consumententechnologie en productgebruik aan Wageningen Universiteit op 15 mei 2008. Hij pleit niettemin voor het onverminderd doorgaan met zoeken naar wegen om consumenten te verleiden tot duurzame consumptie.

De huishoudelijke consumptie, zeker in de Westerse wereld, gebruikt een significant deel aan grondstoffen en is in een belangrijk deel verantwoordelijk voor de emissie van afvalstoffen, stelt prof Terpstra in zijn afscheidsrede Consument~en~technologie in het perspectief van duurzame ontwikkeling. Dat verklaart en rechtvaardigt volgens hem de aandacht voor het verminderen van milieueffecten en voor de bijdrage aan duurzaamheid door de ontwikkeling van efficiëntere technologie.

Aan de hand van voorbeelden uit onderzoek van de afgelopen jaren legt Terpstra uit dat het milieueffect per functionele eenheid van huishoudelijke apparaten in de laatste drie decennia substantieel is verminderd. Zo is het gasverbruik van zonneboilers met gemiddeld 15 procent verminderd. En is er tot wel 50 procent besparing mogelijk op het watergebruik in huishoudens met waterbesparende systemen, door bijvoorbeeld gebruik van douchewater in toiletten. Tenslotte blijkt een moderne wasmachine 45 procent minder energie, 60 procent minder water en 40 procent minder wasmiddel te gebruiken dan een wasmachine dertig jaar geleden.

Toch laten al deze voorbeelden zien, aldus Terpstra, dat de besparingen in de praktijk een stuk minder zijn dan op grond van de technische eigenschappen kan worden verwacht. Dat kan moeilijk anders worden verklaard dan uit verandering van het consumptiepatroon, aldus Terpstra. Maar of er een oorzakelijk verband is niet duidelijk. Zo blijkt dat bij kopers van zonneboilers maar in de helft van de gevallen een daadwerkelijke gasbesparing is opgetreden en blijkt de financiële investering toch vaak een belemmering. Invoering van duurzame watersystemen blijkt te stuiten op onzekerheid over voldoende afnemers, zoals projectontwikkelaars en woningcorporaties; bij hen bestaat ondermeer vrees voor onderhoud en storingsgevoeligheid en ook over voldoende veiligheid. En bij het reinigen van textiel zijn er aanwijzingen, zegt Terpstra, dat huishoudens hun gedrag zodanig veranderen dat het potentiële milieuvoordeel van de techniek niet wordt gerealiseerd; consumenten wassen weliswaar op lagere temperaturen en met moderne middelen maar tegelijkertijd wassen ze vaker. En bovendien zouden wasmachines en drogers met een kleinere capaciteit uit oogpunt van milieuefficiëntie beter zijn, maar sinds kort zijn er juist steeds meer apparaten op de markt gekomen met een erg hoge capaciteit en dat heeft een ongunstige invloed op het milieueffect van textielreiniging, stelt prof. Terpstra.

Het lijkt erop dat de consument niet erg genegen is om offers te doen voor meer duurzaamheid, concludeert Paul Terpstra, en wellicht zit het knelpunt in die offers. De urgentie van het duurzaamheidvraagstuk neemt echter niet af en daarom moet er naar nieuwe wegen worden gezocht om de consument te blijven verleiden naar duurzame consumptie.