Beantwoording van de vragen uit het verslag van een schriftelijk overleg in het kader
van de voorhangprocedure van de conceptamvb in verband met het uitvoeren van
arbeidsongeschiktheidsregelingen (Kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 25)
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de reactie van de Tweede Kamer op
het `ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling in verband met het uitvoeren van arbeidsongeschiktheidsregelingen'.
Het doel van de amvb is om duidelijkheid te scheppen over de vormgeving van
pensioenregelingen, waarin aanvullingen op uitkeringen in het kader van de WIA (te weten de
WGA-vervolguitkering en de WGA-loonaanvulling) worden geregeld. Deze amvb zal in
werking kunnen treden indien en nadat de Eerste Kamer met de veegwet Pensioenwet heeft
ingestemd. De leden van de CDA-fractie geven aan volledig te kunnen instemmen met de
bedoeling van de amvb, zoals uitgelegd tijdens de parlementaire behandeling, waarin de
regering stelt: "Deze aanvulling dient derhalve zodanig te zijn vormgegeven, dat een toename
van inkomsten uit arbeid niet ongedaan wordt gemaakt door een afname van de uitkeringen
(WGA plus arbeidsongeschiktheidspensioen)".
Overgangsbepaling (vragen 1, 2, 3, 6 en 14)
De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting op: "Artikel 1a. Nadere regels
arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor zover een aanvulling op een vervolguitkering of een
loonaanvullingsuitkering geen arbeidsongeschiktheidspensioen is als bedoeld in artikel 1 van
de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt deze
aanvulling als arbeidsongeschiktheidspensioen in de zin van een van die artikelen
aangemerkt".
Deze overgangsbepaling is opgesteld om duidelijk te maken dat pensioenfondsen de thans in
uitvoering zijnde aanvullende arbeidsongeschiktheidsregelingen mogen blijven uitvoeren tot 1
januari 2009. Vanaf dat moment gelden de aanvullende voorwaarden zoals vermeld in artikel
II van het ontwerpbesluit.
De leden van de CDA-fractie vragen vervolgens of dit betekent dat, wanneer een
loonaanvullingsuitkering geen pensioen is, toch aan alle eisen van de pensioenwet moet
worden voldaan, zoals het sturen van een startbrief en de jaarlijkse informatieplicht. De
verplichtingen uit de Pensioenwet zijn alleen van toepassing op aanvullingen die als pensioen
moeten worden aangemerkt. Tot 1 januari 2009 geldt dat voor alle aanvullingen bij
arbeidsongeschiktheid die door pensioenfondsen worden uitgevoerd.
De leden van de CDA-fractie, de VVD-fractie en de SP-fractie vragen of datgene wat wordt
geregeld in artikel I, onderdeel B van de concept amvb - dat gedurende een jaar alle
aanvullingen op de WGA-loonaanvulling en de WGA-vervolguitkering worden aangemerkt
als pensioen - betekent dat verzekeraars ook voor verzekeringen die tot nu toe niet als
arbeidsongeschiktheidspensioen werden gezien gedurende het jaar 2008 op grond van deze
amvb zullen moeten voldoen aan alle verplichtingen van de Pensioenwet.
Dat is niet het oogmerk van deze overgangsbepaling. Met de bepaling heeft de regering
uitsluitend beoogd pensioenfondsen in de gelegenheid te stellen hun
arbeidsongeschiktheidspensioenregeling zonodig aan te passen aan de eisen die vanaf 1
januari 2009 gaan gelden. Daarom zal de regering de bepaling wijzigen, zodat de bepaling
alleen betrekking heeft op de uitvoering van aanvullingen door pensioenfondsen in de periode
vanaf het moment dat de amvb in werking treedt tot en met 31 december 2008. Door de
overgangsbepaling niet op verzekeraars van toepassing te laten zijn wordt bereikt, dat
verzekeraars in die periode de tijd hebben om zich erop in te stellen dat een deel van de door
hen uitgevoerde aanvullende arbeidsongeschiktheidsregelingen vanaf 1 januari 2009 onder de
1
Pensioenwet valt. Uit overleg met het Verbond van Verzekeraars is gebleken dat verzekeraars
met deze aanpassing van de regelgeving goed uit de voeten kunnen.
Omdat verzekeraars, als gevolg van deze wijziging, hun arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
in 2008 op eenzelfde wijze kunnen blijven uitvoeren als in 2007 zal er ook voor verzekerden
niets veranderen wat betreft de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Zoals
uw Kamer toegezegd zal in een apart schrijven worden ingegaan op de verschillen in
inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet in relatie tot
(arbeidsongeschiktheids)pensioen.
Amendement Hamer/Omtzigt (vraag 4)
De indieners van het amendement Hamer/Omtzigt (Kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 22)
welk amendement de directe aanleiding is voor het toezenden aan het parlement van de
conceptamvb zijn van mening dat deze amvb dient te vervallen bij de private uitvoering van
de WGA.
De regering zal deze amvb uiteraard heroverwegen en zo nodig intrekken als besluitvorming
over private uitvoering van de WGA aan de orde is. Dit zal evenwel nadere wetgeving vergen
in het kader waarvan met de Kamer over de eventuele functie van de amvb gesproken kan
worden.
Relatie tot IORP-richtlijn (vragen 5 en 12)
De leden van de fractie van de SP vragen of het argument van het Verbond van Verzekeraars,
dat uitvoering van WGA-hiaatverzekeringen als arbeidsongeschiktheidspensioen door
pensioenfondsen leidt tot oneerlijke concurrentie, Europa een extra argument in handen geeft
om hun wens t.a.v. gelijke solvabiliteitseisen voor pensioenfondsen en verzekeraars kracht bij
te zetten.
In reactie op deze vraag wijst de regering op de bepalingen in de Europese Richtlijn
betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor
bedrijfspensioenvoorziening (2003/41/EG, ook bekend als IORP-richtlijn). In artikel 6 wordt
een definitie gegeven van wat onder een pensioenuitkering moet worden verstaan: uitkeringen
die worden uitbetaald bij het bereiken of naar verwachting bereiken van de pensioendatum,
of, wanneer deze een aanvulling op die uitkeringen vormen en op bijkomende wijze worden
verstrekt, in de vorm van betalingen bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of beëindiging van
de werkzaamheid, dan wel in de vorm van ondersteunende betalingen of diensten in geval van
ziekte, behoeftigheid of overlijden. Deze definitie staat uitdrukkelijk toe dat pensioenfondsen
regelingen voor aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen mogen uitvoeren. De definitie is
zelfs nog veel ruimer dan de productafbakening in de Pensioenwet doordat ook betalingen bij
beëindiging van de werkzaamheid of in geval van behoeftigheid in de IORP-definitie zijn
inbegrepen. In de Pensioenwet is gekozen voor een smallere definitie van wat
pensioenfondsen mogen uitvoeren in aansluiting op de afspraken over taakafbakening tussen
pensioenfondsen en verzekeraars. Het is aan sociale partners om te bepalen of een verzekeraar
dan wel een pensioensfonds de uitvoering van hun afspraken over een aanvulling bij
arbeidsongeschiktheid wordt gegund. Tegen bovenstaande achtergrond verwacht de regering
niet dat de Europese Commissie in de conceptamvb aanleiding ziet om de positie van
pensioenfondsen in het Nederlands pensioenstelsel ter discussie te stellen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe een dekking van het arbeidsmarktrisico zich
verhoudt tot IORP-richtlijn, waarin wordt gesproken over "een passende dekking van
biometrische risico's".
Onder biometrische risico's verstaat de richtlijn: risico's in verband met overlijden en/of
arbeidsongeschiktheid en levensverwachting (artikel 6, onder h). Een dekking van het
arbeidsmarktrisico valt hier niet onder. De regering is van mening dat in de onderhavige
2
regeling ook geen sprake is van dekking van een arbeidsmarktrisico. De vormgeving van de
aanvulling moet dusdanig zijn, dat een teruggang in inkomsten door het minder benutten van
de restverdiencapaciteit ook volledig doortikt in een lager totaalinkomen van de gedeeltelijk
arbeidsgeschikte. Het arbeidsmarktrisico van niet benutting van de restverdiencapaciteit ligt
dan ook volledig bij de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.
Over de nadere voorwaarden (vragen 7, 8, 9, 10 en 11 )
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de voorgenomen regelgeving een
voortzetting van de bestaande praktijk brengt en of er niet eerder sprake is van een uitbreiding
van de mogelijkheden voor pensioenfondsen.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06,
30413, nr. 17, blz. 23-25) en de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Pensioenwet
(Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 24, blz. 18-20) is door de regering uitgebreid
stilgestaan bij de vraag of pensioenfondsen ook onder de Pensioenwet nog een aanvullend
arbeidsongeschiktheidspensioen zouden mogen uitvoeren. Het antwoord luidde bevestigend.
De nadere uitwerking van de vormgeving van aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen
leidt zeker niet tot uitbreiding van de mogelijkheden voor pensioenfondsen. Integendeel, de
ruimte voor pensioenfondsen om aanvullingen op de WIA-uitkeringen uit te voeren wordt aan
stringenter randvoorwaarden gekoppeld dan de regering voor ogen stond bij de behandeling
van de Pensioenwet, zoals verwoord in de bovengenoemde parlementaire stukken, en dan ten
tijde van de WAO mogelijk was. Een aanvulling als arbeidsongeschiktheidspensioen moet nu
immers zo worden vormgegeven dat hogere arbeidsinkomsten leiden tot een minstens
evenredige toename van het totale inkomen van betrokkene. Daarmee wordt de mogelijkheid
voor een pensioenfonds om het inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid te
compenseren, strak ingekaderd. Zo mag een aanvulling op vervolguitkering of loonaanvulling
bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid tot een bepaald percentage van het laatstverdiende
loon niet door pensioenfondsen worden uitgevoerd.
De leden van de VVD-fractie vragen waarop de stelling van de regering is gebaseerd dat
onhelder is hoe pensioenfondsen de aanvulling kunnen vormgeven op WGA-uitkeringen.
De regering baseert zich op signalen uit het veld. Een aantal pensioenfondsen was er door De
Nederlandsche Bank (DNB) op gewezen dat hun aan de WIA aangepaste
arbeidsongeschiktheidspensioenregeling buiten het begrip arbeidsongeschiktheidspensioen
valt zoals dat in de Pensioenwet is gedefinieerd. Het gaat daarbij ook om regelingen zoals
beschreven in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Pensioenwet
(Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 24, blz. 20), waarin via anticumulatie tot een reële
uitkeringshoogte werd gekomen. Daarmee is een situatie ontstaan waarin onhelder is hoe
sociale partners een aanvulling bij arbeidsongeschiktheid zodanig kunnen vormgeven, dat het
als arbeidsongeschiktheidspensioen door een pensioenfonds kan worden uitgevoerd.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of kan worden volstaan met een eenvoudiger
tekst voor de conceptamvb: als arbeidsongeschiktheidspensioen worden aangemerkt
aanvullingen op WIA-uitkeringen die uitsluitend zijn gebaseerd op de mate van
arbeidsongeschiktheid en niet afhankelijk zijn van de mate waarin de resterende
verdiencapaciteit wordt benut.
De regering heeft in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de behandeling van de
Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 24, blz. 19) bevestigd dat
pensioenfondsen aanvullingen op WGA-uitkeringen moeten kunnen uitvoeren op eenzelfde
wijze als onder de WAO. Daarbij is aangegeven dat niet getornd zou worden aan de
reikwijdte van de Pensioenwet naar andere risico's dan die voor ouderdom,
arbeidsongeschiktheid en overlijden. De door de leden van de VVD-fractie gesuggereerde
bepaling maakt het niet mogelijk dat pensioenfondsen een regeling kunnen uitvoeren waarin
3
de aanvulling op de WGA-vervolguitkering groter is dan de aanvulling op de WGA-
loonaanvulling. Daarmee maakt deze formulering het voor sociale partners niet mogelijk om
aanvullingen bij arbeidsongeschiktheid, zoals zij die willen vormgeven, uit te laten voeren
door pensioenfondsen. Het is immers aan sociale partners om te bepalen hoeveel aanvulling
op de vervolguitkering respectievelijk de loonaanvulling wordt gegeven. De in de
conceptamvb gekozen formulering maakt dat de aanvulling uitsluitend betrekking heeft op het
arbeidsongeschiktheidsrisico en volledig recht doet aan het principe dat meer werken ook tot
een hoger totaal-inkomen moet leiden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe met elkaar valt te rijmen dat een pensioenfonds een
hogere aanvulling geeft op de vervolguitkering dan op de loonaanvulling, mits die aanvulling
op voornoemde uitkeringen niet afneemt naarmate de gedeeltelijk arbeidsongeschikte meer
gaat werken. Vervolgens stellen de leden van de VVD-fractie dat als de aanvulling op de
vervolguitkering hoger is dan de aanvulling op de loonaanvulling dat dan de aanvulling
afneemt naarmate de betrokkene meer gaat verdienen.
De in de amvb verwoorde voorwaarde betekent dat de aanvulling zo moet zijn vormgegeven,
dat een toename van inkomsten uit arbeid niet ongedaan wordt gemaakt door een afname van
de uitkeringen (WGA-vervolguitkering of WGA-loonaanvulling plus aanvullend
arbeidsongeschiktheidspensioen). De prikkelwerking tot het benutten van de resterende
verdiencapaciteit komt immers tot uitdrukking in de totale inkomsten van een gedeeltelijk
arbeidsgeschikte. Inderdaad heeft de gekozen vormgeving tot gevolg dat als de gedeeltelijk
arbeidsgeschikte meer dan 50% van zijn restverdiencapaciteit gaat benutten hij dan minder
aanvullend pensioen zal krijgen. Binnen de randvoorwaarden van de ontwerp-amvb zal ook
na de terugval in aanvullend pensioen bij de overgang van de vervolguitkering naar de
loonaanvuling sprake zijn van een ten minste evenredige toename van het totaal inkomen met
de toename van inkomen uit arbeid. Bij benutting van bijvoorbeeld iets meer of iets minder
dan 25% en bij iets meer of iets minder dan 75% van de restverdiencapaciteit is er geen
verschil in verhouding tussen WGA-uitkering en loonaanvulling (zie onderstaand schema uit
bijlage 2 bij de brief van 10 december 2007, Kamerstukken II 2007/08, 31226, nr. 25).
Daarom worden een aanvulling op de vervolguitkering en een aanvulling op de
loonaanvulling ieder afzonderlijk aangemerkt als arbeidsongeschiktheidspensioen.
Samenstelling inkomen (50% AO, laatstverdiende loon 40.000)
45000
40000
aanvullend
35000 arbeidsonge-
schikthheids-
30000 pensioen
inkomen
25000 vervolguitkering
(minder dan 50%)
20000 loonaanvulling
(50%of meer)
15000
inkomen uit
10000 arbeid
5000
0
0% 25% 50% 75% 100%
benutting restverdiencapaciteit
---
De leden van de VVD-fractie vragen of het pensioenfondsen is toegestaan om een regeling uit
te voeren, waarin alleen een aanvulling op de vervolguitkering wordt toegezegd. Dat valt
inderdaad binnen de kaders van de voorgestelde regeling. Het staat sociale partners binnen de
kaders van wet- en regelgeving vrij om te bepalen in welke situatie wel of niet een aanvulling
bij arbeidsongeschiktheid zal worden verstrekt. Zolang de aanvulling past binnen de
randvoorwaarde dat elke verdiende euro minstens leidt tot een evenredige toename van het
totaalinkomen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer kan de regeling als een
aanvullend pensioen door een pensioenfonds worden uitgevoerd.
Terecht wijzen de leden van de VVD-fractie op de verschillen tussen het zogenoemde WAO-
gat en WIA-hiaat. Net als de vorige regering is ook de huidige regering overtuigd van het
belang van de kern van de WIA: activering van arbeidsgeschiktheid. Ook naar de mening van
dit kabinet biedt de WIA daarnaast een afdoend niveau aan inkomensbescherming in geval
van arbeidsongeschiktheid. Dat laat echter onverlet dat sociale partners de vrijheid hebben om
aanvullende afspraken te maken. Zonder in de contractsvrijheid van sociale partners over
arbeidsvoorwaarden te treden stelt het kabinet in deze regeling wel een aantal
randvoorwaarden, die borgen dat de kern van de WIA activering van arbeidsgeschiktheid -
ook in aanvullende arbeidsongeschiktheidsregelingen overeind blijft.
Eenmalige verstrekking (vraag 13)
De leden van de VVD-fractie vragen naar de consequenties van het als pensioen aanmerken
van een bonus voor werkhervatting.
De Pensioenwet schrijft niet voor hoe een arbeidsongeschiktheidspensioen er uit moet zien.
Het kan dus ook de vorm aannemen van een eenmalige aanvulling die wordt verstrekt in
verband met werkhervatting. Om een eind te maken aan iedere onzekerheid over de vraag of
een eenmalige uitkering aan een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in verband met werkhervatting
of werkuitbreiding als arbeidsongeschiktheidspensioen kan worden aangemerkt, is dit in deze
amvb benoemd. De consequenties hiervan zijn niet anders dan die voor een
arbeidsongeschiktheidspensioen, dat periodiek wordt uitgekeerd. Dat betekent dus inderdaad
dat werkgevers gehouden zijn de financiering van bonussen voor werkhervatting buiten de
onderneming te brengen. Hieraan zijn echter nauwelijks extra kosten verbonden ten opzichte
van de situatie waarin de werkgever deze bonus uit eigen middelen zou betalen. Nu dergelijke
bonussen onder het begrip `'pensioen' vallen is gewaarborgd dat de toezegging gestand zal
worden gedaan als het voorval zich voordoet. Aan het al dan niet toezeggen van een bonus
voor werkhervatting bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid gaat een afweging vooraf die
uitsluitend aan sociale partners is in het kader van hun arbeidsvoorwaardenonderhandelingen.
5
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid