Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Beleidsreactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op het
Onderwijsverslag 2006-2007 van de Inspectie van het Onderwijs
20 mei 2008
1
Inleiding
Het Onderwijsverslag 2006-2007 geeft de stand van zaken van het Nederlandse onderwijs
weer. In dit verslag vindt u informatie over de kwaliteit van en de ontwikkelingen in het
onderwijs. Bovendien vindt u meer dan in voorgaande jaren verklaringen voor de verschillen
in resultaten van scholen en wat daarin de rol van de leraren is geweest. In deze
beleidsreactie vindt u onze reactie op het Onderwijsverslag van de Inspectie. De gegevens en
conclusies uit het Onderwijsverslag zien wij als een noodzakelijke en waardevolle spiegel voor
ons beleid. Wij hebben de informatie van de Inspectie over problemen en de oorzaken
daarvan nodig om ons beleid te bepalen en intensiveren. Het Onderwijsverslag helpt mij om
deze problemen aan te pakken samen met de staatssecretaris van Voortgezet en
Beroepsonderwijs en de staatssecretaris voor Primair Onderwijs en Kinderopvang, en de
minister van LNV.
De feiten uit het Onderwijsverslag stemmen enerzijds tot tevredenheid, maar anderzijds wijst
het verslag op een aantal hardnekkige problemen. Ik noem de ontoereikende
basisvaardigheden van een groeiend aantal leerlingen, het voortijdig schoolverlaten en het
grote aantal zwakke en zeer zwakke scholen. Dit veroorzaakt een achterstand bij leerlingen
die lang en hardnekkig kan doorwerken in hun onderwijscarrière en hun positie op de
arbeidsmarkt. Dat is voor henzelf onbevredigend, maar ook als maatschappij kunnen wij ons
dat niet veroorloven. Deze onaanvaardbare situatie willen wij met doeltreffende maatregelen
veranderen .
Per brief d.d. 10 september 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 183, nr. 18)
heb ik u geïnformeerd over de nieuwe werkwijze van de Inspectie. Goed presterende scholen
kunnen beduidend minder toezichtslast verwachten. De Inspectie zal zich meer gaan richten
op gesignaleerde risico's in het onderwijs. Dat betekent dat het karakter van het
Onderwijsverslag zal verschuiven van het schetsen van een representatief beeld naar het
signaleren van zorgpunten in het onderwijs en hun achtergronden. De eerste contouren
hiervan ziet u in het voorliggende verslag.
Met het Onderwijsverslag stuurt de Inspectie een rapport mee over: De kwaliteit van het
onderwijs in cluster 3. De conclusie van dit rapport is opgenomen in deze beleidsreactie.
2 Kwaliteit van het onderwijs
2.1 Basisvaardigheden
Referentieniveaus taal en rekenen
De Inspectie wijst in het Onderwijsverslag nogmaals op het belang van de basisvaardigheden
taal en rekenen. De Inspectie wijst erop dat het aantal leerlingen met ontoereikende
basisvaardigheden toeneemt. Dit is een belangrijk signaal. Ik beschouw de referentieniveaus
van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Rekenen en Taal (januari 2008 - commissie
Meijerink) voor taal en rekenen als een goed vertrekpunt om de doorlopende leerlijnen
daadwerkelijk te gaan realiseren. Eind april is onze beleidsreactie op het advies van de
Expertgroep aan de Tweede Kamer aangeboden. Hierin worden de door ons voorgestane
maatregelen uiteengezet. We zien de verbetering van de basisvaardigheden rekenen en taal
---
als een sectoroverstijgende verantwoordelijkheid: elke sector, van primair onderwijs tot
hoger onderwijs, moet zijn verantwoordelijkheid te nemen. Ook de overheid speelt een rol,
door het eenduidig vastleggen van de referentieniveaus in de regelgeving, zodat ze voor alle
sectoren richtinggevend worden.
Dit jaar heb ik het Cito opdracht gegeven om te starten met een jaarlijkse peiling van het
niveau van de taal- en rekenvaardigheden in het basisonderwijs. De Inspectie van het
Onderwijs publiceert de uitkomsten van dit onderzoek in het Onderwijsverslag, vanaf het
schooljaar 2007-2008. Op deze wijze kunnen de opbrengsten van het taal- en rekenonderwijs
beter en preciezer worden gevolgd.
Taalzwakke scholen in het PO
Uit het Onderwijsverslag blijkt dat 12% van de scholen voor basisonderwijs als `taalzwak' kan
worden bestempeld, 18% is `taalsterk' en 70% gemiddeld. `Taalzwakke' scholen scoren lager
op een aantal kwaliteitsaspecten zoals didactisch handelen, tijdsbesteding aan het vak taal,
actieve rol van leerlingen, leerlingenzorg, leerstofaanbod en het effectief gebruik maken van
toetsgegevens om het onderwijs waar nodig bij te stellen.
De uitdaging is om van `taalzwakke', sterke scholen te maken. Zowel het advies Doorlopende
Leerlijnen Taal en Rekenen als `Scholen voor morgen', de kwaliteitsagenda van PO, bieden
voldoende aanknopingspunten om dit te doen. `Taalzwakke scholen' zullen rechtstreeks
worden uitgenodigd om mee te doen aan de succesvolle benadering van de taalpilots, waarbij
scholen van elkaar leren. Het Projectbureau Kwaliteit speelt daarin een bemiddelende rol.
Opbrengstgericht werken
Scholen verschillen in de mate waarin aandacht wordt besteed aan leerlingen met
achterstanden in taal en rekenen. Dit geldt niet alleen voor zeer zwakke scholen. Op 10% van
de basisscholen is de kwaliteit van het onderwijs onvoldoende gewaarborgd. Tegelijkertijd
blijkt dat basisscholen wel in staat zijn in een korte periode (één tot twee jaar) de
opbrengsten voor taal en rekenen te verbeteren. Dit vergt een intensief traject met nauwe
betrokkenheid van de Inspectie (geïntensiveerd toezicht). Het Onderwijsverslag beschrijft
belangrijke succesfactoren om het onderwijs te verbeteren, zoals data driven teaching. Dit is
niet alleen bruikbare informatie voor OCW-beleid. Ook individuele scholen biedt dit
aanknopingspunten voor verbetering. Hierbij kunnen de sectororganisaties (waaronder de PO
Raad) een belangrijke agenderende en stimulerende rol spelen.
In de Kwaliteitsagenda PO is kwaliteitszorg en data driven teaching een belangrijk thema. Om
de taal- en rekenprestaties van leerlingen te verbeteren, is het nodig dat leraren de
informatie uit het leerlingvolgsysteem beter gaan benutten. Bijvoorbeeld door toetsscores
van individuele leerlingen goed te analyseren en aan de hand daarvan een beslissing te
nemen over het onderwijs in de maanden daarop. Op die manier is een toets echt een
hulpmiddel voor het onderwijs. De ervaringen die scholen in de taalpilots hiermee hebben
opgedaan zijn heel positief. Het technisch lezen gaat op deze manier bijvoorbeeld goed
vooruit. Door de activiteiten uit het implementatieplan van de Kwaliteitsagenda willen wij
scholen hierbij ondersteunen. Zodat ze bijvoorbeeld deskundiger toetsresultaten kunnen
analyseren.
---
2.2 Zwakke en zeer zwakke scholen
Zeer zwakke scholen in het basisonderwijs
In het Onderwijsverslag staat een analyse van 46 zeer zwakke scholen die zich hebben
verbeterd. Dit laat zien dat vrijwel alle zeer zwakke scholen in het basisonderwijs er in slagen
om zichzelf, tijdens het traject van geïntensiveerd toezicht, te verbeteren. Dat is positief. Het
aantal zeer zwakke scholen in het basisonderwijs is echter niet afgenomen.
Het beleid van OCW is om het aantal zeer zwakke scholen te halveren en de periode dat
scholen zeer zwak zijn korter te maken. Een belangrijk deel van dit beleid wordt uigevoerd
door (de toezichthoudende rol van) de Inspectie. Hiervan zal een grote sturende werking uit
moeten blijven gaan naar de scholen. Dit toezicht wordt nog meer aangescherpt om nog
eerder voor verbetering te kunnen zorgen. Ook is er een wetsvoorstel in ontwikkeling om in te
grijpen als dat echt noodzakelijk is. Het toezicht wordt verder meer risicogericht. Hierdoor zal
de Inspectie nog eerder detecteren wanneer scholen zeer zwak dreigen te worden:
voorkomen is beter dan genezen. Het Steunpunt Zeer Zwakke Scholen ontwikkelt een `early
warning system'. Het steunpunt, waaraan de sectororganisaties deelnemen en dat subsidie
ontvangt van het ministerie, ondersteunt zeer zwakke scholen met hulpmiddelen en advies.
Een andere functie die de Inspectie vervult is het maken van analyses van het bestand van
(zeer) zwakke scholen. Zo kan worden vastgesteld waar concentraties van (zeer) zwakke
scholen zijn, en welke specifieke problemen er bij deze scholen spelen. In het Onderwijs-
verslag zijn de Vrije scholen en het islamitisch onderwijs aandachtsgebieden. Ook heeft de
Inspectie een analyse gemaakt van de (zeer) zwakke scholen in Amsterdam, welke recent
naar de Kamer is gezonden, en is een analyse van de (zeer) zwakke scholen in de Noordelijke
provincies in voorbereiding.
Op basis van deze analyses van de Inspectie stimuleert het ministerie sectororganisaties en
medeoverheden verantwoordelijkheid te nemen. Over de afspraken met de vereniging van
vrije scholen is de Kamer reeds geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 20072008, 31
200 VIII, nr. 12). De analyse van de Inspectie van de (zeer) zwakke scholen in Amsterdam
heeft geleid tot convenantafspraken tussen schoolbesturen, gemeente en Rijk, waarbij de
gemeente enkele miljoenen in de (zeer) zwakke scholen investeert. Op de constatering dat er
veel (zeer) zwakke scholen zijn in het islamitisch onderwijs wordt teruggekomen bij de
aanbieding van het rapport van het aangekondigde thema-onderzoek binnen het islamitisch
onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 20072008, 31 200 VIII, nr. 9). Ook voor het
voortgezet onderwijs vormen de zeer zwakke scholen een belangrijk aandachts-punt in de
kwaliteitsagenda VO. Het beleid is er ook daar op gericht het percentage zeer zwakke scholen
terug te dringen en de tijd te bekorten dat scholen zeer zwak zijn.
Zeer zwakke scholen in het speciaal (basis-)onderwijs
Dit jaar signaleert de Inspectie dat er, ondanks een geleidelijke verbetering op een groot
aantal indicatoren, op een aantal aspecten nog veel tekorten zijn. Ongeveer de helft van de
scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs is niet in staat het
ontwikkelingsperspectief van hun leerlingen in kaart te brengen. Dat
ontwikkelingsperspectief is nodig om in de handelingsplanning realistische doelstellingen op
te nemen en te evalueren. Nog geen 5% van de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
---
is in staat aan te tonen dat de leeropbrengsten tenminste liggen op het niveau dat op grond
van de leerlingpopulatie te verwachten is.
De Inspectie signaleert een toenemende aandacht voor de leeropbrengsten en spreekt de
verwachting uit dat op termijn ook de beoordeling van de opbrengsten van het speciaal
basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs mogelijk zal zijn. Door de ontwikkeling
en implementatie van instrumenten die de scholen hierbij kunnen helpen, zoals op de
doelgroepen aangepaste leerlingvolgsystemen en daaraan gekoppelde instrumenten voor de
bepaling van het ontwikkelingsperspectief en op de kerndoelen afgestemde leerlijnen, worden
scholen hierbij ondersteund. Zowel het landelijk werkverband SBO als de WEC-raad spelen in
de implementatie hiervan een belangrijke rol.
De kwaliteit van het onderwijs in cluster 3
In 2006 en 2007 heeft de Inspectie periodiek kwaliteitsonderzoek uitgevoerd op een
representatieve steekproef van scholen binnen cluster 3. De Inspectie concludeert dat de
kwaliteit van het onderwijs in cluster 3 nog zwak is. De onderwijskwaliteit is voor 45% van de
in 2006 en 2007 beoordeelde scholen onvoldoende. De Inspectie noemt het (or-
tho-)pedagogisch en didactisch handelen als sterke punten, de kwaliteitszorg is echter nog
onvoldoende ontwikkeld en hoewel de leerlingenzorg op een aantal indicatoren is verbeterd,
scoren nog niet alle scholen voldoende. De Inspectie signaleert eveneens dat de commissie
voor de begeleiding op een ruime meerderheid van de scholen inmiddels in staat is de
beginsituatie van de leerlingen in kaart te brengen, maar dat de evaluatie van de
handelingsplanning echter nog aandacht nodig heeft. Ook voor leerlingen met een cluster 3
indicatie op reguliere scholen geldt dat de handelingsplanning onvoldoende is. Verder
signaleert de Inspectie dat voor de groep ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen en
leerlingen met een (licht) verstandelijke handicap in combinatie met gedragsproblemen (de
zogenaamde zmolk-ers) scholing en implementatie van een speciaal ontwikkeld curriculum
noodzakelijk zijn.
Met de Inspectie ben ik van mening dat het niet acceptabel is dat, ondanks positieve ont-
wikkelingen, de kwaliteit van het onderwijs 45% van de cluster 3 scholen onvoldoende is. In
het kader van passend onderwijs en de aanpak zwakke en zeer zwakke scholen wordt
specifieke aandacht geschonken aan de verbetering van de kwaliteit van het (voortgezet)
speciaal onderwijs.
2.3 Kwaliteit examinering en toezicht op examinering
Kwaliteit examinering in vo, mbo en ho
In mijn brief van 6 september 2007 ((Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 27451, nr. 76)
gaf ik aan dat er onvoldoende grond is om met zekerheid te mogen veronderstellen dat de
examenkwaliteit over de hele linie in het mbo op orde is. Dat was ernstig. De overdracht van
de wettelijke taken van KCE naar de Inspectie en het herinrichten van het toezicht moeten
daar snel meer zekerheid over geven. Inmiddels heeft de Inspectie deze taak overgenomen en
vindt een herbeoordeling en heronderzoek naar de examenkwaliteit in het mbo over 2006-
2007 plaats. Ook komt er een steekproefonderzoek naar de kwaliteit van de examens over
2007-2008. In september zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de uitkomsten van
de herbeoordeling en het heronderzoek. Om de kwaliteit van de examinering in het mbo de
komende jaren verder omhoog te krijgen, zal ik mij richten op meer standaardisering van de
---
examens in het mbo, zowel voor wat betreft de beroepsgerichte vakken als voor de
basisvaardigheden, en zal ik het toezicht bijstellen. Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van
april 2008.
De problemen in het voortgezet onderwijs over de verschillen tussen cijfers van het
schoolexamen en centraal examen wordt breed onderkend. In mijn brief van 27 september
2007 ((Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31200 VIII nr. 4) is een 3-sporenplan
aangekondigd, namelijk :
· verbetering van de kwaliteit van het schoolexamen (ondermeer het vaststellen van de
kwaliteitsstandaard examens door de leden VO-Raad, deskundigheidsbevordering en
digitale toetsbanken van schoolexamens);
· verscherpt toezicht met interventies van de Inspectie;
· onderzoek naar de mogelijkheid om de prestaties voor het centraal examen anders te
wegen.
Verbetering kwaliteit van het toezicht op examinering
In het mbo gaf de kwaliteit van het toezicht op de examens door de toezichthouder KCE
ernstige problemen. Voor het hoger onderwijs zijn er problemen met het functioneren van
examencommissies geconstateerd en is volgens de Inspectie een scherpere typering en
positionering in wet- en regelgeving nodig. Voor beide sectoren zijn maatregelen getroffen om
het toezicht te verbeteren. In het mbo is besloten, dat het toezicht op de examens voortaan
door de Inspectie wordt uitgevoerd. Het toezicht is voor de korte termijn op een aantal
aspecten aangepast en zal voor de lange termijn opnieuw ingericht worden.
Al in de beleidsreactie van 29 juni 2007 ((Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30800
VIII, nr 156) op het advies "Examinering, draagvlak, toegankelijkheid van de Onderwijsraad,
juni 2007, heb ik aangegeven maatregelen te nemen om de professionalisering van de
examinering en de positie van de examencommissie te versterken. Op dit moment wordt
daarover een wetsvoorstel voorbereid. In dit wetsvoorstel is ook de rol van de scholen rond de
tweede correctie versterkt. De bestaande verplichting tot het volledig nakijken wordt
nogmaals genoemd hetgeen de kwaliteit van de beoordeling van de examenresultaten ten
goede komt. Op verzoek van het onderwijsveld zal nader worden bezien of de tweede
correctie op een andere wijze ingevuld kan worden.
2.4 Onderwijstijd vo en bve
De Inspectie heeft in mei, juni en juli 2007 120 bve-opleidingen en 76 vo-scholen bezocht.
Samenvattend waren de resultaten van dit onderzoek naar onderwijstijd teleurstellend. In het
voortgezet onderwijs heeft het merendeel van de scholen niet voldoende onderwijstijd
aangeboden. In de bve-sector is sprake van te weinig progressie ten opzichte van 2006.
Vanuit de sectoren zijn hiervoor diverse oorzaken en omstandigheden genoemd. Daar is
goede nota van genomen, maar dat laat onverlet dat het nodig was om maatregelen te
treffen. Er wordt verscherpt toezicht gehouden op onderwijstijd. In de bve-sector worden bij
9 opleidingen middelen teruggevorderd, in de vo-sector bij 15 vo-scholen. Het Inspectie-
onderzoek naar de naleving van de wettelijke voorschriften over onderwijstijd is in het
voortgezet onderwijs aanleiding geweest een aantal maatregelen te treffen. Mede hierdoor
hebben scholen meer mogelijkheden gekregen om op een kwalitatief verantwoorde wijze aan
de norm te voldoen dan voorheen. Ook gaven de uitkomsten van het onderzoek aanleiding om
een billijk en redelijk handhavingsbeleid te voeren met een grens voor financiële interventies
en verscherpt toezicht bij niet naleven van de normen. Ten slotte is ook naar aanleiding van
---
de Inspectie-onderzoeken een tweetal evaluaties /onderzoeken over de onderwijstijd
aangekondigd. Op 31 januari 2008 werd bij de plenaire behandeling van de overheveling van
de 850-urennorm naar de WEB een evaluatie in 2010 naar de 850-urennorm toegezegd. Voor
het voortgezet onderwijs is in een spoeddebat over onderwijstijd op 14 februari 2008 aan de
Tweede Kamer een onderzoek over de onderwijstijd en de onderwijskwaliteit toegezegd. Op
25 april 2008 heb ik in een brief aan de Kamer aangegeven dat een onderzoekscommissie
onder leiding van de heer Clemens Cornielje dit onderzoek zal uitvoeren. In genoemde brief is
de onderzoeksopzet uiteengezet.
Ook in het wo en het hbo zijn er klachten over het aantal contacturen dat door de opleiding
wordt aangeboden. De kwaliteitsagenda's van het kabinet en het hoger onderwijsveld zijn
erop gericht studenten meer te enthousiasmeren, uit te dagen en te binden aan de
onderwijsomgeving, zodat hun prestaties verbeteren. Het formeren van kleine groepen
studenten en intensieve studiebegeleiding zijn hierbij belangrijke voorwaarden. Deze kunnen
onder andere tot uiting komen in de omvang van de onderwijstijd (aantal contacturen).
2.5 Accreditatie hoger onderwijs
De Inspectie merkt op dat het huidige accreditatiestelsel teveel is gericht op het beoordelen
van basiskwaliteit. Dat stimuleert niet tot streven naar hogere kwaliteit. De
accreditatiegegevens maken het volgens de Inspectie bovendien nauwelijks mogelijk op
landelijk niveau een gedifferentieerd beeld van de kwaliteit van het hoger onderwijs te
krijgen. Het huidige accreditatiestelsel heeft een aantal nadelen, waaronder inderdaad de
door de Inspectie gesignaleerde. Op dit moment wordt dan ook een nieuw accreditatiestelsel
ontworpen dat hieraan tegemoet zal komen. Dit stelsel kan in januari 2010 in werking treden.
Eén van de aspecten van dat nieuwe stelsel zal zijn dat accreditatie beter wordt afgestemd op
het streven naar meer kwaliteit. Daarbij geldt dat verschillen in kwaliteit zichtbaar moeten
worden gemaakt volgens een transparante methodiek: welke opleiding heeft een basisniveau
van kwaliteit, welke opleiding stijgt daarboven uit, welke opleiding zit daaronder? Deze
methodiek is nu in ontwikkeling. De informatie die hieruit volgt, moet behulpzaam zijn bij de
studiekeuze van aankomende studenten.
Ook zou het nieuwe stelsel zich meer dan nu moeten richten op het stimuleren van
verbeteringen (naast de opleidingen de maat nemen), zodat de kwaliteitscultuur en het
lerende vermogen van de hoger onderwijssector worden versterkt. Het reduceren van de
administratieve lasten in het huidige accreditatiestelsel (m.n. via het introduceren van de
instellingsaudit) en het centraal stellen van de inhoud van het onderwijs bij de
kwaliteitsbeoordeling zullen aan dit lerend vermogen impulsen geven. Dit kan differentiatie
en profilering van opleidingen bevorderen. Het nieuwe stelsel zal meer genuanceerd zijn. Dat
betekent bijvoorbeeld de introductie van een herstelperiode. Dat moet voorkomen dat
visitatierapporten een te 'gladgestreken' beeld van de opleiding presenteren, ingegeven door
de angst voor het verlies van accreditatie met alle zware gevolgen van dien. De Tweede
Kamer heeft in een Algemeen Overleg over de notitie `Focus op kwaliteit' met deze hoofdlijnen
ingestemd.
---
2.6 Excellentie hoger onderwijs
De Inspectie merkt op dat de kwaliteit van de opleidingen van universiteiten en hogescholen
in Nederland aan de maat is, `...maar ook niet meer dan dat.' Tegelijkertijd is het wel zo dat,
zoals de Inspectie ook opmerkt, universiteiten en hogescholen steeds meer werk maken van
honours programma's en -colleges, maatwerk en masterclasses; activiteiten, waaruit blijkt
dat de instellingen oog hebben voor verschil in talenten van studenten. Niettemin steekt het
beeld van de `zesjescultuur' in het Nederlandse hoger onderwijs nog regelmatig de kop op.
Dat ligt enerzijds bij het onderwijs, gelet op de klachten over gebrek aan onderwijsintensiteit,
diepgang en uitdaging. Anderzijds zijn ook studenten zelf verantwoordelijk voor die
beeldvorming. Het studiegedrag van Nederlandse studenten is niet best vergeleken bij dat van
studenten in andere EU-landen. Slechts een kwart van de bachelorstudenten verricht meer
werk dan nodig is om de tentamens te behalen. Excellentie is daarom een centraal thema in
de strategische agenda voor het hoger onderwijs.
Uit onderzoek van het CPB kan worden geconcludeerd dat we meer uit onze beste studenten
kunnen halen. Het kabinet zet daarom naast investeringen in het verbeteren van de
basiskwaliteit en het vergroten van differentiatie, gericht in op het bevorderen van excellentie
in hoger onderwijs. Uit het Fonds economische structuurversterking (Fes) is voor dit doel 50
mln. beschikbaar. Dit geld zal in 2008 en 2009 worden toegekend aan de beste voorstellen
van universiteiten en hogescholen. De beoordeling van de voorstellen en monitoring van de te
financieren projecten vindt plaats in het kader van het zogenoemde Siriusprogramma dat
wordt uitgevoerd door het Platform Bèta en Techniek. Als eerste komt er geld voor de
bachelorstudies. Het tweede deel is gericht op de masterfase en bestaat uit 10 miljoen. De
projecten van het Siriusprogramma bieden ook een experimentele context voor
collegegelddifferentiatie en selectie van studenten.
3 Voortijdig schoolverlaten en doorstroom
Een speerpunt van het kabinet is gericht op het substantieel verminderen van het aantal
voortijdig schoolverlaters. Het is een goed teken dat geconstateerd wordt dat het aantal
schoolverlaters is afgenomen van 56.500 in het schooljaar 2005-2006 tot 53.100 in het
schooljaar 2006-2007. Hoewel dit een geringe daling lijkt, is hier toch sprake van een
trendbreuk. Het laat zien dat de inspanningen voorzichtig resultaat beginnen af te werpen. In
het schooljaar 2006-2007 hebben naar schatting 3.000 leerlingen zónder een
startkwalificatie de overstap naar de arbeidsmarkt gemaakt (`groenpluk'). Dit heeft de daling
van het vsv-cijfer geremd, vooral omdat de kwalificatieplicht, die van kracht is geworden
vanaf schooljaar 2007-2008, nog geen effect heeft gehad op de cijfers over het schooljaar
2006-2007.
Dit kabinet heeft als doel het aantal schoolverlaters in 2012 tot de helft terug te brengen ten
opzichte van 2002. Daar zijn extra maatregelen voor getroffen, zoals betere
loopbaanoriëntatie, studiekeuze en begeleiding, meer en betere zorg op school en meer
maatwerktrajecten om jongeren op school te houden. Het betrekken van de regio bij
dergelijke inspanningen is een noodzakelijke voorwaarde. Met alle RMC-regio's worden nog
voor de zomer meerjarige convenanten afgesloten om de uitval verder terug te dringen.
Daarnaast zijn programmagelden beschikbaar.
---
Een sluitend registratiesysteem voor spijbelaars en schooluitvallers is eveneens een conditio
sine qua non om het aantal vsv'ers te reduceren. Per 1 augustus 2008 wordt de één-loket
aanpak voor het melden van verzuim landelijk uitgerold. De Inspectie zal toezicht houden op
de registratieplicht voor verzuim. De Inspectie en de Auditdienst hebben in hun onderzoek
geconstateerd dat onduidelijke wet- en regelgeving een obstakel vormt voor het adequaat
melden van verzuim en voortijdig schoolverlaten. Er wordt een wetsvoorstel voorbereid
waarin de meldtermijnen voor verzuim worden geharmoniseerd.
Daarnaast wordt er actief gecommuniceerd over de cijfers over voortijdig schoolverlaten
(landelijk en per instelling uit het Onderwijsnummer). Deze zijn recentelijk aan alle mbo-
instellingen gestuurd. Er is winst te behalen in de overgang van vmbo naar mbo, aldus de
Inspectie. Mijn collega Marja van Bijsterveldt wil per 1 augustus 2008 experimenten starten
met de overgang van vmbo naar mbo2. Deze experimenten betekenen voorlopig een extra
impuls voor een beperkt aantal scholen om een groep leerlingen in de BBL-leerweg in het
vmbo beter te bedienen richting een mbo niveau 2 opleiding. Volgens de Inspectie scoren roc-
instellingen met veel vsv'ers slecht op de trajectbegeleiding. OCW investeert op dit moment in
LOB (loopbaanoriëntatie en -begeleiding) om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan.
4 Groen Onderwijs
De Inspectie brengt het groen onderwijs herkenbaar in beeld. Bij preventie van voortijdige
uitval scoort het groen beroepsonderwijs relatief goed. Het is zaak dit te handhaven. Het
ministerie van LNV besteedt veel aandacht aan de toegankelijkheid van het onderwijs om de
instroom van allochtone leerlingen te verhogen. In 2008 zullen de in de Groene
Kenniscoöperatie samenwerkende instellingen hiervoor een actieplan uitbrengen. Dit zal in
overleg met LNV worden vastgesteld. Meer dan tot nu toe wordt gezocht naar opleidingen die
aansluiten op voor allochtone - en meer algemeen- grootstedelijke jongeren aantrekkelijke
beroepen, ook met het oog op verwachte tekorten op de groene arbeidsmarkt. LNV steunt
projecten, die zich richten op specifieke segmenten van de groene sector.
Het groen vmbo scoort goed op kwaliteitszorg en rendement, maar minder bij handhaving van
wettelijke vereisten en het gemiddeld CE-cijfer. Het groen onderwijs scoort ook goed bij
preventie van voortijdig schoolverlaten en diplomarendement. Interessant is het relatief
grote succes van meisjes in het groene mbo. Er is zorg over het iets hogere percentage
eenheden met onvoldoende kwaliteit bij de AOC's (mbo-vestigingen met onvoldoende kwaliteit
29%, bij de ROC's 18%). Toch is het algemene kwaliteitsbeeld van de AOC's op de meeste
onderwerpen in het Onderwijsverslag positief. Met de AOC-Raad vindt overleg plaats over een
gezamenlijke aanpak.
De afgelopen jaren zijn de AOC's zeer actief geweest met het op orde brengen van de
examenkwaliteit. Ook loopt het groen mbo voor in de mate van invoering van de
competentiegerichte kwalificatiestructuur en het herontwerp van het mbo. De verankering
hiervan moet aandacht te krijgen. De implementatie van de CGO in 2010 is hiervoor het
kader.
De Inspectie schetst een correct beeld van het vakdepartementale LNV-beleid in de jaren
2004-2006. In nauw overleg met de instellingen worden de vakdepartementale middelen
inmidddels ingezet voor versterking van de specifieke functies van het groen
---
beroepsonderwijs voor de sector Voedsel en Groen. Hierover heeft de minister van LNV medio
2006 een meerjarenafspraak (2006-2010) gemaakt met de gezamenlijke instellingen verenigd
in de Groene Kenniscoöperatie (GKC). In 2007 hebben de GKC-partners 15 vraaggestuurde
kennisprogramma's ontwikkeld en in gang gezet. In deze programma's zijn vragen vanuit de
sector vertaald naar kenniscirculatie tussen bedrijfsleven, onderzoek en onderwijs en naar
vernieuwing van onderwijs. In de komende jaren wordt deze lijn met kracht voortgezet,
waarbij programma's over natuur en landschap verder zullen worden ontwikkeld.
5 Lerarenbeleid
Het leren op de werkplek/opleiden in de school
Een grote betrokkenheid van scholen bij het opleiden van leraren wordt door de overheid al
geruime tijd gestimuleerd. Op 37 plaatsen in het land worden dieptepilots uitgevoerd waarin
scholen voor po, vo en bve in samenwerking met lerarenopleidingen onderzoeken aan welke
kwaliteitscriteria opleidingsscholen zouden moeten voldoen en wat deze manier van duaal
opleiden kost. Desgevraagd hebben de Inspectie van het Onderwijs en de Nederlands Vlaamse
Accreditatie-organisatie samen onderzocht hoe de kwaliteitsborging van het opleiden in de
school vorm krijgt.
In ons Actieplan Leerkracht van Nederland is aandacht gegeven aan het opleiden in de school.
Doel is om begin 2009 helderheid te hebben over het verlenen van een keurmerk aan
opleidingsscholen en over de voorwaarden waaronder vanaf schooljaar 2009-2010 aanspraak
kan worden gemaakt op een tegemoetkoming in de extra kosten die gemoeid zijn met het
opleiden in de school. Daartoe moeten eerst de resultaten van de dieptepilots (die eind van
het schooljaar 2008-2009 worden afgerond) worden geïnventariseerd. De bevindingen van
Inspectie en NVAO kunnen een goede hulp zijn bij de verdere uitwerking van het beleid en een
keurmerk voor het opleiden in de school. De Inspectie constateert wel dat in
opleidingsscholen taken worden uitgevoerd door leraren in opleiding. Zij wijst erop dat, ook
gelet op het lerarentekort, de kans bestaat dat studenten meer dan verantwoord is, worden
ingezet om tekorten op te vangen. De Inspectie meent dat dat gevolgen kan hebben voor de
kwaliteit van het opleidingstraject en voor de kwaliteit van het onderwijs in de
opleidingsscholen.
Wij delen de opvatting van de Inspectie op dit punt niet. Het opleiden in de school, de
ondersteuning daarvan en de ontwikkeling van een keurmerk is er nu juist op gericht routes
naar het leraarschap te introduceren die aantrekkelijk zijn voor (een bepaalde groep)
studenten en waarbij de kwaliteit van het opleiden en van het onderwijs aan de school is
geborgd en mogelijk zelfs verbeterd. Overigens willen we binnenkort, in navolging van een
eerdere suggestie van de Onderwijsraad, de effecten van het opleiden in de school in dat
opzicht verder laten onderzoeken.
De effecten van de beleidsagenda lerarenopleidingen
In 2005 hebben OCW, HBO-raad en VSNU de beleidsagenda lerarenopleidingen 2005-2008
vastgesteld. In dat verband is ook afgesproken dat de uitvoering van de beleidsagenda zou
worden gemonitord. De Inspectie van het Onderwijs heeft die monitor in het najaar van 2007
uitgevoerd. De monitor richtte zich op het vaststellen van welke producten zijn ontwikkeld en
in hoeverre die producten zijn geïmplementeerd. Het Onderwijsverslag bevat de belangrijkste
bevindingen.
10
Wij hebben in april 2008 de monitor aan de Tweede Kamer aangeboden. In de begeleidende
brief is aandacht besteed aan de resultaten die naar verwachting in het laatste jaar van de
beleidsagenda (2008) nog zullen worden behaald. In de Kwaliteitsagenda lerarenopleidingen
zal, mede in het verlengde van de beleidsagenda lerarenopleidingen 2005 -2008 en de
bevindingen van de Inspectie over de uitvoering van die beleidsagenda, ons beleid voor de
lerarenopleidingen voor de komende periode worden uitgewerkt. Onderdeel daarvan is het
verder uitwerken van de plannen voor het opleiden van leraren zoals die zijn aangekondigd in
het Actieplan Leerkracht van Nederland.
Personeelsbeleid in het funderend onderwijs
De Inspectie concludeert dat er een verband bestaat tussen de kwaliteit van het onderwijs en
de personele risico's. Zij stelt vast dat personele risico's moeten worden aangepakt met een
adequaat personeelsbeleid. In ons Actieplan Leerkracht van Nederland hebben we hieraan
aandacht besteed. We zijn daarbij ingegaan op mogelijkheden om te komen tot een meer
professionele school, die goed personeelsbeleid voert dat is gericht op behoud en
ontwikkeling van de kwaliteit van het personeel. In dat verband is ook ingegaan op de rol van
het toezicht. We hebben aangekondigd dat we willen zorgen dat de wetgeving zodanig wordt
aangepast dat: "de Inspectie in het kader van naleving van de wettelijke bepalingen ook
toezicht houdt op de kwaliteit van het leraarschap. Kwaliteit van het personeelsbeleid (dat
kwaliteit en kwaliteitsverbetering impliceert) wordt daarmee nadrukkelijk een element in de
bepaling van de sterkte van de school. Dit speelt een rol in de bepaling of intensiever toezicht
noodzakelijk is. Zo wordt in het toezicht de nadruk op personeel en management beduidend
sterker dan in de afgelopen jaren." Over de uitwerking zijn we met de Inspectie in gesprek.
6 Veiligheid
De toename van geweld is een probleem van de samenleving. Scholen kunnen dit niet alleen
oplossen. Voor het uitvoeren van de kerntaak van scholen, namelijk het geven van goed
onderwijs, is veiligheid een randvoorwaarde. Scholen kunnen risico's op onveiligheid in de
samenwerking met hun omgeving zoveel mogelijk beperken. De bevindingen van de Inspectie
zijn vergelijkbaar met die van het vorige Onderwijsverslag 2005-2006. De Inspectie
constateert zowel in het po als het vo en de bve-sector veel positieve ontwikkelingen, maar
ook ontwikkelingen die aanleiding geven tot enige zorg.
Op 16 november 2007 is een brief aan de Tweede Kamer verstuurd waarin de samenwerking
met andere organisaties wordt benadrukt, het aangescherpt sociaal veiligheidsbeleid uiteen is
gezet en waarin aanvullende maatregelen zijn opgenomen zoals:
- invoering van kwaliteitsteams veiligheid;
- invoering van een verplichte incidentenregistratie;
- duidelijke richtlijnen voor wanneer scholen aangifte moeten doen van incidenten;
- verbeteren van sociale competenties van leerlingen;
- stimuleren van peer mediation en mentoring.
In aanvulling hierop worden in de bve-sector dvd's ontwikkeld voor de voorlichting
van leerlingen, ouders en scholen over het ontwikkelen van normen en waarden en het
handhaven van regels en het ontwikkelen van basis burgerschapscompetenties van
---
leerlingen. Eind 2008 ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsrapportage over het
aangescherpte sociale veiligheidsbeleid.
Tot slot
In de huidige regeerperiode liggen de accenten van het beleid op het verbeteren van de
kwaliteit van het onderwijs, het lerarenbeleid en het verminderen van het probleem van
voortijdig schoolverlaten. Het Onderwijsverslag is een goede graadmeter om de
ontwikkelingen op deze terreinen in beeld te krijgen. De bevindingen uit de dagelijkse praktijk
en de gepresenteerde analyses stellen mij in staat om verbeteringen te realiseren.
12