ChristenUnie
Dienstbare overheid en dienstbare samenleving
Dienstbare overheid en dienstbare samenleving
vrijdag 16 mei 2008 14:39 Het kabinet moet niet met woorden maar met
daden het 'samen leven' in de samenleving bevorderen. Dat betoogt Arie
Slob, fractieleider van de ChristenUnie in de Tweede Kamer, op de
opiniepagina van de Volkskrant.
Het `Fitnadebat' markeerde een dieptepunt in de maatschappelijke
verhoudingen in ons land. Zowel tussen groepen burgers onderling, als
tussen burgers en overheid, heerst het wantrouwen. Populist Geert
Wilders maakt het kabinet uit voor een college van leugenaars en geeft
daarmee stem aan wat een deel van de samenleving voelt als het over
`Den Haag' gaat. Een maand later kopieert Mark Rutte - leider van een
ooit respectabele, degelijke liberaal-conservatieve partij - het
gedrag van zijn oud-fractiegenoot: hij is het niet gewoon maar oneens
met een aantal belastingmaatregelen, maar verwijt het kabinet ook
daarover te liegen. Wat wordt het volgende superlatief om de
verhoudingen nóg meer op scherp te zetten - list, bedrog, corruptie,
onderdrukking? En hoe reageert het kabinet op deze verharding van het
maatschappelijk debat?
Het beleidsprogramma van de coalitie heet Samen werken, samen leven.
De vertaling ervan ging tot nu toe vooral over `samen werken'. Zie de
discussies over vraagstukken rond arbeidsparticipatie. Denk aan de
slepende kwestie rond het ontslagrecht. Maar ook het komende debat
over de toekomst van de Wajong, en het vraagstuk hoe de
arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten, zullen veel van kabinet
en Kamer vragen.
De andere zijde van het coalitieakkoord, `samen leven', krijgt
zichtbaar vorm in een houding die het kabinet wil aannemen tegenover
de samenleving: luisterend, met oog voor de kracht van de samenleving
en de inbreng vanuit de burgers. Maar de uitstraling is tot nog toe
beperkt: overschaduwd door wat wél, of soms ook juist niet, bereikt is
op sociaal-economisch terrein.
Dat is opmerkelijk. Goed, Nederland staat voor een belangrijke
economische en sociale vraagstukken, niemand kan bijvoorbeeld
luchthartig de vergrijzing tegemoet treden. Maar de scherpte van het
publieke debat in Nederland anno 2008 bevindt zich niet zozeer op
economisch of sociaal terrein, maar veel meer op het terrein van de
relatie tussen overheid en burger en de verhouding tussen de diverse
bevolkingsgroepen onderling. Die beide verhoudingen worden gekenmerkt
door het zelfde gevoel: wantrouwen.
Natuurlijk, gemopper op de overheid is van alle slechte en goede
tijden (drie millennia terug noemde de Bijbel het al `murmureren'),
maar het wantrouwen van burgers heeft wel een zorgwekkend peil
bereikt. De coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie heeft dit
wantrouwen nog niet kunnen wegnemen. Ondanks het feit dat dit kabinet
zich juist heeft voorgenomen met het gezicht naar de samenleving te
staan, uitdrukkelijk uitspreekt ruimte te willen laten aan eigen
initiatief, en vooral vertrouwen te willen schenken. Ondanks het feit
dat dit kabinet geen vertrouwen wil opeisen maar verdienen, heeft het
het vertrouwen van de samenleving nog niet kunnen winnen. Het geeft te
denken dat zelfs een mooie politie-cao - voor mensen die de
personificatie zijn van het gezag en de sterke arm van de overheid -
toch zo moeizaam tot stand komt. Het geeft te denken dat zelfs
voornemens die grote groepen burgers ten goede komen, zoals de gratis
schoolboeken, toch in scherpe discussies belanden. Discussies die -
opnieuw - getekend worden door wantrouwen. Deze moeizame verhouding
tussen overheid en burger is een regelrechte bedreiging voor de
regeerbaarheid van het land.
En ook in de samenleving, tussen de burgers onderling, is sprake van
een ongezonde dosis wantrouwen. Tussen seculieren en religieuzen.
Tussen libertijnen en conservatieven. Tussen islamieten en
niet-islamieten. Tussen Nederlanders van allochtone komaf en
Nederlanders van geboorte. Tussen grootverdieners en Jannen Modaal. En
zelfs, als het bijvoorbeeld gaat om de vergrijzingskosten, tussen jong
en oud. Mensen letten niet op wat bindt, maar op wat scheidt. Niet de
overeenkomsten, maar de tegenstellingen krijgen alle aandacht. Tegen
die achtergrond krijgt het islamdebat een fel en grimmig karakter, met
in het kielzog het integratiedebat als zodanig. Het debat tussen
religieuzen en seculieren wordt niet zakelijk, op basis van redelijke
argumenten gevoerd, maar met een Prinzipienreiterei die vreemd aan
doet in ons tolerante polderlandschap. Discussies over de hoofddoek of
de burqa krijgen zo een veel zwaardere lading dan het onderwerp
eigenlijk rechtvaardigt. Zelfs een betrekkelijk `onschuldig' voornemen
als de afspraak om de toerismebepaling in de Winkeltijdenwet nader te
omschrijven, wordt volledig opgetild uit de context van de
Winkeltijdenwet (die een balans zoekt tussen economie en sociale
aspecten) en in een sfeer gebracht van orthodoxe christenen die
`winkelend Nederland' hun wil proberen op te leggen. Ook dit
wantrouwen in de samenleving, die moeizame verhouding tussen burgers
onderling, is een groot punt van zorg. Want hiermee staat de
mogelijkheid om überhaupt tot een samenleving te komen, op het spel.
Niet eens zozeer vanwege de pretentie die het coalitieakkoord voert op
het punt van `samen werken, samen leven', maar vooral vanwege die
bedreiging voor de regeerbaarheid voor het land, voor de mogelijkheid
om ook in de toekomst van een samenleving te kunnen blijven spreken,
zullen deze beide uitdagingen moeten worden opgepakt.
Normaal doen
De uitdaging om het wantrouwen tussen overheid en burger te
verminderen, zo mogelijk weg te nemen, zal alleen dan met succes
kunnen worden opgepakt als de dienende overheid waarover het
coalitieakkoord spreekt, vooral daden kan laten zien. Dienen is immers
geen spreken, het is werken. Geen lippendienst, maar dienen door te
doen. Het zal er op aan komen dienende daden vooral daar te laten zien
waar burgers er wat van merken. Hoe dichterbij huis, hoe beter. En het
parool moet zijn: een normaliseringsbeleid.
Het coalitieakkoord bevat daartoe overigens al uitstekende handvatten.
Niet klagen over de klagende burger. Maar de jeugdcriminaliteit, de
overlast, de criminele vermogens daadwerkelijk aanpakken. Want dat
zijn geen verschijnselen waarbij je je zou moeten neerleggen, die
`normaal' zijn. Niet delibereren over wietboulevards. Maar effectieve
bestrijding van de drugsoverlast, zodat burgers er echt wat van
merken. Want coffeeshops en wietplantages zijn niet `normaal'. Geen
getheoretiseer over islam of integratie. Maar laten zien dat
terrorisme echt wel wordt aangepakt en radicalisering effectief wordt
tegengegaan. Want `haatpreken' en je afkeren van de samenleving zijn
niet `normaal'. Het actieplan leraren snel uitvoeren, in een omgeving
waar het onderwijs kan floreren. Wat goed onderwijs, dat is wat
`normaal' zou moeten zijn. Een milieu- en energiebesparingsbeleid, dat
mensen uitdaagt zelf hun verantwoordelijkheid te nemen. Want zelf
ijveren voor het milieu, dát is `normaal'. Een participatiebeleid
waarvan de jonggehandicapte, de langdurig werkloze en de oudere echt
wat merken. Want het is `normaal' dat deze mensen ook meedoen. Een
kabinet dat op al deze punten daden laat zien, op deze terreinen
merkbaar dienstbaar is, hoeft ook niet bevreesd te zijn voor verwijten
van gemoraliseer en betutteling.
Geen woorden maar daden. Een beleid dat ertoe bijdraagt dat het er
weer een beetje `normaal' aan toe gaat in de samenleving. Door een
overheid die in haar daden laat zien, dienstbaar te zijn. Dat schept
vertrouwen. Dat bevordert een vertrouwensband tussen overheid en
samenleving.
Grondplichten
Dan de tweede uitdaging. Een overheid die effectief is in de
bestrijding van criminaliteit en overlast, die de regels handhaaft, en
die op het gebied van verkeer en milieu, wonen, zorg en onderwijs niet
over resultaten praat, maar resultaten laat zien, zal merken dat dat
alleen al een positief effect heeft op het wantrouwen tussen de
burgers onderling. Zij merken namelijk dat het zín heeft om zich in te
zetten voor de samenleving waar zij deel van uit maken.
Daarmee is echter niet alles gezegd. De uitdaging om het wantrouwen
tussen de burgers onderling te verminderen, verdient een bredere
aanpak. De multiculturele samenleving heeft behoefte aan vaste grond
onder de voeten. Een gemeenschappelijk domein van do's en don'ts
waaraan men elkaar kan houden en waarop men elkaar kan aanspreken. Ook
daartoe biedt het coalitieakkoord een uitstekend houvast. Ik denk aan
de passage over de ontwikkeling van een Handvest voor verantwoordelijk
burgerschap. Helaas is daarover tot dusverre nog weinig vernomen. Maar
het is een kansrijk initiatief. Het maakt duidelijk dat burgerrechten,
grondrechten en onze zogeheten westerse vrijheden niet los
verkrijgbaar zijn, maar gepaard gaan met een dieper liggend
waardenbesef. Verworvenheden worden gespiegeld in
verantwoordelijkheden, waarvan Nederlander en medelander, islamiet en
`ongelovige', libertijn en christen, topmanager en werknemer,
Randstedeling en provinciaal zich wat hebben aan te trekken. De
Universele verklaring van de rechten van de mens laat dat ook zien:
iedereen heeft plichten jegens de gemeenschap `zonder welke de vrije
en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is'.
En het VN-verdrag over burgerrechten en politieke rechten stelt dat de
burger plichten heeft tegenover de ander en tegenover `de gemeenschap
waartoe hij behoort'.
Een Handvest van verantwoordelijk burgerschap kan de keerzijde van de
westerse grondrechten en vrijheden duidelijk maken. Waarover moet het
dan gaan? In elk geval over de plicht om de schepping, natuur en dier,
te verzorgen en te bewaren. Over wederzijds respect; een plicht tussen
autochtonen en allochtonen. De plicht om de rechten en eigendommen van
anderen te beschermen.
Met zo'n handvest weerklinkt ieder burgerrecht dus omgekeerd in een
burgerplicht. Bijvoorbeeld: de keerzijde van de vrijheid van
meningsuiting (artikel 7) is de maatschappelijke plicht om dit recht
niet te misbruiken. De keerzijde van het recht op eerbiediging van de
persoonlijke levenssfeer (artikel 10) zou de maatschappelijke plicht
kunnen zijn om je respectvol te gedragen. En de vrijheid van stichting
en inrichting van eigen scholen (artikel 23) heeft als keerzijde de
maatschappelijke plicht om bij te dragen aan gezonde verhoudingen en
maatschappelijke doelen als integratie en participatie.
Met dit Handvest van verantwoordelijk burgerschap wordt de opdracht om
te werken aan vertrouwen in de samenleving weer gelegd bij de burgers
en hun samenlevingsverbanden. Daarmee wordt het integratiedebat, maar
ook vraagstukken als sociaal beleid, inkomensbeleid of
participatiebeleid voorzien van een nieuwe invalshoek. Niet `what 's
in for me' maar `wat kan ik voor het land doen' staat dan centraal.
Het aloude `Wat u wilt dat u de mensen doen, doet gij hen evenzo'
krijgt zo een actuele vertaling. En de dienstbare overheid krijgt haar
onmisbare tegenhanger in een dienstbare samenleving.
Arie Slob is voorzitter van de ChristenUiefractie in de Tweede Kamer
Dit artikel is verkort gepubliceerd in de Volkskrant van 16 mei