Raad voor de Journalistiek


Hieronder volgen samenvattingen van recente uitspraken van de Raad voor de Journalistiek. Via de link die onder elke samenvatting is vermeld, kunt u de volledige uitspraak opvragen. Een uitspraak wordt altijd eerst aan de desbetreffende partijen gestuurd en enkele dagen later op de website van de Raad gepubliceerd.
---

Uitspraak vastgesteld d.d. 23 mei 2008
door mr. A. Herstel, voorzitter, mr. B. Geersing, T.R. Harkema, M. Ülger, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mw. mr. P.J. Blok, plaatsvervangend secretaris.

NMO c.s. / H. Hansen, A. Chakrabarty en NOVA
Uitspraak: deels gegrond
De klacht betreft de NOVA-reportages "Radicale Moslims nemen de macht over bij Nederlandse Moslim Omroep" en "Nederlandse Moslim Omroep in handen conservatieven".
Allereerst hebben klagers gesteld dat onjuist en tendentieus is bericht over een vermeende machtsovername bij de NMO. De Raad overweegt ter zake dat de organisatiestructuren van de Nederlandse Moslim Omroep (NMO), de Nederlandse Moslim Raad (NMR) en de Stichting Verzorging Islamitische Zendtijd (SVIZ), alsmede het inzicht in de betrokkenen daarbij, redelijk complex kunnen worden geacht. Het had de voorkeur verdiend dat verweerders in de eerste reportage kort de verhouding tussen de organisaties aan de orde hadden gesteld, zodat het voor de kijker duidelijk was dat de geuite kritiek in eerste instantie met name betrekking had op de vorming van de SVIZ. De diverse ontwikkelingen zijn enigszins kort door de bocht aan de NMO gekoppeld en verweerders hadden op dit punt meer zorgvuldigheid kunnen betrachten. Dit is echter onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerders met betrekking tot de berichtgeving over de veranderende machtsverhoudingen grenzen van de journalistieke zorgvuldigheid hebben overschreden. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat klagers hebben erkend dat de meer liberale islamitische stromingen thans niet in de SVIZ vertegenwoordigd zijn. Voorts zijn deze stromingen sinds kort evenmin in het NMR-bestuur vertegenwoordigd. De berichtgeving over een aantal bestuursleden had minder ongenuanceerd naar voren kunnen worden gebracht, maar het is niet onaannemelijk dat de huidige bestuursleden als conservatief kunnen worden aangemerkt. Een en ander in samenhang beziend is de Raad van oordeel dat met betrekking tot de berichtgeving over veranderende machtsverhoudingen in de organisatiestructuren, die van invloed zijn op de NMO, niet journalistiek ontoelaatbaar is gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
Verder hebben verweerders betoogd dat onjuist en tendentieus is bericht met betrekking tot de (vermeende) radicalisering van de NMO en de invloed daarvan op de programmering. In de uitzendingen is de indruk gewekt dat de NMO zodanig is geradicaliseerd dat er geen ruimte meer is voor liberale programma's. In dat verband zijn alleen mensen aan het woord gelaten die zich in een conflictsituatie bevinden met de NMO. Dit is niet ten aanzien van alle geïnterviewden voor de kijker voldoende duidelijk gemaakt; enkelen zijn, ten onrechte, als objectieve bronnen gepresenteerd (zie punt 2.2.5. van de Leidraad). Het had bovendien op de weg van verweerders gelegen om in de reportages op z'n minst uit een te zetten op welke wijze de programmering bij de NMO tot stand komt, bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan de NMO-programmaraad en ter zake nader onderzoek te verrichten. Door dit na te laten en enkel subjectieve bronnen aan het woord te laten, biedt de berichtgeving voor de kijker weinig tot geen ruimte voor een ander oordeel dan dat de hiervoor bedoelde indruk feitelijk juist is. Klagers hebben daarentegen slechts voldoende aannemelijk gemaakt dat de productie van een aantal programma's in verband met een financieel conflict is beëindigd dan wel in eigen beheer zal worden voortgezet. In dit verband is voorts van belang dat Chakrabarty werkzaam is geweest bij de NMO en derhalve bekend had moeten althans kunnen zijn met de wijze van programmeren en de werkwijze van de NMO-programmaraad. Nu verweerders er zelf voor hebben gekozen om Chakrabarty, als oud-medewerker van de NMO, de reportage te laten maken, behoorden zij ter zake extra zorgvuldigheid te betrachten. Door aldus over de invloed van de (vermeende) radicalisering van de NMO op de programmering te berichten, hebben verweerders de grenzen overschreden van hetgeen - gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid - maatschappelijk aanvaardbaar is. Op dit punt is de klacht dan ook gegrond.
Ten slotte hebben verweerders gesteld dat niet op juiste wijze hoor en wederhoor is toegepast. Niet is betwist dat verweerders voorafgaand aan de eerste uitzending contact hebben gehad met de heer Khairoun. Ook hier lijkt het onderscheid tussen enerzijds het NMR-bestuur en anderzijds de NMO van belang te zijn. De Raad ziet echter geen grond voor het oordeel dat verweerders er niet vanuit mochten gaan dat Khairoun ook namens de NMO sprak. Met betrekking tot de tweede uitzending hebben verweerders contact gehad met de heer Farsi. Dat deze niet voor de camera wenste te reageren in verband met de lopende juridische procedure behoefde voor verweerders geen reden te zijn om de reportage geen doorgang te laten vinden. Uit oogpunt van zorgvuldigheid had het wel in de rede gelegen dat verweerders in de uitzending hadden vermeld om welke reden de heer Farsi geen commentaar voor de camera wenste te geven. Er is echter geen grond voor het oordeel dat klagers onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op hetgeen in de uitzending naar voren zou worden gebracht. Dat zij van de gelegenheid niet adequaat gebruik hebben gemaakt, kan verweerders niet worden verweten. Dit onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.
Trefwoorden:

· Journalistieke werkwijze: bronnen, hoor en wederhoor
· Feitenweergave: onjuiste, tendentieuze berichtgeving Publicatie op www.rvdj.nl/2008/23

---