Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Ouwehand (PvdD) van de Tweede Kamer der Staten- Generaal aan de minister en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ingezonden 25 april 2008)


1
Kunt u toelichten waarom u gewetensbezwaren, die leerlingen ervaren wanneer zij de opdracht krijgen dieren te ontleden op de middelbare school, schaart onder emoties? 1)

Het geweten en de emotie staan met elkaar in verbinding. Naast emotie speelt de rede bij gewetensbezwaren uiteraard ook een rol.


2
Bent u bereid de Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen en het Nederlands Instituut voor Biologie te consulteren om zo inzicht te krijgen in de aard en omvang van de ontledingspractica die op middelbare scholen plaatsvinden? Zo neen, waarom niet?

Neen. Uit de antwoorden op de eerdere vragen over dit onderwerp (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2007-2008, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2058) blijkt in algemene zin hoe de praktijk op scholen is. Wij zien geen aanleiding voor verder onderzoek.


3
Bent u bekend met bestaande alternatieven voor ontledingspractica in het voortgezet onderwijs, zoals het digitaal ontleden van een kikker of foetus van een varken? 2)

Ja.


4
Deelt u de mening dat dergelijke virtuele alternatieven voor het ontleden van dieren een goede educatieve waarde kunnen hebben en daarbij mogelijk effectiever zullen zijn vanwege het uitblijven van emotionele reacties bij leerlingen? Zo ja, bent u bereid het gebruik van alternatieven voor ontledingspractica met dieren op middelbare scholen te stimuleren? Zo neen, kunt u dit toelichten?

Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 uit het Aanhangsel van de Handelingen nr. 1848 en naar het antwoord op vraag 2 uit het Aanhangsel van de Handelingen nr. 2058.


5
Bent u bereid de ontwikkeling van nieuwe alternatieven voor ontledingspractica aan te moedigen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Neen. Zie ook het antwoord op vraag 4.


6
Deelt u de mening dat het ontleden van dieren leerlingen een beeld geeft over het uitvoeren van dierproeven dat niet strookt met de uitgangspunten van de Wet op de dierproeven, waarin het gebruik van alternatieve methoden verplicht wordt gesteld in het onderwijs en onderzoek? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan voor uw beleid? Zo neen, kunt u dit toelichten?

Bij de betreffende uitgangspunten gaat het om alternatieve methoden voor dierproeven. Het ontleden van dode dieren is geen dierproef. Bij dierproeven gaat het ingevolge artikel 1 van de Wet op de Dierproeven immers om het geheel van handelingen, dat ten aanzien van een levend gewerveld dier, dan wel een levend ongewerveld dier wordt uitgevoerd, waarbij redelijkerwijs moet worden aangenomen dat daardoor het dier ongerief kan worden berokkend, of waarvan het beoogde of mogelijke gevolg de geboorte is van een dier dat ongerief ondergaat. Wij zien derhalve geen relatie met beeldvorming over dierproeven.


7
Bent u bekend met het rapport `Bezwaar maken tegen dierproeven in het onderwijs: Zin of onzin'? 3) Zo ja, hoe beoordeelt u de inhoud van dit rapport?

Ja. Ik constateer dat de aanbevelingen van het rapport niet gericht zijn op het voortgezet onderwijs maar op het hoger onderwijs.


8
Kunt u aangeven of en zo ja op welke wijze gehoor is gegeven aan de aanbevelingen die gedaan zijn in het rapport? Zo neen, bent u bereid alsnog maatregelen te treffen op basis van de gedane aanbevelingen?

Het rapport gaat met name in op de vraag of studenten in het hoger onderwijs in staat gesteld worden om op basis van artikel 7.13.t van de Onderwijs- en examenregeling van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op grond van gewetensbezwaren vrijstelling te krijgen van deelname aan (verplichte) dierproeven al dan niet onder oplegging van vervangende eisen. Op 12 juni 2007 heb ik in een brief aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 800 VIII, nr.144) toegezegd bij de instellingen voor hoger onderwijs na te gaan of hieraan gevolg gegeven wordt. In het antwoord op vraag 6 uit het Aanhangsel van de Handelingen nr. 2058 is aangegeven dat de instellingen voor hoger onderwijs zullen worden aangeschreven met het verzoek te informeren over hun beleid met betrekking tot het vrijstellen van gewetensbezwaarden aan dierproeven. De brief hierover aan de instellingen is onlangs uitgegaan en u zult te zijner tijd van de antwoorden op de hoogte worden gesteld.


1) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007-2008, nr. 2058
2) www.froguts.com

3) Nationaal Centrum Alternatieven voor dierproeven, juni 2002