De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk AV/PB/08/5139
Doorkiesnummer Datum 16 mei 2008
Onderwerp Motie Koer Kaya c.s. over mogelijke vormen van
genderdiscriminatie in het pensioenstelsel
Tijdens het notaoverleg over het emancipatiebeleid op 12 november 2007 is door de leden
Koer Kaya (D66), Jonker (CDA) en Hamer (PvdA) een motie ingediend (Kamerstukken II
2007/08, 30 420, nr. 109). Met deze motie wordt de regering verzocht mogelijke vormen van
genderdiscriminatie in het pensioenstelsel in kaart te brengen en met voorstellen te komen om
die vormen van discriminatie op te heffen. Hierbij ontvangt u onze reactie.
Mogelijke vormen van genderdiscriminatie in het pensioenstelsel zouden enerzijds gelegen
kunnen zijn in pensioenregelingen waarin direct onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en
vrouwen. Anderzijds is het mogelijk dat bepaalde, ogenschijnlijk neutrale bepalingen in een
pensioenregeling materieel anders uitwerken voor mannen en vrouwen waardoor een van
beide groepen wordt benadeeld. In dat laatste geval wordt van indirect onderscheid gesproken.
Het huidige wettelijke kader biedt de benodigde handvatten om beide vormen van
discriminatie tegen te gaan. Mochten er in strijd met de wet regelingen bestaan waarin
sprake is van genderdiscriminatie dan kunnen deelnemers naar de rechter of de Commissie
Gelijke Behandeling om hun gelijk te halen. Het blijkt overigens dat dit nauwelijks voorkomt.
Al deze wettelijke bepalingen kunnen overigens niet voorkomen dat mannen en vrouwen tot
een ander pensioenresultaat komen. Dit verschil wordt niet veroorzaakt door de huidige regels
ten aanzien van pensioen, maar is te verklaren uit het feit dat vrouwen veelal een andere
arbeidsmarktpositie hebben dan mannen. Zo hebben zij overwegend kleinere banen dan
mannen of stoppen zij gedurende een bepaalde periode met werken.
Het verschil in pensioenresultaat vloeit dus voort uit de lagere graad van arbeidsparticipatie
van vrouwen. Een oplossing is ervoor te zorgen dat de arbeidsparticipatie van vrouwen
toeneemt. En dat is, zoals bekend, een belangrijke doelstelling van het regeringsbeleid.
Gegeven het bovenstaande is het de regering dan ook niet duidelijk waar het onderzoek zich
op zou moeten richten. De regering ziet onvoldoende aanknopingspunten om het gevraagde
onderzoek te doen.
Ons kenmerk AV/PB/08/5139
Ter verduidelijking geven wij hieronder een overzicht van de huidige gelijke
behandelingswetgeving ten aanzien van pensioenen.
Het tweedepijler pensioen bestaat uit aanvullende pensioenen die als arbeidsvoorwaarde
worden opgebouwd. Gedurende het werkzame leven draagt men premie af, zodat men op de
pensioengerechtigde leeftijd een pensioen krijgt uitgekeerd. Aanvullende pensioenen kunnen
worden aangemerkt als beloning (uitgesteld loon) en vallen in die zin onder artikel 141 van het
EG-verdrag, waarin gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke
of gelijkwaardige arbeid is vastgelegd. Hiermee is ook het beginsel van gelijke behandeling
van toepassing op pensioenen.
Zowel Europese richtlijnen als jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie hebben relatief
veel invloed gehad op de totstandkoming van onze gelijke behandelingswetgeving op het
terrein van pensioenen. Deze wetgeving is voor het belangrijkste deel verankerd in de
Algemene Wet gelijke behandeling, de Pensioenwet en het Burgerlijk Wetboek. Verder zijn er
wetten die op specifieke onderwerpen van toepassing zijn, zoals de Wet gelijke behandeling
van mannen en vrouwen, de Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur en de Wet
onderscheid bepaalde en onbepaalde tijd. Al deze wettelijke bepalingen zijn er om ongelijke
behandeling in ons pensioenstelsel uit te sluiten.
In de Algemene Wet gelijke behandeling is opgenomen dat onderscheid naar burgerlijke staat,
leefvorm of geslacht in pensioenregelingen verboden is. Met deze wet is direct onderscheid op
grond van geslacht in pensioenregelingen altijd verboden en mag men slechts indirect
onderscheid maken indien er sprake is van een objectieve rechtvaardiging. Dit geldt ook bij de
Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen.
In de Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur en de Wet onderscheid bepaalde en
onbepaalde tijd is het uitgangspunt dat er geen (direct of indirect) onderscheid gemaakt mag
worden, tenzij dit objectief te rechtvaardigen is.
Onderscheid kan objectief gerechtvaardigd zijn, indien het voldoet aan de volgende criteria:
1. het doel moet legitiem zijn;
2. het middel moet geschikt zijn om het doel te bereiken, en;
3. het middel moet noodzakelijk zijn om het doel te bereiken.
Het is aan de rechter en de Commissie Gelijke Behandeling om hier een oordeel over uit te
spreken.
---
Ons kenmerk AV/PB/08/5139
Met de komst van de Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur is de gelijke behandeling
van voltijds- en deeltijdwerkers wettelijk verankerd. Overigens was de gelijke behandeling van
deeltijders al in 1994 in de Pensioen- en Spaarfondsenwet opgenomen. Deze wet is in 2007
vervangen door de Pensioenwet. In het verleden kwam het voor dat deeltijdwerkers werden
uitgesloten van deelname aan de pensioenregeling. Dit trof vrouwen vaker dan mannen,
doordat vrouwen vaker in deeltijd werken. Europese jurisprudentie maakte hier in 1976 al een
eind aan. Dit betekent dat deeltijders in het kader van het al dan niet sluiten van een
pensioenovereenkomst net zo behandeld moeten worden als voltijders en dat er geen
onderscheid mag worden gemaakt bij premieheffing. Deeltijdwerknemers verwerven naar rato
van hun deeltijdpercentage het pensioen dat zij zouden krijgen als zij voltijds zouden werken.
Op grond van de Wet onderscheid bepaalde en onbepaalde tijd mag geen onderscheid meer
worden gemaakt tussen werknemers met een vast of een tijdelijk dienstverband, tenzij dit
objectief te rechtvaardigen is. Ook wachttijden of drempelperiodes voor deelname in een
pensioenregeling zijn via de Pensioenwet ingeperkt tot een periode van ten hoogste twee
maanden. Deze bepaling geldt alleen ten aanzien van het ouderdomspensioen en niet voor het
arbeidsongeschiktheids- of nabestaandenpensioen.
De Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen verbiedt direct en indirect onderscheid
van mannen en vrouwen bij de arbeid. Deze wet is ook van toepassing op vrijwillige en
individuele pensioenvoorzieningen.
Op grond van deze wet en het BW mag geen onderscheid worden gemaakt tussen mannen en
vrouwen ten aanzien van de bepaling van de kring van verzekerden voor een
pensioenvoorziening. De pensioenovereenkomst voor vrouwen mag ook qua inhoud en
uitvoering niet afwijken van die voor mannen en omgekeerd. Verder stelt deze wet dat de
pensioenuitkomsten van mannen en vrouwen in beschikbare premieregelingen en in
loongerelateerde regelingen gelijk moeten zijn.
Ten slotte is in de Pensioenwet nog bepaald dat voor door de werkgever toegezegde vormen
van ruil (bijvoorbeeld inruil van nabestaandenpensioen voor ouderdomspensioen)
sekseneutrale ruilvoeten moeten worden toegepast.
Het verbod op onderscheid bij pensioen richt zich zowel op de werkgever en het bevoegd
gezag als ook tot `anderen'. Onder deze `anderen' vallen ook de pensioenuitvoerders (de
pensioenfondsen en verzekeraars). Dit betekent dat pensioenuitvoerders gehouden zijn het
beginsel van gelijke behandeling te eerbiedigen, ongeacht hun juridische zelfstandigheid of
hun hoedanigheid van verzekeringsorgaan.
Verder ziet de toezichthouder erop toe dat de statuten van de pensioenuitvoerder, het
pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst in overeenstemming zijn met vigerende
wet- en regelgeving en dat de pensioenuitvoerder ook dienovereenkomstig handelt
---
Ons kenmerk AV/PB/08/5139
(Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 3, p. 129). Van de toezichthouder is vernomen dat er
geen problemen bekend zijn aangaande gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
pensioenregelingen.
Al deze bovenstaande wettelijke maatregelen zijn genomen om ongelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij pensioenen te voorkomen.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Sociale Zaken De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner) (A. Aboutaleb)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid