ChristenUnie



Uitingsvrijheid? Zonder artikel 1 Grondwet graag!

vrijdag 30 mei 2008 13:53 Eind mei, donderdagavond, hartje Utrecht. Ook binnen de Gertrudiskapel is het, zeker met de volle zaal, broeierig. James Kennedy houdt de Groen van Prinstererlezing 2008. "Verlicht Den Haag of verdacht geloof? Over de politieke grenzen van religie".

Vrijheid van meningsuiting, ja. Maar een Grondwetsartikel tegen anti-discriminatie is olie op het vuur, wat spreken betreft, en niet te handhaven. Legers gekwetsten gaan hun gelijk halen, en rechter en politiek moeten partij kiezen.

In de discussie na de pauze verduidelijkt Kennedy dat je `sympathieke minderheden' op twee manieren kunt beschermen: a. zorg dat ze mogen zeggen wat ze willen zeggen; of b. zorg dat ze niet bang hoeven zijn voor wat anderen over hen zeggen. Kennedy ziet meer heil in het eerste, de eigen vrijheid waarborgen, dan in het snoeren van andermans monden. Dat we antisemitische cartoons, zoals die verschenen in de Tweede Wereldoorlog, moeten bestrijden, is duidelijk. Maar de vraag blijft of wetgeving daarvoor het beste instrument is.

In zijn lezing wees hij twee perioden aan waarin een Nederlands-politiek evenwicht verstoord werd. In de liberale negentiende eeuw was een Abraham Kuyper nodig om de achtergestelde gelovige `kleine luyden' een gelijkwaardige stem te geven, via allerlei, ook politieke organisaties. Dat leidde decennialang ruwweg tot een fifty-fifty verhouding in Den Haag tussen `seculier' en `gelovig'. Pas de afgelopen jaren '60, '70 raakte dit evenwicht scherp verstoord, in het voordeel van `seculier'. Aanvankelijk heftige reacties op TV-uitingen en dergelijke namen geleidelijk af tot beperkt gemor over de paarse voorstellen rond euthanasie en homohuwelijk in de jaren `90. Gelovigen leken de tweederde meerderheid van `seculier' als feit te accepteren. Inmiddels echter blijken grote groepen immigranten (moslims, maar ook christenen) en meer ongeregelde, individuele vormen van religie en spiritualiteit nadrukkelijk om aandacht te vragen en is het evenwicht opnieuw zoek.

Het resultaat is explosief: weinig tot geen bereidheid taal te matigen of iets terug te nemen (tot in het parlement), en tegelijk: weinig incasseringsvermogen (kort lontje). Ook in het debat religieus/seculier staan twee zienswijzen tegenover elkaar: de ene groep wil religie uit het publieke domein verbannen vanwege haar onterechte privileges of potentiëel gevaar, de andere groep wil religieuze groepen en standpunten er juist meer in betrekken vanwege hun waarde.

Wat nu? Kennedy benadrukte allereerst de eigen aard zowel van de politiek als van het religieuze domein. Dus geen imam-opleiding vanuit Den Haag. Maar ook niet als ChristenUnie-politicus in functie `goede' of `slechte' religies aanmoedigen of ontmoedigen - wat iets anders is dan bijbelse uitspraken binnen de partij, en ook iets anders dan de vrijheid om in de publieke sfeer "medeburgers er wel van proberen te overtuigen dat zij anders moeten denken of handelen". Dat mag uiteraard ook met beroep op religieuze standpunten, want niet de overheid bepaalt "welke denkbeelden wel of niet mogen meedoen in het publieke debat".

De kerk, vervolgens, kan de maatschappij wel dienen, maar staat niet in dienst van de maatschappij. Omdat de kerk een andere Heer dient en zich richt op een andere wereld, is de kerk per definitie politiek subversief. Dat de overheid kerken bij de WMO of buurtwerk betrekt, OK, mits in besef van wederzijdse onafhankelijkheid.

En, beval Kennedy tenslotte aan, dat betekent voor christenen, ook in de politiek: `convicted civility', burgerschap vanuit overtuiging, of: wellevendheid met overtuiging. Erken en verwoord fundamentele verschillen met een gesprekspartner, maar blijf hem als gesprekspartner waarderen en samen streven naar een algemeen belang. Als niet de overheid antidiscriminatie in uitingen bewaakt, dan vraagt dat van de samenleving meerzelfdiscipline - en van websitebeheerders ingrijpen bij "ordinaire scheldpartijen". Ook liberale rechtsfilosofen als Rawls zien `civility' als politieke deugd, en het is een Indiase vraag die christenen hun kinderen kunnen aanleren om zichzelf te stellen voordat ze wat zeggen: 'Is it true? Is it kind? Is it necessary?' (is het waar? is het vriendelijk? is het nodig?). Deze `uncommon civility' - zelf geen krenkende en kwetsende opmerkingen maken en anderen ook tot deze zelfdiscipline aansporen - "zou een mooie opdracht zijn voor christenen in deze tijd."