Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

logoocw

De voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk 30 mei 2008 HO&S/BL/2008/16186 14 mei 2008 2070820090

Onderwerp
vragen van Kamerlid Jasper van Dijk (SP) over slechte stagebegeleiding

Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) van uw Kamer over slechte stagebegeleiding.

De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 2070820090.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl 46
OCW 114

blad 2/3

Antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk van de Tweede Kamer der Staten- Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over slechte stagebegeleiding. (ingezonden d.d. 14 mei 2008 kenmerk 2070820090)


1
Wat is uw oordeel over het bericht "Stagiair te vaak goedkope invaller"?

Dit bericht, maar vooral het achterliggende onderzoek (Nationaal Stage Onderzoek Docenten 2008) geeft een helder beeld van de mening van docenten over de stages en over mogelijke verbeterpunten. Dit onderzoek kan helpen bij het debat binnen instellingen en tussen docenten, studenten en bedrijven om te komen tot goede afspraken over zowel aanbod, inhoud als begeleiding van stages.


2
Wat is uw oordeel over het feit dat 38% van de studenten dit jaar ontevreden is over de stagebegeleiding en wat gaat u daaraan doen?

Ik vind dat een veel te hoog percentage, waaruit blijkt dat er vaak geen goede afspraken worden gemaakt over deze begeleiding, of dat die afspraken niet worden nagekomen. De stageperiode is onderdeel van de opleiding en valt daarmee onder de kwaliteitszorg van de instelling. Dit betekent dat instellingen verantwoordelijk zijn voor ten eerste het maken van goede afspraken over die begeleiding, zodat de student weet wat hij / zij kan verwachten, en ten tweede voor het nakomen van deze afspraken. Recentelijk is op initiatief van de studentenbonden in overleg met HBO-raad en VSNU een brochure uitgebracht, waarin helder beschreven staat wat de randvoorwaarden en tips zijn voor een succesvolle stage.


3
Vindt u het acceptabel dat meer dan 20% van de stagiairs nooit is bezocht door een stagedocent tijdens de stageperiode? Zo ja, waarom? Zo neen, bent u bereid om hierover afspraken te maken met de MBO- Raad, de HBO-Raad en de VSNU?

Uit het onderzoek wordt niet duidelijk of het bij de 20% die nu aangeeft nooit bezocht te zijn dat dat van te voren wél was afgesproken. Het bezoeken van een stagiair door een stagedocent tijdens de stage kan onderdeel zijn van de begeleiding van de student, maar dit is afhankelijk van de vooraf tussen stagiair, bedrijf en instelling gemaakte afspraken. Nut en noodzaak van zo'n bezoek is onder meer afhankelijk van inhoud, duur en mate van begeleiding door het bedrijf op de stageplek en moet in overleg tussen stagiair, bedrijf en instelling worden bepaald.


4
Wat is er volgens u de oorzaak van dat docenten zeggen dat ze te weinig tijd krijgen van hun onderwijsinstelling om stagiairs te begeleiden?

Ik beschik niet over gegevens die dit resultaat verklaren. Het nationaal stageonderzoek docenten 2008 geeft evenmin een analyse van de oorzaak van dit gegeven. Naar mijn mening is het in elk geval een signaal dat de docenten en instellingen in kwestie nader overleg met elkaar zouden moeten voeren over een optimalisatie van de inzet.
Verder zal ik, zoals staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart eerder in haar reactie op Kamervragen van het lid Dibi (Kamervragen met antwoord 2007-2008, nr. 1936) heeft aangegeven, roc's, hogescholen en universiteiten erop wijzen dat zij verantwoordelijk zijn voor een goede begeleiding van stages.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 3/3


5
Hoe verhoudt de in het artikel genoemde constatering dat een student "als invalkracht wordt gebruikt en alleen routineklusjes mag doen" zich met uw uitspraak dat een verschil tussen stage en arbeid is dat een stage gericht is op het realiseren van de onderwijsdoelstellingen van de student? Kunt u uw antwoord toelichten?

De in het artikel genoemde uitspraak verhoudt zich niet hiermee. Een stage is gericht ophet opdoen van praktijkervaring op het niveau van de opleiding. Indien dit niet het geval is zou de grens met betaalde arbeid vervagen. Docenten of studenten die dit constateren moeten hieraan in overleg met het bedrijf een eind maken.


6
Is deze constatering reden voor u om uw weigering om in overleg te gaan met het bedrijfsleven over een percentage aan stagevergoeding in het CAO-loon in een bepaalde sector te heroverwegen? Zo neen, waarom accepteert u dat stagiairs soms worden gebruikt alsof het reguliere medewerkers zijn zonder dat hier een fatsoenlijke vergoeding tegenover staat? Zo ja, wat wordt uw inzet bij deze onderhandelingen?

Neen. Wat moet worden bestreden is dat sommige stagiairs worden gebruikt als invalkracht en alleen routineklussen mogen doen. Dit kan alleen door hierover goede afspraken te maken tussen docent, student en bedrijf, en als studenten en docenten onmiddellijk aan de bel te trekken als misbruik van de student wordt gemaakt.


7
Bent u bereid te onderzoeken in welke sectoren ook een stagevergoeding opgenomen kan worden in de CAO?

Neen, zie mijn antwoord op vraag 6.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl