Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Voortgangsrapportage Aanvalsplan Laaggeletterdheid over het jaar 2007

CINOP, 's-Hertogenbosch
Willem Houtkoop
A00464.indd 1 6-5-2008 14:23:43

Colofon

Titel: Voortgangsrapportage Aanvalsplan Laaggeletterdheid over het jaar 2007 Auteur: Willem Houtkoop (Max Goote Kenniscentrum) in opdracht van CINOP Ontwerp omslag: Theo van Leeuwen BNO Vormgeving: Evert van de Biezen Bestelnummer: A00464
Uitgave: CINOP, 's-Hertogenbosch Mei 2008
© CINOP 2008
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. ISBN 978-90-5003-534-7 Postbus 1585

5200 BP 's-Hertogenbosch Tel: 073-6800800 Fax: 073-6123425 www.cinop.nl EvdB-A00464/080506 A00464.indd 2 6-5-2008 14:23:43

Inhoudsopgave

Inleiding 1
1 Doel en opzet van de voortgangsrapportage 3
2 Inperkingen en uitbreidingen 5
3 Activiteiten die niet direct vanuit het Aanvalsplan worden aangestuurd 7
4 Taalbeleid mbo 15
5 Bedrijven 19
6 Gemeenten en provincies/Regionale samenwerking 29
7 Deelname aan lees- en schrijf (en reken) cursussen 35
8 Werving en toeleiding 45
9 Publiciteit en informatievoorziening 51
10 Bekendheid 55
11 Samenvatting en analyse 57 A00464.indd 3 6-5-2008 14:23:43

A00464.indd 4 6-5-2008 14:23:44

Inleiding

Anderhalf miljoen Nederlanders hebben moeite met lezen en schrijven. Een aantal van hen is daardoor onvoldoende toegerust voor de eisen van de moderne kenniseconomie. Bovendien kan laaggeletterdheid een bron zijn van sociale en economische uitsluiting. Met het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006-2010 (verder Aanvalsplan) doet de Nederlandse regering een omvattende poging om het probleem van laaggeletterdheid in verschillende levensfasen en in verschillende contexten aan te pakken. Het Ministerie van OCW vervult daarbij 1 een regierol.
In de periode tot 2010 moeten zes doelstellingen of mijlpalen gerealiseerd worden:
1 Het percentage leerlingen voortgezet onderwijs dat op of onder PISA-leesniveau 1 zit (thans
11%), terugdringen tot 10 procent, rekening houdend met een verwachte toename van deze probleemgroep in 2010;

2 Het aantal werkgevers dat actief bijdraagt aan de bestrijding van laaggeletterdheid, met 50 tot
100 procent vergroten;

3 De totstandkoming van 9 provinciale aanvalsplannen en van een aanzienlijk aantal gemeentelijke aanvalsplannen;
4 De uitvoering van lokale en regionale leesbevorderingsplannen in een meerderheid van de gemeenten;

5 De verhoging van het aantal deelnemers aan alfabetiseringscursussen tot rond de 12.500;
6 De verbetering van de effectiviteit met betrekking tot de bestrijding van laaggeletterdheid door onderzoek, monitoring en internationale samenwerking. A00464.indd 1 6-5-2008 14:23:44

Om die doelstellingen te realiseren wordt een groot aantal maatregelen ingezet. Maatregelen die zowel preventief als curatief van aard zijn en betrekking hebben op zowel lopend als nieuw beleid. Hierbij is een groot aantal actoren betrokken; het stelsel van initieel onderwijs, werkgevers en werknemers, volwasseneneducatie meestal onder de regie van gemeenten of provincies en instanties op het terrein van leesbevordering. CINOP, Stichting Lezen & Schrijven (verder L&S) en Stichting Expertisecentrum ETV.nl vervullen bij deze activiteiten een uitvoerende rol. De resultaten van de in het Aanvalsplan opgesomde activiteiten worden jaarlijks gemeten en geëvalueerd en de resultaten daarvan vinden hun weerslag in een jaarlijkse voortgangs- rapportage aan de Tweede Kamer. Op grond van deze voortgangsrapportages kan het aanvalsplan zonodig tussentijds worden bijgesteld. Deze rapportage heeft betrekking op de voortgang over het jaar 2007, het tweede jaar van het Aanvalsplan.
2

A00464.indd 2 6-5-2008 14:23:45

Doel en opzet van de
voortgangsrapportage 1

Doel van de voortgangsrapportage is een verantwoording te geven van de inzet van middelen en een evaluatie van de activiteiten welke in het kader van het Aanvalsplan in 2007 zijn ondernomen.
Vragen die daarbij aan de orde komen zijn:
· Welke activiteiten zijn ondernomen in 2007;
· Met welke doelstelling (korte en lange termijn); 3
· Gaat het om een (indirect) gevolg van het Aanvalsplan of is er sprake van een `autonome' activiteit;

· Welke resultaten zijn bereikt in 2007;
· Waar mogelijk moeten in het resultaatbereik de resultaten op de eerder genoemde zes mijlpalen worden meegenomen;
· Hoe zijn die resultaten gemeten/geëvalueerd;
· Zijn er verschillen tussen beoogde en bereikte resultaten en zo ja welke;
· Wat kan over het proces worden vermeld;
· Wat kan over de kwaliteit van proces en resultaat worden vermeld;
· Welke problemen is men tegengekomen;
· Wat betekenen de antwoorden voor het vervolg van het Aanvalsplan en de komende Voortgangsrapportages in 2008-2010. Deze vragen zijn gesteld aan de actoren die werkzaam zijn binnen de verschillende resultaatgebieden:

· Initieel onderwijs
A00464.indd 3 6-5-2008 14:23:45


· Bedrijven

· Regionale Samenwerking

· Werving en Toeleiding

· Leesbevordering

· Publiciteit

· Onderzoek.
Aan de bij de verschillende activiteiten betrokken actoren is door CINOP een vragenlijst gestuurd met het verzoek de in het voorgaande weergegeven vragen te beantwoorden, waar mogelijk ondersteund door onderliggend `bewijsmateriaal'. Deze informatie is in de periode van december 2007 en januari 2008 door CINOP bewerkt tot een Concept Bronnenboek Voortgangsrapportage. Dit concept is ter becommentariëring en aanvulling teruggestuurd naar de respondenten met het verzoek te reageren. Dit resulteerde in het Bronnenboek Voortgangsrapportage
4 2007 (CINOP maart 2008).
Daarnaast verzamelde CINOP kwantitatieve informatie rond het Aanvalsplan die eveneens onderdeel vormt van de Voortgangsrapportage 2007. Deze heeft onder andere betrekking op de Monitor Deelname Onderwijs Laaggeletterdheid en activiteiten van andere actoren (gemeenten, re-integratiebedrijven, bedrijven) op dit gebied. L&S deed een klein onderzoek naar de bekendheid van het fenomeen laaggeletterdheid. Deze zijn deels als separate uitgaven verschenen. Tenslotte is door CINOP een overzicht gemaakt van good practices. Aan het Max Goote Kenniscentrum is gevraagd om op basis van dit materiaal een `over all'- beoordeling te geven van de activiteiten welke in 2007 in het kader van het Aanvalsplan zijn ondernomen, over de wijze waarop daarover is gerapporteerd en over de mogelijke gevolgen die dit heeft voor de evaluatie en voortgangsrapportages in de komende jaren.

A00464.indd 4 6-5-2008 14:23:46

Inperkingen en uitbreidingen 2

In het Aanvalsplan worden de volgende resultaatgebieden onderscheiden:
1 PO

2 VO

3 Leesbevordering

4 Initieel beroepsonderwijs a beschrijvingskader 5 b strategisch taalbeleid
c competentieontwikkeling docenten d platform taalbeleid MBO en doorlopende leerlijnen (afstemming Platform PO en VO)
5 Gemeenten, provincies en Educatie
6 Bedrijven

7 Maatschappelijke organisaties
8 Bewustmaking, taboedoorbreking en werving en ETV
9 Evaluatie, onderzoek en internationale samenwerking In deze rapportage beperken we ons hoofdzakelijk tot de gebieden 4 t/m 8. Activiteiten op het terrein van (laag)geletterdheid in PO en VO en in het kader van leesbevordering zijn weliswaar essentieel, maar vormen geen onderdeel van de activiteiten die vanuit het Aanvalsplan worden aangestuurd. Ze hebben een eigen regie, financiering en evaluatiesystematiek en de resultaten kunnen daarom niet worden toegeschreven aan het Aanvalsplan. Ze dragen wel bij aan de realisatie van -in ieder geval één van- de doelstellingen van het Aanvalsplan (PISA target) en ze kunnen partij zijn in de afstemming op activiteiten die direct vanuit het Aanvalsplan worden aangestuurd. Om die redenen worden de activiteiten op het terrein van laaggeletterdheid in PO A00464.indd 5 6-5-2008 14:23:46

en VO en in het kader van de leesbevordering kort weergegeven in paragraaf 3. De activiteiten rond evaluatie, onderzoek en internationale samenwerking zijn hier eerder beschouwd als randvoorwaardelijke activiteiten, die niet direct onderdeel vormen van de voortgangs- rapportage. Het onderzoek, en dan met name de monitor deelname lees- en schrijfcursussen, vormde wel een belangrijke bron voor deze voortgangsrapportage en in de voortgangs- rapportage worden suggesties gedaan voor uitbreidingen of aanpassingen in de verschillende vormen van systematische dataverzameling. De monitor deelname lees- en schrijfcursussen is op één punt aangepast. De rapportageperiode loopt niet meer over het schooljaar (zoals in de voortgangsrapportage 2006 waarin gerapporteerd werd over de deelname in het schooljaar 2005/2006), maar over het kalenderjaar. Dat bemoeilijkt de vergelijking. Een belangrijke uitbreiding is de (eerste) afname van de monitor aanpak laaggeletterdheid in bedrijven. Doel van deze monitor is een beeld te schetsen van de context voor eventuele
6 scholingsactiviteiten voor laaggeletterden, het probleembewustzijn, de feitelijke activiteiten en de toekomstverwachtingen op dit punt. Het onderzoek naar de bekendheid met het fenomeen laaggeletterdheid en de activiteiten van het Aanvalsplan wordt in principe tweejaarlijks uitgevoerd en voor 2007 was geen afname voorzien. Om in die kennisleemte te voorzien deed L&S, in samenwerking met TNS NIPO een beperkter onderzoek naar bekendheid, met afnames vóór en na de Week van de Alfabetisering.

A00464.indd 6 6-5-2008 14:23:47

Activiteiten niet direct vanuit het Aanvalsplan aangestuurd 3

In deze paragraaf behandelen we drie clusters van activiteiten die niet direct vanuit het Aanvalsplan worden aangestuurd, maar die wel essentieel zijn voor het bereiken van een aantal doelen uit het Aanvalsplan. Het gaat om activiteiten gericht op het primair en voortgezet onderwijs (PO en VO) en om activiteiten in het kader van de leesbevordering. In dit verband zou ook het convenant genoemd kunnen worden, dat is gesloten tussen de overheid (3 ministeries) en de Stichting van de Arbeid om het probleem van laaggeletterde werknemers aan te pakken. 7 Dit behandelen we echter in de paragraaf over bedrijven. In tegenstelling tot de andere onderdelen van het Aanvalsplan, worden bij deze activiteiten geen of bescheiden opmerkingen gemaakt over kwaliteit of bereikte doelstellingen. Die beoordeling vindt elders plaats.
3.1 Activiteiten gericht op het primair en voortgezet onderwijs De activiteiten gericht op het PO (waaronder begrepen de voor- en vroegschoolse educatie) en VO zijn eerder preventief dan curatief. Zeker bij het bestrijden van laaggeletterdheid geldt het adagium dat voorkomen beter is dan genezen. Dat die aansporing serieus wordt genomen, blijkt uit de omvang van de ingezette middelen en het bereik van de maatregelen. Deze gaan de middelen die direct in het kader van het Aanvalsplan worden ingezet, vaak verre te boven. Bovendien hebben deze activiteiten een grote impuls gekregen door een aantal alarmerende berichten over het niveau van taal en rekenen in primair en voortgezet onderwijs en de krachtige beleidsinzet om de prestaties op deze gebieden te verbeteren. A00464.indd 7 6-5-2008 14:23:47

De doelstelling of mijlpaal die het sterkst met het PO en VO is geassocieerd, is het terugdringen van het percentage leerlingen in het VO dat op of onder het PISA-leesniveau 1 zit, tot 10% in 2010. De resultaten van PISA 2006, zullen in de loop van 2007 beschikbaar komen. In de context van de verbetering van taal- en rekenvaardigheid is deze doelstelling trouwens verscherpt tot 8% in
2011.
Primair onderwijs
De belangrijkste instrumenten in het primair onderwijs waarmee aan het offensief tegen laaggeletterdheid wordt bijgedragen, zijn neergelegd in de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs die in november 2007 aan de Tweede Kamer is aangeboden. In deze agenda staat het verbeteren van taal- en rekenprestaties centraal. We noemen een aantal concrete doelstellingen. In 2008 komen er referentieniveaus waarin wordt vastgelegd wat leerlingen aan het eind van het basisonderwijs moeten kennen en kunnen. In 2011 moet er een goed, toegankelijk en dekkend
8 aanbod zijn van VVE-programma's. In 2011 is, door een pakket van maatregelen, de taalachterstand van achterstandsleerlingen aan het eind van het basisonderwijs met 40% gereduceerd. In 2011 zijn de gemiddelde leerprestaties van alle leerlingen op het gebied van taal en rekenen aantoonbaar verbeterd. In 2011 is het aantal zeer zwakke scholen met de helft verminderd.
Het taalbeleid in het primair onderwijs en de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) maakt onderdeel uit van het bredere achterstandenbeleid waarvoor rond 550 miljoen op jaarbasis wordt uitgetrokken. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: van de middelen voor het achterstandenbeleid gaat 315 miljoen direct naar de scholen en 225 miljoen naar de gemeenten, vooral voor activiteiten op het terrein van vroeg- en voorschoolse educatie. Daarnaast is incidenteel (voor 2007-2009) 45 miljoen beschikbaar voor het sneller bereiken van de VVE- doelgroep met projecten als VVersterk en Taallijn VVE. De middelen die direct naar de scholen gaan, worden verdeeld volgens de gewichtenregeling. Deze zal worden aangepast en er komen extra middelen voor de zogenaamde impulsgebieden. Veel activiteiten zijn er op gericht de relaties tussen de voor- en vroegschoolse educatie te versterken, bijvoorbeeld in de vorm van VVE-koppels. Ook probeert men door monitoring op gemeenteniveau de wederzijdse informatievoorziening te versterken. A00464.indd 8 6-5-2008 14:23:47

Het project Taallijn VVE, gericht op de verankering van taallijnen in de VVE en de versterking van deze lijnen tussen VVE en PO is direct gericht op de bestrijding van taalachterstanden. Ook wordt er gewerkt aan de verankering van de Taallijn in de opleidingen voor leidsters van kinderopvang en in de pabo's.
Er is een aparte impuls voor de professionalisering van het VVE-personeel op het terrein van taalvaardigheid. Uiteindelijk moeten daar 6500 leidsters/leerkrachten worden geschoold uit de kinderopvang, de peuterspeelzalen en de onderbouw van het basisonderwijs. De schakelklassen voor leerlingen met een grote achterstand in de Nederlandse taal hebben inmiddels de pilotfase achter de rug en de resultaten geven aanleiding voor (voorzichtig) optimisme. In het schooljaar 2007/2008 zijn de gemeenten begonnen met de definitieve inrichting van de schakelklassen. Eveneens direct aan het taalbeleid gerelateerd zijn de pilots taalbeleid onderwijsachterstanden primair onderwijs, welke na een proefperiode in 2007 daadwerkelijk van start zijn gegaan met het eerste van drie pilotjaren. 9 Tenslotte wordt in het Masterplan+ aandacht besteed aan dyslexie. De aandacht is daar vooral gericht op informatievoorziening, deskundigheidsbevordering en (toets)instrument- ontwikkeling.
Voortgezet onderwijs
De belangrijkste instrumenten voor de aanpak van laaggeletterdheid in het voortgezet onderwijs zijn neergelegd in de kwaliteitsagenda voor het vo die november 2007 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Verbetering van taal- en rekenvaardigheden in vmbo, havo en vwo is één van de zes beleidsprioriteiten in de agenda. De ambitie is groot; VO- Raad en OCW hebben afgesproken dat in 2011 het percentage leerlingen dat op of onder PISA-leesniveau 1 functioneert, teruggebracht zal worden tot 8% (was 15,1% in 2006). Het is een ambitie die verder gaat dan de 10% die in het Aanvalsplan is geformuleerd. Maatregelen die worden genoemd zijn: een meer opbrengst- gerichte aanpak op het terrein van taal en rekenen, adequate leerlingvolgsystemen, duidelijker explicitering van wat leerlingen moeten bereiken, eventueel geformaliseerd in regelgeving en versterking van doorlopende leerlijnen op het terrein van taal en rekenen. A00464.indd 9 6-5-2008 14:23:47

Die maatregelen kunnen onderdeel zijn van generieke maatregelen gericht op achterstands- groepen, waarvan taalbeleid een onderdeel kan uitmaken en activiteiten welke specifiek zijn gericht op taalbeleid of het aanpakken van taalachterstanden. Vanaf 1 januari 2007 is de cumi-regeling voortgezet onderwijs vervangen door de regeling leerplusarrangement vo en nieuwkomers vo. Doel van de nieuwe regeling is dat de gelden meer dan voorheen terecht komen op de plaatsen waar ze het meest nodig zijn, namelijk bij scholen waar zich cumulaties van problemen voordoen. Met de aanvullende middelen kunnen scholen maatwerk leveren, ondermeer door het voeren van een expliciet taal(achterstanden)beleid. In
2007 is de 0-meting over het schooljaar 2005/2006 uitgevoerd. Pas in volgende metingen kunnen ontwikkelingen in de tijd en mogelijke effecten worden nagegaan. Expliciet op het vmbo gericht was de Campagne Leersuccessen in het vmbo. Jongeren met een
10 taalachterstand die het vmbo dreigen te verlaten, werden gestimuleerd om alsnog een kwalificatie te behalen, via een geïntegreerde aanpak van taal en vakonderwijs en via praktijk- onderricht. De reikwijdte bleef bescheiden, 12 scholenkoppels van vmbo- en mbo-scholen hebben meegedaan. Het project eindigde in 2007, bezien zal worden of een vervolg mogelijk is. Op het terrein van het taalbeleid in het vo is een aantal platforms en werkgemeenschappen werkzaam. Het Platform Taalgericht Vakonderwijs is een initiatief van de landelijke ontwikkel-, opleidings- en begeleidingsinstellingen, waarin op dit moment 15 instellingen participeren. Doel van het Platform is het ondersteunen en stimuleren van de ontwikkeling en invoering van taalbeleid en taalgericht vakonderwijs in het VO. Het Platform houdt zich onder andere bezig met instrumentontwikkeling.
Tenslotte kan een aantal activiteiten worden genoemd, die meer specifiek gericht zijn op programma- of instrumentontwikkeling. Zo is gewerkt aan een uitbreiding van het bestaande toetsinstrumentarium (Diataal) met een tekstbegriptoets voor leerjaar 2 en 3 en een luistervaardigheidstoets (diafoon). Hiermee ontstaat een leerlingvolgsysteem op het terrein van taalvaardigheid voor de leerjaren 1 tot en met 3. Naast diagnostische instrumenten, worden ook remediërende instrumenten ontwikkeld (Diaplus), A00464.indd 10 6-5-2008 14:23:47

bestaande uit tekstpakketten en prototypen voor oefen- en werkvormen. Rond 200 scholen maken gebruik van (onderdelen van) Diataal, terwijl ook Diaplus veel wordt gebruikt. Specifiek voor het vmbo heeft L&S Taalkr8! ontwikkeld. Het is een instrument dat het belang van, maar vooral ook het plezier in taal kan helpen overdragen aan de leerlingen en dat er op gericht is taalbeleid een centrale plaats te geven in het onderwijs. Inmiddels is Taalkr8! aanzienlijk uitgebouwd en bij veel scholen succesvol onder de aandacht gebracht. In 2008 zal L&S de scholen benaderen om Taalkr8!-dagen te organiseren. De dagen zijn een middel om een meer structurele aanpak van taalbeleid en leesbevordering te stimuleren. De bibliotheken hebben de aanpak van Taalkr8! gebruikt en aangepast in de vorm van Leeskr8!. L&S en de bibliotheken zullen in 2008 op dit punt verder samenwerken. Daarnaast zijn de SLOA-instellingen (KPC, CPS, SLO) actief geweest om scholen te ondersteunen bij de implementatie van taalbeleid in hun school. Samenvattend is de aandacht voor het (verondersteld) lage taal- en rekenniveau van groepen 11 leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs aanleiding geweest voor een groot aantal plannen en beleidsinitiatieven, die de (financiële) omvang van het Aanvalsplan vaak verre te boven gaat. De basisintentie is, dat er geen kinderen meer zijn die het primair onderwijs met een taal- of rekenachterstand verlaten en dat het taal- en rekenniveau in het voortgezet onderwijs verder wordt ontwikkeld tot een (politiek) aanvaardbaar niveau. Uiteraard heeft dit op termijn ook gevolgen voor het probleem van laaggeletterdheid onder volwassenen.
3.2 Activiteiten gericht op leesbevordering De activiteiten rond leesbevordering vallen niet direct onder de aansturing van het Aanvalsplan, maar hebben daar uiteraard een belangrijke relatie mee. Het gaat in dit geval met name om de activiteiten van de openbare bibliotheken. De openbare bibliotheken hebben binnen hun kerntaken educatie en leesbevordering activiteiten rond laaggeletterdheid ontwikkeld. Vanuit de kerntaak leesbevordering zetten bibliotheken in op het voorkomen van taalachterstanden bij kinderen en jongeren. De activiteiten gericht op volwassenen zijn bescheidener, maar winnen A00464.indd 11 6-5-2008 14:23:47

duidelijk aan kracht. Zo wordt er aan gewerkt om succesvolle lokale/regionale initiatieven overdraagbaar te maken naar alle bibliotheken. Voor de 0-18 jarigen is er de doorlopende Leeslijn, welke zich richt op voorschoolse voorzieningen en scholen. Het bereik van de openbare bibliotheek voor deze doelgroep van jongeren is enorm; 70% van de VVE-instellingen werkt samen met de bibliotheken, voor het primair onderwijs is dat zelfs meer dan 90% en voor het voortgezet onderwijs 70%. Niet alleen het bereik is groot, er is ook een grote variëteit in de contacten die onderhouden worden. Voor de invoering van de doorlopende Leeslijn wordt samengewerkt met de Stichting Lezen. Een activiteit die (ook) gericht is op volwassenen, heeft betrekking op de ontwikkeling van gemeentelijke leesbevorderingsplannen, waarin de openbare bibliotheken, naast scholen, voorschoolse voorzieningen en gemeenten, veelal een centrale rol spelen. Ervaringen opgedaan in Drenthe zijn inmiddels toegepast in de andere noordelijke provincies in het kader van het Noordelijk Aanvalsplan. Als blijk van waardering ontvingen de Friese bibliotheken de
12 Alfabetiseringsprijs 2007. Er wordt gewerkt aan een landelijke uitrol, bijvoorbeeld in het kader van het beleidsprogramma `Programma Leesbevordering 2008-2011'. Ook is het aantal Makkelijk Lezen punten, gericht op jongeren en volwassenen, aanzienlijk uitgebreid. Het bestrijden van laaggeletterdheid onder volwassenen is een duidelijk nieuw speerpunt. Bibliotheken zijn hiervoor nieuwe dienstverleningsconcepten aan het ontwikkelen. Zo is er in
2007 een groot aantal activiteiten georganiseerd, onder andere door L&S en de VOB om openbare bibliotheken bewust te maken van de noodzaak om ook de groep laaggeletterden in de bibliotheek te ontvangen en gerichte materialen en activiteiten te organiseren. Er was de laatste jaren al geïnvesteerd in het opzetten van inburgeringspunten voor allochtone burgers. De bereidheid om deze dienstverlening uit te breiden naar autochtone laaggeletterden is zeker aanwezig en de potentie van de openbare bibliotheken is, gezien hun brede bereik, groot. Zo kunnen zij als toeleider fungeren voor reguliere opleidingstrajecten of als partner in initiatieven waarin het leren meer zelfstandig moet plaatsvinden, zoals bij het initiatief Lees en Schrijf! van ETV.nl, waarover later meer. Knelpunten zijn op dit moment de deskundigheid van bibliotheek- medewerkers rond dit onderwerp, het ontbreken van extra middelen en een groot gebrek aan boeken en multimedia voor laaggeletterden. Verschillende actoren (waaronder de Stichting Makkelijk Lezen) proberen aan dit laatste tekort iets te doen. Uitgeverij Eenvoudig A00464.indd 12 6-5-2008 14:23:47

Communiceren en L&S hebben inmiddels een, met eigen middelen gefinancierde, speciale serie makkelijk te lezen boeken op de markt gebracht onder de titel Leeslicht.

Samenvattend hebben bibliotheken al een staat van dienst als het gaat om leesbevordering bij jongeren, maar is er duidelijk de intentie om de dienstverlening uit te breiden naar laaggeletterde volwassenen en worden er op dat punt ook al veel initiatieven ondernomen. Deskundigheid en beperkte middelen vormen echter knelpunten. Om bibliotheken beter te informeren over beschikbare materialen zal in 2008 een speciale website taalkrachtvoorbibliotheken.nl van start gaan.


13

A00464.indd 13 6-5-2008 14:23:47


14

A00464.indd 14 6-5-2008 14:23:48

Taalbeleid mbo 4

Belangrijk onderdeel van het Aanvalsplan is het verbeteren van geletterdheid (en gecijferdheid) in het mbo. Vanuit verschillende bronnen is gewezen op de lage niveaus van geletterdheid en gecijferdheid in het mbo, zeker wanneer dat wordt vergeleken met het algemeen voortgezet onderwijs.
Coördinatie van dit activiteitencluster ligt bij CINOP. In de bve-sector ondersteunt CINOP de roc's en aanpalende vmbo's op een 4-tal speerpunten, namelijk de ontwikkeling van het Raamwerk 15 Nederlands (een beschrijvingskader Nederlands, inclusief taalportfolio), de ondersteuning van het management met betrekking tot strategisch taalbeleid, de versterking van het Platform Taalbeleid mbo en tenslotte de competentieontwikkeling van alle docenten met betrekking tot dit thema.
Het Beschrijvingskader Nederlands maakt het mogelijk een beschrijving te geven van functionele mondelinge en schriftelijke taalvaardigheden Nederlands in doorlopende leerlijnen vmbo-mbo (wat beheerst iemand en hoe goed beheerst hij/zij dat in de vorm van can-do statements zoals bijvoorbeeld "de taalgebruiker kan hoofd- en bijzaken onderscheiden in geschreven teksten over algemene (of specifieke) onderwerpen" of "de taalgebruiker" gebruikt zinnen en woorden die adequaat zijn in de gegeven situatie enzovoort). Deze can-do statements aangevuld met specifiekere informatie met betrekking tot woordenschat en correctheid, zijn nodig om de verschillende niveaus van taalvaardigheid te kunnen onderscheiden zowel op het gebied van algemene taalvaardigheden als taalvaardigheden die nodig zijn voor beroep en opleiding.
De niveaus en de standaard (6 niveaus van taalvaardigheid vanaf A1-niveau tot en met C2-niveau) sluiten aan op de andere beschrijvingskaders voor Nederlands als tweede taal en voor de A00464.indd 15 6-5-2008 14:23:48

Moderne Vreemde Talen en zijn gebaseerd op het Common European Framework for Modern Languages1. Het beschrijvingskader is voorwaardelijk om een taalportfolio te kunnen ontwikkelen waarin de stappen van beginnende taalleerder naar gevorderde taalgebruiker in beeld gebracht kunnen worden. Het beschrijvingskader maakt vergelijking, diagnose en toetsing tussen leerlingen onderling mogelijk. Met een beschrijvingskader en een daarop gebaseerd taalportfolio (in schriftelijke en digitale vorm) wordt de implementatie van taalbeleid in vmbo/ mbo ondersteund.
In 2007 is de ontwikkeling van het raamwerk gerealiseerd en uitgegeven in samenwerking met de MBO Raad en COLO2. Hieraan is een uitgebreid proces van consultatie en legitimering door veld- en inhoudsdeskundigen aan vooraf gegaan. De digitale versie is op verschillende relevante websites beschikbaar.
Aanvankelijk was er bij de veldvertegenwoordigers geen draagvlak voor de uitwerking van het
16 A1-niveau. Dat draagvlak is er inmiddels wel en in 2008 zal dit niveau alsnog worden uitgewerkt. In 2008 zal ook het portfolio worden ontwikkeld. Het Raamwerk Nederlands is ook een belangrijk referentiekader voor de doorgaande lijn voor het taalonderwijs zoals opgenomen en uitgewerkt in het Rapport Over de drempels met taal en rekenen van de Expertgroep Doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen (Commissie Meijerink). De ontwikkeling en implementatie van strategisch taalbeleid in onderwijsinstellingen is een belangrijke voorwaarde voor het verhogen van het niveau van geletterdheid. Door cofinanciering wordt daadwerkelijke commitment van de instellingen bereikt. De doelstelling was om 7 instellingen voor vmbo/mbo strategisch te adviseren met betrekking tot taalbeleid en deze vervolgens te ondersteunen bij de implementatie van het geformuleerde taalbeleid.
Het denken over de positionering van talen is, mede door de inspanningen van CINOP, op gang gekomen. Minder duidelijk is of de doelstelling van 7 instellingen is gehaald. In de rapportage wordt vermeld dat scholen niet altijd voldoen aan de randvoorwaarden die aan de
1 Zo is bijvoorbeeld het taalvaardigheidsniveau voor de mondelinge vaardigheden dat nodig is voor het Inburgeringsexamen in het buitenland vastgesteld op A1-minniveau en het niveau dat nodig is voor het Inburgeringsexamen in Nederland op A2-niveau.
2 Bohnenn, E., Jansen, F., Kuijpers, C., Thijssen, R., Schot, I. & Stockmann, W. (2007). Raamwerk Nederlands Nederlands in (v)mbo-opleiding, beroep en maatschappij. 's-Hertogenbosch: CINOP/Ministerie OCW, MBO Raad, COLO. A00464.indd 16 6-5-2008 14:23:48

arrangementen worden gesteld. Bovendien blijkt het moeilijk om van het middenmanagement voldoende `commitment en effort' te krijgen.

De activiteiten rond het Platform Taalbeleid mbo bouwen voort op het al bestaande Platform Taalbeleid dat door de roc's op eigen initiatief in het leven was geroepen. CINOP heeft in het kader van het Aanvalsplan dit Platform geadopteerd en bouwt het uit naar een community of practices. De community moet een fysieke en een digitale component gaan kennen. Het onderzoekspoor dat hieraan gekoppeld wordt, moet goede praktijkvoorbeelden opleveren. De website is uitontwikkeld, het beheer is overgedragen van SLO naar CINOP, er is een redactie- raad en de site wordt inhoudelijk beheerd. Examinering en implementatie van taalbeleid waren twee van de thema's die in 2007 aan de orde waren. De geplande drie expert meetings zijn uitgevoerd. De opzet van het onderzoeksspoor vindt in 2008 plaats. Tenslotte een cruciaal onderdeel van het Taalbeleid mbo: de competentieontwikkeling van 17 docenten. Het gaat hierbij om de ontwikkeling en versterking van competenties van taal- en vakdocenten vmbo en mbo, met cofinanciering door de scholen. Volgens plan zijn taalcoaches, taal- en vakdocenten vmbo/mbo van acht verschillende scholen in 2007 geschoold in hun nieuwe rol als taalcoach of in het voor taalzwakke leerlingen toegankelijk maken van taal en het stimuleren van taalverwerving binnen en buiten de school. In de komende jaren zullen telkens in acht scholen trainingen worden uitgevoerd. De instellingen is gevraagd om de effecten te monitoren, zowel bij docenten als bij leerlingen. Hiervan zijn nog geen resultaten bekend. Ook worden goede praktijkvoorbeelden verzameld en beschreven in een vast format. Ook hier geldt dat de implementatie door het middenmanagement vaak moeizaam verloopt. In het algemeen lijken de doelstellingen binnen dit activiteitencluster gehaald met een mogelijke uitzondering voor het strategisch taalbeleid. Een paar vragen blijven nog over. Wat is de beoogde relatie tussen veelal randvoorwaardelijke maatregelen en de feitelijke interventies in de leersituatie c.q. de effecten van die interventies. Hoe kan systematische (en vergelijkbare) informatie worden verzameld over prestaties en vooruitgang van geletterdheid en gecijferdheid onder mbo-leerlingen, gegeven het feit dat PISA A00464.indd 17 6-5-2008 14:23:48

wordt afgenomen onder 15-jarigen en (dus) niet onder mbo-leerlingen. Een mogelijkheid biedt het ALL-project waarvan de dataverzameling is afgerond in 2008. Bij de implementatie van de referentieniveaus van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen taal en rekenen zal nader worden onderzocht welke percentages deelnemers op de verschillende mbo-niveaus on staat zouden moeten zijn om de gestelde beheersingsniveaus te halen. Samenvattend worden veel activiteiten ondernomen om het taalbeleid in het mbo vorm te geven en worden de doelstellingen ook grotendeels gehaald, maar zijn het toch bescheiden interventies tegen de achtergrond van de gesignaleerde achterstanden in taal- en reken- vaardigheid in het mbo. Wel is het zo, dat dit probleem inmiddels ook op de politieke agenda is geplaatst.
Een belangrijke ontwikkeling in 2007 die zeker vermeld dient te worden, was de vaststelling van minimale taalvaardigheidsniveaus in de kwalificatiestructuur ten behoeve van burgerschap.
18

A00464.indd 18 6-5-2008 14:23:49

Bedrijven 5

Een van de pijlers van het Aanvalsplan is bedrijven bewust te maken van het probleem van laaggeletterdheid, activiteiten op verschillende fronten te ontwikkelen om dat probleem aan te pakken en (uiteindelijk) werknemers te scholen of anderszins te ondersteunen bij het verwerven van de benodigde vaardigheden op het gebied van geletterdheid. Inmiddels heeft er zich rond deze pijler een aanzienlijke verrijking voorgedaan. Het informeren 19 en activeren, zoals oorspronkelijk voorzien in het Aanvalsplan, is in 2007 volgens plan gecontinueerd. Er is, mede door de bemoeienis van L&S in 2007 een convenant gesloten tussen de overheid (3 ministeries) en de Stichting van de Arbeid om het probleem van laaggeletterde werknemers aan te pakken. De doelstelling is ambitieus: een reductie van het aantal laaggeletterden in 2011 met 30% (126.000 werknemers) en nog eens zo'n aantal tussen 2011 en
2015, zodat in 2015 het aantal laaggeletterde werknemers rond de 168.000 moet komen te liggen. Die ambities zijn, gezien de eerdere ervaringen met de inspanningen die het kost om laaggeletterdheid te verminderen, aan de hoge kant, maar het betekent in ieder geval een belangrijke impuls voor de aanpak van laaggeletterdheid onder de werkende bevolking. Tenslotte, in de voortgangsrapportage over 2006 werd opgemerkt dat er over de feitelijke activiteiten gericht op het verminderen van laaggeletterdheid bij werknemers, nog weinig bekend is en ­ hoewel dat veel lastiger is aan te tonen ­ over de effecten van elementen uit het Aanvalsplan op de werkvloer. Het is dan ook verheugend dat er inmiddels voor dit onderdeel ook een monitor is gestart om beleid en activiteiten gericht op een reductie van laaggeletterdheid in de bedrijven, in kaart te brengen. Het verdient krachtige aanbeveling om deze monitor ook in de komende jaren te continueren. We gaan achtereenvolgens in op de activiteiten rond bewustwording en activering en behandelen vervolgens de resultaten van de A00464.indd 19 6-5-2008 14:23:49

eerste monitor. De activiteiten rond het convenant vormen geen onderdeel van het Aanvalsplan en bevinden zich bovendien nog in een beginstadium, dus daarover kan nog weinig worden gezegd.
informeren en actiVeren
Een eerste stap in het proces van vermindering van laaggeletterdheid onder werknemers, is het informeren en activeren van bedrijven. L&S voerde de regie over deze activiteit, die grotendeels in het kader van Taalkracht voor Bedrijven plaatsvond. Dit pakket heeft tot doel bedrijven ervan te overtuigen dat een effectieve aanpak van laaggeletterdheid zowel in, als buiten hun organisatie mogelijk is. Vervolgens dient het pakket werkgevers te stimuleren en te ondersteunen bij een praktische aanpak van laaggeletterdheid. Het is gericht op bedrijven met meer dan 50 werknemers. Stichting Lezen & Schrijven streeft ernaar dat voor het eind van 2009 200 bedrijven bekend zijn
20 met de aanpak van laaggeletterdheid met behulp van Taalkracht voor Bedrijven. Men werft daarbij met name in sectoren met veel laag opgeleide/laaggeletterde werknemers. In 2007 vonden veel activiteiten plaats rond de effectieve verspreiding van informatie. Daarnaast is het probleem van de laaggeletterdheid aan de orde gesteld in een reeks vakbladen voor werkgevers. De website www.taalkrachtvoorbedrijven.nl werd in 2007 rond 9000 keer bezocht, een aanzienlijke toename ten opzichte van het jaar daarvoor. Het startpakket Taalkracht voor bedrijven, dat uitsluitend vraaggestuurd wordt verspreid werd door 110 bedrijven aangevraagd. Bij andere projecten en activiteiten van de stichting waar bedrijven een belangrijke rol kunnen spelen, is het pakket onder de aandacht gebracht (bijvoorbeeld in het kader van Taalkracht voor gemeenten).
Samenvattend vond er een groot aantal activiteiten plaats op het terrein van verspreiding en communicatie. Wel kan hierbij een kanttekening worden gemaakt. Naast de bedrijven waar L&S direct contact mee onderhoudt ­ zoals KLM, BP, Rabobank, Sodexho, CSU, Hema, Van Gansewinkel, SAB Catering ­ is het onduidelijk hoeveel bedrijven op dit moment actief bezig zijn met de bestrijding van laaggeletterdheid, als gevolg van de activiteiten van L&S. In de voortgangsrapportage over 2006 werd door L&S zelf opgemerkt dat pas in 2007 effecten op het niveau van werknemers (met name in de vorm van deelname aan cursussen) verwacht kunnen A00464.indd 20 6-5-2008 14:23:49

worden. Uit het monitoronderzoek dat is uitgevoerd binnen bedrijven (zie volgend hoofdstuk) blijkt dat bedrijven hun laaggeletterde werknemers scholing aanbieden. Deze effecten zijn echter niet direct toe te schrijven aan de inspanningen van L&S. Ook CINOP voert, in samenwerking met L&S projecten uit, gericht op de activering van werkgevers. In dat kader werden workshops en bijeenkomsten georganiseerd en werd het netwerk verder uitgebreid. In 2006 is een start gemaakt met de ontwikkeling van drie bedrijfsinstrumenten. Daarnaast zijn in 2007 nog twee instrumenten door ­ of in opdracht van ­ CINOP gemaakt om taalscholing binnen het bedrijf te realiseren. Het eerste instrument is de ROI-calculator om rendement op de investering in taalscholing vooraf te bepalen. Het tweede instrument heet Werk aan taal en geeft aanwijzingen hoe leidinggevenden de mensen op de werkvloer kunnen begeleiden bij taalscholing. Om deze instrumenten toegankelijk te maken voor bedrijven, zijn deze door L&S geplaatst op de website van Taalkracht voor Bedrijven. In 2007 is gestart met een aantal activiteiten ten behoeve van de aanpak van laaggeletterdheid in het Loopbaantraject Bouw. In 2008 zullen meer van dergelijke trajecten plaatsvinden. 21 CINOP merkt op dat laaggeletterdheid in de bedrijven vaak niet wordt ervaren als een probleem. Hoewel er materialen zijn om bedrijven te activeren, weten deze de weg naar die materialen vaak niet te vinden. In 2008 zal daarom krachtig worden ingezet op het promoten van de bedrijfsinstrumenten en het bewustmaken van de werkgevers. Deze instrumenten worden eerst in pilots beproefd en vervolgens onder de aandacht gebracht als blijkt dat er behoefte aan is. Samenvattend ging het in 2007 vooral om voorbereidende, informerende of activerende activiteiten. In de komende periode zullen deze activiteiten uiteindelijk moeten leiden tot bewustwording/activering van laaggeletterde werknemers en deelname aan activiteiten die geletterdheid op een hoger peil brengen. Het is daarbij wel nodig om scherper in beeld te brengen hoe een ketenaanpak van bewustwording bij bedrijven naar uiteindelijke verhoging van geletterdheid van werknemers kan worden gerealiseerd. Het is in dit kader opvallend dat de mijlpalen vermelden dat in 2010 het aantal bedrijven dat actief bijdraagt aan de bestrijding van laaggeletterdheid met 50 tot 100% moet zijn gegroeid, maar dat er geen indicaties worden gegeven van te bereiken resultaten op het niveau van de uiteindelijke doelgroep, de werknemers. Het is daarom verheugend dat er inmiddels eerste A00464.indd 21 6-5-2008 14:23:49

gegevens zijn over (taal)scholing van laaggeletterde werknemers, al kunnen die niet direct gerelateerd worden aan de inspanningen van het Aanvalsplan.

actiViteiten rond laaggeletterden in bedrijVen Laaggeletterde werknemers vormen een belangrijke, herkenbare en goed te benaderen doelgroep. Gezien de omvang van het aantal laaggeletterden in de werkende bevolking (geschat op 430.000) en de economische nadelen die laaggeletterdheid heeft voor bedrijven en werknemers, is er ook sprake van een belang om iets aan dat probleem te doen. Omdat laaggeletterdheid samenhangt met het opleidingsniveau, is het bovendien relatief gemakkelijk om deze medewerkers binnen de bedrijven op te sporen. Het loopbaanbeleid vormt daar een goed kader voor.
Zoals hiervoor gerapporteerd, is er de afgelopen twee jaar vanuit het Aanvalsplan
22 Laaggeletterdheid al veel ondernomen om het bedrijfsleven te benaderen over het probleem, zowel direct als indirect via de weg van contacten met regionale en lokale overheden. Ondertussen is er ook een convenant gesloten tussen de overheid (3 ministeries) en de Stichting van de Arbeid om het probleem van laaggeletterde werknemers aan te pakken. De doelstelling is ambitieus: een reductie van het aantal laaggeletterden in 2011 met 30% (126.000 werknemers) en nog eens zo'n aantal tussen 2011 en 2015, zodat in 2015 het aantal laaggeletterde werknemers rond de 168.000 moet komen te liggen. Gezien de eerdere ervaringen met de inspanningen die het kost om laaggeletterdheid te verminderen, zal het niet eenvoudig zijn deze ambities te realiseren.
Of het bedrijfsleven daadwerkelijk beleid zal gaan ontwikkelen en uitvoeren zal door middel van een monitor in de gaten worden gehouden. Die monitor zal zich richten op dat deel van het bedrijfsleven (branches) waar relatief veel laaggeletterden te verwachten zijn. Voorbeelden zijn de schoonmaakbranche, de horeca, bouwnijverheid en de industrie. De geselecteerde branches vormen de doelpopulatie van de monitor. Intussen is de monitor voor het eerst, in begin 2008 door CINOP in samenwerking met TNS NIPO afgenomen3. De resultaten uit de eerste ronde van de monitor rechtvaardigen in ieder geval de keuze voor de branches: op basis van opgaven van
3 J. Neuvel, P. Coppens & P. Litjens (2008). Monitor deelname lees- en schrijfonderwijs door laaggeletterden 2007. 's-Hertogenbosch: CINOP. A00464.indd 22 6-5-2008 14:23:49

bedrijven is geschat dat ongeveer 380.000 van de 430.000 laaggeletterde werknemers in de geselecteerde branches werken. De gevonden resultaten zijn representatief voor de geselecteerde branches.
Voorwaarde voor actieve betrokkenheid bij het aanpakken van laaggeletterdheid in het eigen bedrijf is het bewustzijn of (h)erkenning dat het probleem zich ook in het eigen bedrijf voordoet. Aangenomen is, dat de kans daarop groter is als een bedrijf structureel functies kent waarin niet of nauwelijks hoeft te worden gelezen. Ongeveer een derde van de bedrijven uit de doelpopulatie heeft dat soort functies. In bepaalde branches is dat percentage duidelijk hoger (met name de schoonmaakbranche en de branche landbouw, bosbouw & visserij). In de branche handel is dat het laagst (25%). Naarmate een bedrijf meer werknemers in dienst heeft, neemt de kans op structurele werkplekken voor laaggeletterden toe. Ruim een kwart van de bedrijven heeft laaggeletterde werknemers in dienst. Het aantal 23 laaggeletterde allochtone werknemers is drie keer zo hoog als het aantal laaggeletterde autochtone werknemers. Een onderschatting van het aantal autochtone laaggeletterde werknemers moet trouwens niet worden uitgesloten, omdat lees- en schrijfproblemen bij hen moeilijker te herkennen zijn dan bij allochtone werknemers, zeker als zij ook moeite hebben met het gesproken Nederlands.
In bedrijven met structureel werk waarbij niet of nauwelijks gelezen hoeft te worden, komen vijf keer zoveel laaggeletterden voor als in de overige bedrijven. Grotere bedrijven hebben verhoudingsgewijs meer laaggeletterden in dienst dan kleinere bedrijven.
Uit de bevinding dat veel bedrijven structureel werk bieden aan laaggeletterden zou afgeleid kunnen worden dat laaggeletterdheid nauwelijks problemen oplevert voor deze bedrijven. Dat blijkt niet het geval.
Ongeveer 40% van de bedrijven met laaggeletterden in dienst biedt deze groep scholing aan. Vooral onder allochtone laaggeletterde werknemers komt veel voortijdige beëindiging van de scholing voor.
A00464.indd 23 6-5-2008 14:23:50

In een kwart van de bedrijven met laaggeletterden in dienst, doen zich problemen voor die de efficiëntie en kwaliteit van het werk verlagen. Veel genoemde klachten zijn: het niet begrijpen van opdrachten en instructies, fouten in werkzaamheden, problemen met de administratieve afhandeling, noodzaak van extra begeleiding en het niet goed lezen van plannen en protocollen. In tweederde van de bedrijven met laaggeletterden in dienst is de verwachting voor de loopbaanontwikkeling van laaggeletterden ongunstig. Samenvattend betekent de aanwezigheid van functies die weinig eisen stellen aan geletterdheid en gecijferdheid nog niet dat het vervullen van deze functies probleemloos verloopt. Bewustzijn van het probleem van laaggeletterdheid is een eerste stap, de wil om daadwerkelijk verantwoordelijkheid te dragen, beleid te ontwikkelen en concrete activiteiten te ondernemen, zijn volgende stappen. Druk van buitenaf kan daarbij stimulerend werken. Zo'n 30% van alle bedrijven in de doelpopulatie voelt zich mede verantwoordelijk om het
24 probleem van laaggeletterdheid aan te pakken. Het percentage is uiteraard hoger in de groep bedrijven die structureel werk bieden aan laaggeletterden of die zelf laaggeletterden in dienst hebben, maar komt daar toch ook niet hoger dan 40%. In veel gevallen legt men de verantwoordelijkheid toch eerder bij de overheid of bij de individuele werknemer. Eén van de doelstellingen van het Aanvalsplan is het activeren van bedrijven om het probleem van de laaggeletterdheid aan te pakken. Dit gebeurt zowel direct, via de centrale actoren uit het Aanvalsplan, als indirect, via plaatselijke/regionale overheden of werkgevers- en werknemers- organisaties. Zo'n 10% van de bedrijven is tot nu toe door externe instanties benaderd over het probleem. In bijna de helft van de gevallen ging het om de benadering door een roc. Zo'n 3% van de bedrijven had met een gemeente contact over de aanpak van laaggeletterdheid. Directe benadering door bijvoorbeeld CINOP of L&S komt, in de ogen van de onderzochte bedrijven zeer sporadisch voor.
In zo'n 17% van de bedrijven is er (veelal ad hoc) aandacht voor de aanpak van laaggeletterdheid, maar officieel beleid of specifieke aandacht is slechts zichtbaar bij 4% van de bedrijven. Het belangrijkste punt van beleid inzake laaggeletterdheid is het beschikbaar stellen van middelen om laaggeletterden te ondersteunen hun vaardigheden te verbeteren, wat veelal neerkomt op het aanbieden of faciliteren van onderwijs. Dit is genoemd door 6 op de 10 bedrijven die A00464.indd 24 6-5-2008 14:23:50

aandacht hebben voor de aanpak (6% van alle bedrijven). In veel bedrijven krijgt laaggeletterdheid van werknemers aandacht binnen het loopbaanbeleid. Gezien de huidige situatie op de arbeidsmarkt is het relevant te vermelden dat ruim 4 op de 10 bedrijven bereid is om op een krappe arbeidsmarkt vacatures op te laten vullen door laaggeletterden en hen vervolgens ook kansen te bieden hun lees- en schrijfvaardigheid te verbeteren. Bij bedrijven die structureel werk hebben voor laaggeletterden is tweederde bereid laaggeletterden aan te nemen.
Bij de bedrijven die in 2007 beleidsmatig met laaggeletterdheid bezig waren geweest en ook feitelijk laaggeletterden in dienst hadden, is nagegaan of er concrete activiteiten hadden plaatsgevonden of dat er concrete maatregelen waren genomen. Hierbij moet wel worden bedacht dat het om een kleine selectie van de onderzochte bedrijven gaat. Ongeveer 10% van de hierboven omschreven groep hield zich ook feitelijk bezig met de aanpak van laaggeletterdheid in het eigen bedrijf. Voor de totale doelpopulatie betekent het dat naar 25 schatting rond de 1500 bedrijven een concrete bijdrage hebben geleverd aan het terugdringen van laaggeletterdheid in hun bedrijven. Het gaat vooral om het aanbieden (inkopen) van taalcursussen of het faciliteren ervan, wat regelmatig in het kader van loopbaanbeleid gebeurde. Omgerekend naar de totale populatie levert dat een schatting op van ongeveer 18.000 laaggeletterde werknemers uit bedrijven die in 2007 deelnamen aan taalcursussen. Op basis van de eerder gepresenteerde verhouding tussen autochtone en allochtone laaggeletterden in bedrijven, moet worden aangenomen dat tenminste tweederde van de cursisten van allochtone afkomst was. Deze kunnen niet zonder meer worden opgeteld bij de deelnemers aan Educatie (zie Neuvel e.a. 2008)4. Ten eerste zal er sprake zijn van enige overlap (een deel van die cursussen kan door roc's worden aangeboden), ten tweede zal het vaak om NT2-cursussen gaan. Toch maken de getallen duidelijk dat hier sprake is van een aanzienlijk, en waarschijnlijk nog groeiende doelgroep (zie ook hierna). De activiteiten voor deze doelgroep zullen deels gestimuleerd zijn door de agenderende en stimulerende initiatieven vanuit het Aanvalsplan, maar ze komen toch vooral voort uit het welbegrepen eigenbelang van werkgevers en werknemers, en dat vormt op termijn een meer solide basis.
4 J. Neuvel, P. Coppens & P. Litjens (2008). Monitor deelname lees- en schrijfonderwijs door laaggeletterden 2007. 's-Hertogenbosch: CINOP. A00464.indd 25 6-5-2008 14:23:50

Wat kunnen we voor de toekomst verwachten? In het convenant dat is gesloten tussen overheid en de Stichting van de Arbeid is als doel gesteld om het aantal laaggeletterden in de werkende bevolking in 2011 met 30% terug te dringen. Vanuit die doelstelling bezien is het van belang te weten hoe bedrijven zich in de komende paar jaar zullen opstellen ten aanzien dit vraagstuk. In 2007 was 4 à 5% van de bedrijven min of meer beleidsmatig structureel actief en ontwikkelde
3% beleid inzake laaggeletterdheid. In de komende paar jaar komt daar naar de mening van de onderzochte bedrijven zo'n 6% van de bedrijven uit de doelpopulatie bij. Dat houdt in dat, voor zover het zich nu laat aanzien, in de komende paar jaar een kleine 15% van de bedrijven uit de doelpopulatie beleidsmatige inspanningen zal ondernemen op het gebied van laaggeletterdheid. In absolute zin gaat het dan om 25.000 bedrijven. Ruim de helft van de bedrijven die in 2007 beleidsmatig actief waren op het gebied van laaggeletterdheid, geven aan in 2008 concrete maatregelen te zullen of willen nemen. Het beschikbaar stellen van middelen (financiën, werktijd) voor taalcursussen staat daarbij
26 bovenaan, gevolgd door aandacht voor laaggeletterden in het loopbaanbeleid. Daarnaast zijn screening van zittende medewerkers en aandacht voor laaggeletterdheid in het aannamebeleid genoemd.
Samenvattend levert de nieuwe monitor rond activiteiten voor laaggeletterde werknemers een schat aan informatie op. De groep laaggeletterden is omvangrijk (zeker in bepaalde branches) en er zijn hoge ambities om daar wat aan te doen. In de geselecteerde branches heeft een derde van de bedrijven functies waarin niet of nauwelijks hoeft te worden geschreven. Daarnaast heeft ruim een kwart van de bedrijven laaggeletterden in dienst, waarbij de verhouding autochtoon/ allochtoon ongeveer een op drie is. Ook in bedrijven die structureel werk bieden aan laaggeletterden, levert dat gebrek aan basisvaardigheden problemen op, zowel voor werkgever als voor werknemer. In veel gevallen legt men de verantwoordelijkheid voor het probleem bij de overheid of de individuele werknemer, maar rond 30% van de bedrijven wil medeverantwoordelijkheid dragen. Feitelijk beleid komt veel minder vaak voor, in rond 3% van de bedrijven en meestal in de vorm van (geld voor) scholing. Externe stimulansen kunnen helpen het probleem te herkennen of oplossingen aan te dragen. Zo'n 10% van de bedrijven is door een externe instantie benaderd met een hulpaanbod, meestal ging het om een hulpaanbod door roc's. A00464.indd 26 6-5-2008 14:23:50

Uiteindelijk komen de onderzoekers voor 2007 tot 1500 actieve bedrijven met rond 18.000 werknemers die onder andere deelnamen aan taalcursussen. De verwachting is dat deze inspanningen zich in de komende jaren zullen uitbreiden tot 25.000 bedrijven. Verwachte problemen in de personeelsvoorziening vormen een krachtige impuls voor dit streven.


27

A00464.indd 27 6-5-2008 14:23:50


28

A00464.indd 28 6-5-2008 14:23:50

Gemeenten en provincies/
Regionale samenwerking 6

Een belangrijk front in de strijd tegen laaggeletterdheid is dat van de gemeenten en provincies. Activiteiten worden aangejaagd dan wel uitgevoerd door L&S, CINOP en Stichting Expertisecentrum ETV.nl. Hierbij wordt onder andere samengewerkt met de Stichting ABC. De doelstelling is dat in 2010 een aanzienlijk aantal gemeentelijke en regionale aanvalsplannen tot stand moet zijn gekomen. De taakstelling voor L&S en CINOP ligt vooral in het activeren en aanjagen van de regionale partijen. Het project is gestart in 2006 en eindigt in 2010. 29 gemeenten
Voor de gemeenten heeft deze doelstelling zich vertaald in 10 aanvalsplannen per jaar voor G31- gemeenten en/of regio's.
In 2007 is voortvarend doorgegaan met voorlichting en activering van gemeenten. Het door L&S ontwikkelde Taalkracht voor gemeenten is inmiddels onder alle gemeenten verspreid en er is een gelijknamige website. Daar kunnen gemeenten via een kleurcode zien of en in welke mate ze aandacht besteden aan laaggeletterdheid. Het aantal gemeenten dat inmiddels werkt aan lokale aanvalsplannen is sterk toegenomen. Zo zijn 90 gemeenten op een of meer terreinen actief betrokken bij de uitvoering van het landelijk aanvalsplan. De meeste plannen geven steun aan wervingsplannen van roc's. Het aantal gemeenten dat brede aanvalsplannen maakt, groeit gestaag. Ruim 30 gemeenten hebben inmiddels bredere aanvalsplannen vastgesteld. Ook is een aanzienlijk aantal probleemanalyses voor gemeenten uitgevoerd, zijn workshops en studie- dagen georganiseerd en is er hulp op maat verzorgd via adviesdagen. De bekendheid van het project is, vooral door de activiteiten van L&S en CINOP erg groot. Taalkracht voor gemeenten en de studiedagen `een snelle start' ­ een CINOP-initiatief ­ zijn succesvolle instrumenten gebleken.
A00464.indd 29 6-5-2008 14:23:51

De kwantitatieve doelstellingen zijn hiermee ruimschoots gehaald. Daarnaast zijn veel gemeenten en regio's actief zonder dat CINOP en/of L&S hierbij betrokken zijn. Aan de kwaliteit van de aanvalsplannen worden nu nog geen eisen gesteld. Het is de bedoeling om na de fase van bewustwording en de eerste ronde van het maken van regionale en plaatselijke aanvalsplannen, kwaliteitscriteria te ontwikkelen om de kwaliteit en de voortgang van de plannen beter te kunnen vaststellen.
Groot knelpunt is wel de kaalslag bij diverse roc's op de educatieafdelingen, als gevolg van verloren aanbestedingen op de markt voor inburgering het wegblijven van cursisten, wanneer roc's wel een inburgeringsovereenkomst met gemeenten hadden weten te sluiten. Vraag is of er wel voldoende aanbod overblijft. De activerings- en aanjaagfunctie van CINOP en L&S zijn af te meten aan het aantal gemeenten dat is bereikt en het aantal plannen dat inmiddels opgesteld is en geïmplementeerd wordt. De
30 resultaten in termen van vergroten van de instroom van laaggeletterden in opleidingen blijft lastig te meten. De jaarlijkse monitor van CINOP moet hierin een stijgende lijn laten zien. De plannen van gemeenten hebben vaak niet direct de doelstelling het aantal deelnemers bij roc's te vergroten maar ook een preventie- en bewustwordingsdoelstelling. Dit is minder goed meetbaar. Voor deze doelstellingen overweegt CINOP om in 2008 en verder, instrumenten te ontwikkelen waarmee gemeenten resultaten zichtbaar kunnen maken. In de periode 2008-2010 zal tevens een monitor voor gemeenten moeten worden ontwikkeld waarmee de activiteiten in het kader van laaggeletterdheid in kaart gebracht kunnen worden. In 2008 zal meer ingezet worden op beleidsondersteuning bij het maken van plannen. Veel gemeenten komen in de fase van planvorming. Dit vraagt om maatwerk en in de meeste gevallen om intensieve trajecten.
ProVincies
Ook op provinciaal niveau zijn de doelstellingen gehaald. Het centrale doel is hier dat in 2010 negen provincies een aanvalsplan laaggeletterdheid hebben ontwikkeld. Intussen is in de meeste provincies het thema laaggeletterdheid op de agenda gekomen en hebben vijf provincies een aanvalsplan vastgesteld of daartoe opdracht gegeven. Er is een draaiboek voor een A00464.indd 30 6-5-2008 14:23:51

provinciaal aanvalsplan en er zijn inmiddels voorbeelden van Good Practices voor de provincies. In alle gevallen waren CINOP en L&S bij de totstandkoming van deze activiteiten en plannen betrokken. De verwachting is dat de uiteindelijke doelstelling van 9 provinciale aanvalsplannen al voor 2010 zal worden bereikt. Er is een aantal aardige voorbeelden van de activiteiten die provincies in 2007 ondernamen (Van A tot Z betrokken in Limburg, conferentie ABC in Limburg, provinciaal aanvalsplan Noord-Brabant en landelijke ontmoetingsdag ambassadeurs alfabetisering).
Knelpunt is wel dat provincies geen eigenlijke taakstelling hebben op het gebied van onderwijs en scholing. De positionering van activiteiten door de provincies op het terrein van laaggeletterdheid, is daarom niet voor iedereen altijd even duidelijk of onomstreden. In 2008 zullen extra inspanningen worden geleverd om ook de niet of minder actieve provincies bij het Aanvalsplan te betrekken. Dat deze inspanningen resultaat hebben opgeleverd, blijkt wel uit het feit dat meer roc's ook wervingsplannen hebben opgesteld. In de vorige rapportage (2006) is reeds gewezen op het verband tussen structurele wervingsplannen en de instroom van 31 deelnemers.
ondersteuning roc's
CINOP ondersteunt roc's bij de omslag naar een vraaggerichte werkwijze. In 2007 hebben bij 24 roc's train-de-trainerbijeenkomsten plaatsgevonden voor ambassadeursbegeleiders van de afdelingen Educatie van roc's. Hierbij hebben roc's geleerd hoe zij marktgerichter kunnen werken, hoe zij kunnen werven en hoe zij ambassadeurs kunnen opleiden die de bekendheid over laaggeletterdheid vergroten en potentiële deelnemers met hun eigen ervaringsverhaal over de drempel kunnen trekken. Daarnaast is de training 'Educatie als bedrijfspartner' ontwikkeld, waarvan in 2007 de eerste pilots plaatsvonden. Hierin wordt geleerd om aanbod voor bedrijven te genereren.
In 2008 zal de aandacht er op gericht zijn, de gemaakte wervingsplannen ook daadwerkelijk te implementeren.
A00464.indd 31 6-5-2008 14:23:51

lees en schrijf!
Stichting Expertisecentrum ETV.nl voert als mede-uitvoerder van het Aanvalsplan twee multi- mediaprojecten uit. Het gaat om twee series van Lees en Schrijf! De tweede serie heeft de titel Lees en Schrijf! Taal op je werk gekregen. Beide series van Lees en Schrijf! hebben als doel laaggeletterden te motiveren om aan de slag te gaan met hun lees- en schrijfvaardigheid en de weg naar het cursusaanbod NT1 op het roc alsnog te vinden. Lees en Schrijf! is een multimedia-initiatief van de Stichting Expertisecentrum ETV.nl en gebaseerd op het succesvolle Ierse Read Write Now. Beide series bestaan uit 12 televisieafleveringen, een gratis werkboek, online oefeningen met audio-ondersteuning en een gratis telefoonlijn. Bij de eerste serie was van maart t/m december 2007 ook een docentenpanel beschikbaar waar kijkers met inhoudelijke vragen terecht konden. Dit panel is stopgezet vanaf 1 januari 2008 gezien de beperkte behoefte.
Op 5 maart 2007 werd de eerste serie gelanceerd en vanaf die tijd ook uitgezonden tot in juni
32 2007. Vanaf september is deze serie herhaald. Lees en Schrijf! Taal op je werk (de tweede serie) is vooral gericht op laaggeletterde werkenden en werkzoekenden. Na een periode van voorbereiding is inmiddels met de productie gestart en beginnen de uitzendingen vanaf april 2008. Beide series zullen de komende jaren herhaald worden.
Programma's en het werkboek van de eerste serie waren van goede kwaliteit en zijn positief ontvangen. In totaal werden ruim 23.000 werkboeken aangevraagd en waren er ruim 18.000 aanmeldingen voor de oefenwebsite. In aanmerking genomen dat ruim 4000 bezoekers aan de website niet het werkboek hadden, was het directe bereik van de serie rond 27.000 `deelnemers'. Gezien het medium (tv) was het indirecte bereik uiteraard veel groter. Bovendien wordt het materiaal op verschillende plekken gebruikt, bijvoorbeeld door roc's. Toch zijn er ook nog wel enige kanttekeningen te plaatsen. In de voortgangsrapportage over
2006 schreven we: "wel is het al duidelijk dat het succes van een dergelijk ambitieus project staat of valt met de betrokkenheid van, afstemming op en (soms) cofinanciering door betrokken partijen zoals provincies, bedrijfsleven, roc's en bibliotheken." Het is in de praktijk inderdaad lastig gebleken om lokale/regionale overheden te committeren voor bijvoorbeeld een bijdrage A00464.indd 32 6-5-2008 14:23:51

ten behoeve van de werkboeken. Die bijdrage is inmiddels gevonden bij de vier grote steden en vier provincies. Ook de inhoudelijke samenwerking lijkt vaak ad hoc te verlopen. Samenwerking met bedrijven is eveneens van groot belang, zeker met het oog op de realisatie van de 2e serie waarvan het thema `laaggeletterdheid op de werkvloer' is. Dat blijkt in de praktijk toch lastig. Het is een arbeidsintensief traject, maar uiteindelijk vindt er nauwelijks cofinanciering plaats door bedrijven. Bedrijven lijken met name geïnteresseerd om een televisieaflevering vooral als communicatiemiddel en pr te willen gebruiken. Een tweede kanttekening heeft betrekking op de vraag of de attendering door Lees en Schrijf! en het gebruik maken van de materialen ervan ook daadwerkelijk tot deelname aan NT1-cursussen leidt. De cijfers hierover zijn niet eenduidig. Een eerste bevraging onder bestellers van de werkboeken leidde tot een schatting van rond 1000 potentiële aanmelders, maar de monitor Educatie komt slechts tot 150 aanmelders. De waarheid ligt waarschijnlijk in het midden; een aantal van hen zal als wervingskanaal wellicht de Bellijn hebben genoemd en een aantal is 33 wellicht naar een NT2-cursus verwezen. Directe aanmelding via Lees en Schrijf!, blijft waarschijnlijk bescheiden, en is, aldus de bedenkers van Lees en Schrijf!, ook nooit de hoofddoelstelling geweest. In 2008 gaat de nieuwe serie Lees en Schrijf! Taal op je werk van start. De ervaringen met de eerste serie zijn in de opzet van de nieuwe serie verwerkt. We zullen daaraan in de volgende voortgangs- rapportage ruim aandacht besteden. samenVatting
Activiteiten rond gemeenten en provincies verlopen grotendeels volgens plan, in toenemende mate komen er lokale en regionale aanvalsplannen laaggeletterdheid tot stand. De stap naar een feitelijk grotere deelname aan cursussen is moeilijker te traceren, de invloed zal veelal indirect zijn. Roc's worden ondersteund bij het ontwikkelen van vraaggerichte wervingsstrategieën. Wel wordt daarbij de precaire situatie van educatieafdelingen in sommige roc's als probleem aangemerkt.
De multimediaserie Lees en Schrijf! is voortvarend van start gegaan. Van de werkboeken zijn rond
23.000 exemplaren afgenomen en bij de oefenwebsite meldden zich rond 18.000 deelnemers. Het indirecte bereik is hoogstwaarschijnlijk nog groter. Wel is het lastig gebleken om de afstemming met regionale partners te organiseren, al wordt daar nu voortgang geboekt. Directe A00464.indd 33 6-5-2008 14:23:51

schakeling van het gebruik van de materialen van Lees en Schrijf! naar feitelijke deelname aan een NT1-cursus, komt slechts bescheiden tot stand.


34

A00464.indd 34 6-5-2008 14:23:51

Deelname aan lees- en schrijf
(en reken) cursussen 7

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de (inkoop van) educatie en daarmee ook voor de NT1- cursussen op het gebied van lezen, schrijven en (soms) rekenen. Een belangrijk succescriterium of mijlpaal is de deelname van laaggeletterden aan die cursussen. In 2010 zouden dat er 12.500 op jaarbasis moeten zijn. De monitoring van die deelname is daarmee een centrale informatie- bron voor het functioneren van het Aanvalsplan en wordt uitgevoerd door CINOP. Het is een voortzetting (en uitbreiding) van eerdere monitors, zodat enige trendinformatie mogelijk is. 35 Omdat het accent ligt op de lees- en schrijfvaardigheid en niet op het leren spreken van Nederlands, worden alleen Nederlandstalige en redelijk goed Nederlands sprekende volwassen met lees-, schrijf- en/of rekenproblemen tot de doelgroep van de monitor gerekend. Zolang volwassenen KSE-niveau 3 nog niet hebben bereikt, wordt hun lees-, schrijf- en/of reken- vaardigheid als ontoereikend beschouwd voor het functioneren in onze Westerse informatie- samenleving.
Vooralsnog worden nieuwkomers en oudkomers die het gesproken Nederlands niet of onvoldoende beheersen niet tot de doelgroep van de monitor gerekend. Voor zover die groepen in de Educatie deelnemen, vallen ze onder het NT2-onderwijs. Het hoofddoel van de monitor is het jaarlijks tot 2010 inventariseren van de deelname aan schrijf-, lees- en/of rekencursussen door volwassenen uit de hierboven omschreven doelgroep. Dat wordt niet alleen meer gedaan in de roc's, zoals tijdens het Actieplan Alfabetisering 2003-
2006, maar de inventarisatie wordt uitgebreid naar alle typen organisaties die relevante cursussen voor de doelgroep aanbieden. In 2007 zijn naast de roc's, ook re-integratiebedrijven, A00464.indd 35 6-5-2008 14:23:52

buurthuizen in twee provincies (Utrecht en Zeeland) en bedrijven in de monitor opgenomen. Tenslotte is een bescheiden onderzoek gedaan naar deelname aan NT2 alfabetiseringscursussen.

roc's
Vooraf moet vermeld worden dat de cijfers over deelname niet volledig vergelijkbaar zijn met die van de vorige voortgangsrapportage. De vorige voortgangsrapportage had betrekking op het schooljaar 2005/2006, deze rapportage heeft betrekking op het kalenderjaar 2007. Eventuele stijgingen in deelname kunnen in ieder geval voor een deel daardoor verklaard worden. De verzamelde gegevens zijn wel nagenoeg dekkend; van alle roc's zijn gegevens ontvangen, al dan niet gedifferentieerd naar locatie. In het kalenderjaar 2007 ging het bij de roc's om rond 9000 deelnemers. Rekening houdend met de hiervoor gemaakte kanttekening dat de basis voor de meting veranderd is (kalenderjaar versus
36 schooljaar) is er toch sprake van een reële stijging ten opzichte van de 7300 deelnemers uit de laatste monitor (voor de technische argumentatie wordt verwezen naar het rapport Monitor deelname lees- en schrijfonderwijs door laaggeletterden 2007). Tussen de roc's bestaan aanzienlijke verschillen in deelname en die verschillen lijken verder te zijn toegenomen. Iets meer vrouwen dan mannen nemen deel (55%) en die verhouding is de afgelopen jaren min of meer constant gebleven. Twee derde van de deelnemers is van autochtone herkomst en een derde van allochtone herkomst en die verhouding is de afgelopen jaren eveneens nagenoeg constant gebleven. Een derde groep die nog onderscheiden kan worden zijn de deelnemers afkomstig uit de (voormalige) overzeese Rijksdelen, de Antillen, Suriname en Aruba. Hun aandeel is sinds 2003 bijna gehalveerd (van 11 naar 5%). Omdat het accent ligt op de lees- en schrijfvaardigheid en niet op het leren spreken van Nederlands, worden alleen (redelijk) goed Nederlands sprekende allochtonen met lees-, schrijf- en/of rekenproblemen tot de doelgroep van de monitor gerekend. Het gaat uitdrukkelijk niet om inburgeraars. In de vorige rapportage is een groei geconstateerd van mensen met een achtergrond in het speciaal onderwijs met name op de laagste cursusniveaus (22% van de deelnemers waarvan opleidingsgegevens bekend zijn) en dat percentage is in 2007 gelijk gebleven. Van slechts een minderheid van de deelnemers zijn gegevens bekend over de maatschappelijke status. Voor A00464.indd 36 6-5-2008 14:23:52

zover deze bekend zijn, heeft een kleine meerderheid van de deelnemers betaald werk. Ook hierin traden nauwelijks verschuivingen op ten opzichte van de vorige meting.

Door de andere manier van registratie, zijn de gegevens over het onderwijsaanbod duidelijk minder gedetailleerd dan in 2006 en is de vergelijking ook lastig. Maar een aantal observaties kan wel gemaakt worden. Zo is, in lijn met de eerder ingezette trend, het aantal deelnemers dat deelneemt aan het onderdeel rekenen, verder teruggelopen tot 6% in 2007. Vergroting van de sociale redzaamheid als primair doel van de cursus, komt nog steeds het meest voor; het gaat om 70% van de gevallen.
Hoewel de betreffende gegevens van slechts een minderheid van de deelnemers bekend zijn, schatten de onderzoekers dat 40% van de deelnemers toewerkt naar niveau KSE1 (zeer laag basisniveau), 36% naar KSE2 (laag basisniveau) en 34% naar KSE3 (basisniveau en het niveau dat men moet bereiken, wil men niet meer als laaggeletterd aangemerkt worden). Dit niveau komt 37 globaal overeen met het B1-niveau zoals beschreven in het Raamwerk Nederlands. Het geeft aan dat het merendeel van de deelnemers nog een (zeer) lange weg heeft te gaan, voordat het beoogde doel van het KSE3-niveau wordt gehaald en het is weinig realistisch om te veronderstellen dat dit voor allen, of zelfs het merendeel haalbaar is. Ongeveer 40% van de ingeschreven deelnemers bestaat uit nieuwe instromers, dit was zowel in
2006 als in 2007 het geval. Het ondersteunt de veronderstelling dat de hogere deelnamecijfers voor 2007 ook een reële groei weerspiegelen. Verder is één op de drie deelnemers al drie jaar bezig met de cursus. Het geeft opnieuw aan hoe lastig het voor velen zal zijn om het gewenste KSE3-niveau te halen, zeker als bedacht wordt dat een aanzienlijk deel van de deelnemers nog in KSE1- of KSE2-trajecten zit.
Van de deelnemers in 2007 had rond 25% de cursus afgerond (we weten alleen niet op welk niveau) en rond 10% had de cursus voortijdig beëindigd. Het uitvalpercentage van 10% is relatief gering, zeker gezien de aard en samenstelling van de deelnemersgroep. Bovendien meldt een aanzienlijk aantal uitvallers dat ze naar hun eigen mening hun doelstellingen/leerdoelen hebben bereikt. Andere uitvalsredenen zijn ziekte/persoonlijke problemen en gebrek aan tijd. Zelden worden kenmerken van de cursus of de docent als reden voor uitval genoemd. A00464.indd 37 6-5-2008 14:23:52

De overgrote meerderheid van de roc's (82%) heeft een beleidsplan voor werving of is bezig met de ontwikkeling daarvan. Er is op dit punt een duidelijke stijging ten opzichte van de vorige rapportage. De werving vindt in toenemende mate ook decentraal plaats. Voor de werving, maar ook voor andere zaken is regionale krachtenbundeling noodzakelijk en dat is ook één van de doelen die het Aanvalsplan tracht te realiseren. Er is ten opzichte van de vorige rapportage, een duidelijke toename van de samenwerking tussen roc's en gemeenten of regio's. Stelde in de vorige rapportage nog 38% van de roc's dat er geen sprake was van samenwerking, in 2007 was dit gedaald tot 18%. Dat een en ander niet blijft steken in mooie plannen, mag blijken uit het feit dat er een sterke groei is van de inzet van financiële middelen om medewerkers vrij te stellen voor werving; gebeurde dat in 2006 nog in 31% van de gevallen, in 2007 was dit gestegen tot 88%. Een duidelijke indicatie dat de werving professioneler ter hand wordt genomen. De werving vindt op veel manieren plaats, waarbij het gebruik van doorverwijzers, media-
38 campagnes en de directe benadering van bedrijven en sociale werkplaatsen het meest worden genoemd. Opmerkelijk is nog dat de inzet van ambassadeurs in de lift zit; van 57% in 2006 naar
66% in 2007. De inspanningen van CINOP op dit terrein hebben relatief veel opgeleverd. Op basis van de gegevens van 2006 tonen de onderzoekers aan dat er (enige) samenhang is tussen wervingsbeleid en -activiteiten en feitelijke deelname aan cursussen. Waarmee nog niet is aangetoond wat er feitelijk werkt. Op basis van onderzoek onder locatiecoördinatoren is een eerste beeld gekregen van effectieve wervingsstrategieën. Genoemd werden (in volgorde van belangrijkheid): de stimulering door de sociale omgeving, het eigen initiatief van de deelnemer, de stimulering door het bedrijf van de deelnemers en de landelijke tv-campagnes (waaronder ook de serie Lees en Schrijf!). Specifiek voor de landelijke campagnes is de coördinatoren nog gevraagd hoeveel deelnemers zich via de Bellijn en de serie Lees en Schrijf! hadden ingeschreven. Voor de Bellijn kwam dat neer op 700 deelnemers en voor Lees en Schrijf! op 150 deelnemers, waarbij dat laatste cijfer toch enigszins achterblijft bij de verwachtingen. De rol van doorverwijzers in de werving lijkt toch wat minder en met name de doorverwijzing via bibliotheken en buurthuizen speelt, aldus de locatiecoördinatoren, een relatief geringe rol. A00464.indd 38 6-5-2008 14:23:52

In verreweg de meeste gevallen is decentrale aanmelding mogelijk, de intake kan vrijwel altijd decentraal plaatsvinden. Plaatsing op een wachtlijst vindt slechts in incidentele gevallen plaats. In verreweg de meeste gevallen (rond 80%) wordt bij de intake het beginniveau getoetst. Ook voor het bepalen van het eindniveau worden meestal toetsen ingezet. Wel lijkt er in vergelijking met 2006, sprake van een lichte afname in het gebruik van eindtoetsen. Met name methode- gebonden eindtoetsen worden minder gebruikt. re-integratiebedrijVen
De verwachting was, dat re-integratiebedrijven een (belangrijke) rol zouden gaan spelen in het aanbod van lees- en schrijfcursussen voor laaggeletterde werklozen. Zo worden de belangrijkste opdrachtgevers, de gemeenten, in het kader van het Aanvalsplan intensief benaderd om hun verantwoordelijkheid te nemen bij het oplossen van het probleem van laaggeletterdheid. In
2006 luidde de conclusie dat er nog weinig effect van het Aanvalsplan viel op te merken in termen van aandacht voor het probleem vanuit de opdrachtgevers (gemeenten en UWV) en dat 39 dat zich vertaalde in een minimaal aantal autochtone, werkloze cliënten die een schrijf- of leescursus kregen aangeboden. Voor cliënten van allochtone afkomst waren die resultaten wel gunstiger, maar van die groep was niet aan te geven of ze al dan niet tot de doelgroep van het Aanvalsplan behoorden.
In 2007 zijn de re-integratiebedrijven opnieuw benaderd, waarbij alleen die bedrijven zijn benaderd die in 2006 aangaven een cursusaanbod te hebben voor laaggeletterden. Aan de opdrachtenkant lijkt nog weinig veranderd. Wat betreft de autochtone volwassenen blijft de aandacht voor laaggeletterdheid bij opdrachtgevers en in aanbestedingen gering. Er is, evenals in 2006, wel meer aandacht voor de taalproblematiek van allochtone cliënten, maar van een toename van aandacht is weinig te merken. Op één punt is sprake van een (lichte) verbetering: in aanbestedingen voor autochtone en allochtone groepen kunnen re-integratie- bedrijven vaker extra financiële posten opnemen voor taaltrajecten en die posten lijken ook vaker een structureel onderdeel in de aanbestedingen. Samenvattend kan worden geconstateerd dat de re-integratiebedrijven slechts bescheiden veranderingen in de houding ten opzichte van laaggeletterdheid bij de opdrachtgevers hebben opgemerkt. Wel proberen de bedrijven, in hun contacten met UWV en de gemeenten, dit probleem te agenderen.
A00464.indd 39 6-5-2008 14:23:52

Los van de vraag of gemeenten en het UWV oog hebben voor taalproblemen in de groepen die ze aanbesteden, zullen re-integratiebedrijven dat sowieso moeten hebben. Zij moeten op basis van de aanwezige kwaliteiten en tekorten van cliënten een plan van aanpak schrijven om de kans op plaatsing in het arbeidsproces te vergroten. Daarin kan laaggeletterdheid een rol spelen. De urgentie van het probleem wordt zeker gezien; volgens de overgrote meerderheid van de bedrijven zijn laaggeletterde (autochtone en allochtone) cliënten moeilijker aan een baan te helpen en zou de situatie voor de autochtone cliënten zelfs zijn verslechterd. De urgentie vertaalt zich ook in actie; bij de intake wordt aandacht besteed aan het niveau van geletterdheid en die aandacht is sinds 2006 toegenomen. Dat er helemaal geen aandacht aan wordt besteed, komt nauwelijks meer voor en de aandacht heeft ook een structureler karakter gekregen.
Als re-integratiebedrijven iets doen iets doen om de taalvaardigheden van laaggeletterde cliënten te verbeteren, wordt daarbij meestal verwezen naar het roc.
40 Al met al kan dus worden geconstateerd dat re-integratiebedrijven zich bewuster zijn van het probleem van laaggeletterdheid bij hun cliënten en daar in hun intake ook meer aandacht aan besteden. Hun bijdrage aan (meer) deelname aan cursussen en scholing gericht op laaggeletterdheid, is echter zeer bescheiden. Dat geldt in ieder geval voor de autochtone volwassenen. Over de bijdrage van re-integratiebedrijven aan het terugdringen van laaggeletterdheid onder allochtone volwassenen, kunnen op basis van het onderzoek geen uitspraken worden gedaan.
welzijnsinstellingen
In 2006 merkten we het volgende over de welzijnsinstellingen op. Welzijnsinstellingen waren van oudsher dé aanbieders van lees- en schrijfcursussen, maar met de opkomst van de educatie binnen roc's lijkt deze functie verdwenen en deze is nog nauwelijks teruggekomen. Eerder richt men zich op toeleiding en activering, al zijn er enkele signalen dat men weer met cursuswerk wil beginnen.
Vanwege het potentiële belang van deze instellingen is er ook in de monitor 2007 aandacht aan besteed. Onderzoeksgroep vormden de buurthuizen in Utrecht (verstedelijkt gebied) en Zeeland (verstedelijkt platteland). Vraag was in hoeverre deze buurthuizen een rol vervullen bij het A00464.indd 40 6-5-2008 14:23:52

terugdringen van laaggeletterdheid. Voor zover men verwachtingen had op dit punt, kunnen de resultaten niet anders dan teleurstellend genoemd worden. De meeste buurthuizen hadden weinig zicht op de educatieve en sociaal-economische kenmerken van hun omgeving en daarmee op het eventueel voorkomen van laaggeletterdheid in de eigen omgeving. Slechts zeer zelden werd het probleem van de laaggeletterdheid genoemd in beleidsplannen, er is ook nauwelijks subsidie gevraagd/verkregen voor dergelijke activiteiten en ook wordt weinig samengewerkt met gemeenten en andere relevante organisaties. De weinige buurthuizen die activiteiten verrichten op het terrein van laaggeletterdheid, doen dat vooral in het voor- en natraject en voornamelijk voor allochtone volwassenen. Zoals elders opgemerkt, vervullen zij ook nauwelijks een rol bij de doorverwijzing naar roc's. Wel geeft rond de helft van de buurthuizen aan dat zij voor zichzelf in de toekomst een rol zien weggelegd bij het terugdringen van laaggeletterdheid, maar dan alleen in samenwerking met instellingen die deskundigen kunnen leveren. Samenvattend spelen de buurthuizen nauwelijks een rol bij het verminderen van 41 laaggeletterdheid, maar hebben zij nog wel (bescheiden) ambities op dit terrein. nt2 alfabetiseringscursussen
In de voortgangsrapportage over 2006 werd al opgemerkt dat het in toenemende mate lastig zal worden om scherpe lijnen te trekken tussen NT1, NT1½ en NT2-programma's. De eerste twee behoren tot de doelgroep van het Aanvalsplan, de laatste niet. Om een indruk te geven van het aanpalende terrein van de NT2-programma's (en hun mogelijke relaties met NT1-programma's) wordt in deze voortgangsrapportage kort aandacht besteed aan een onderdeel van de NT2- programma's; het NT2-alfabetiseringsonderwijs. Het is vooralsnog niet de bedoeling om de deelnemers aan dergelijke programma's stilzwijgend bij de doelgroep van het Aanvalsplan te (gaan) rekenen of deelnemersgroepen bij elkaar op te tellen. De exercitie is in eerste instantie bedoeld om de programmatische `umwelt' van de NT1-programma's in kaart te brengen. In komende voortgangsrapportages kan dat verder worden uitgebreid. Eén van de hoofddoelen van de monitor is het in kaart brengen van de deelname door laaggeletterde volwassenen aan lees-, schrijf- en/of rekencursussen. Tot de doelgroep van het onderzoek worden die volwassenen gerekend die het Nederlands in gesproken vorm goed of A00464.indd 41 6-5-2008 14:23:52

voldoende goed beheersen om als instructietaal gebruikt te kunnen worden en die nog zoveel moeite hebben met het lezen en schrijven van het Nederlands of het rekenen, dat ze als laaggeletterd moeten worden getypeerd. Deze afbakening impliceert dat volwassenen van allochtone komaf die geen Nederlands spreken of althans onvoldoende om als instructietaal dienst te kunnen doen niet tot de onderzoeks- populatie worden gerekend. Het NT2-onderwijs is bedoeld om deze volwassenen Nederlands te leren. Het gaat om een zeer gemêleerde groep, waartoe zowel in de eigen taal analfabete allochtone volwassenen behoren alsook gealfabetiseerde volwassenen met een laag en hoog opleidingsniveau in het land van herkomst. Hoog opgeleide allochtone volwassen zullen in het algemeen na deelname aan het NT2- onderwijs hun weg wel weten te vinden. In ieder geval moeten ze in staat worden geacht om hun taalvaardigheid in het Nederlands zelf verder te kunnen verbeteren. Laag opgeleide allochtone volwassen kunnen, indien ze voldoende spreekvaardig zijn in het Nederlands, voor de verdere
42 ontwikkeling van hun lees- en schrijfvaardigheid terecht in het NT1-onderwijs. Zij behoren dan op termijn tot de doelgroep van de monitor. De in de eigen taal analfabete allochtone volwassen waar het in deze paragraaf om gaat, kunnen in een zogenaamd alfabetiseringstraject worden geplaatst om eerst het schrift te leren beheersen. Omdat deze volwassenen na het alfabetiseringstraject instromen in het reguliere NT2-onderwijs om Nederlands te leren, kunnen ze, zeker binnen afzienbare termijn, niet tot de eigenlijke doelgroep van de monitor worden gerekend. Het gaat, begin 2008, om rond 6000 deelnemers aan door de roc's georganiseerde programma's. Onder de deelnemers vinden we drie keer zoveel vrouwen als mannen. Een minderheid van 10% is gealfabetiseerd in de eigen taal, de rest is helemaal niet gealfabetiseerd. In de programma's is Nederlands de instructietaal. samenVatting
Een belangrijk succescriterium of mijlpaal is de deelname van laaggeletterden aan NT1- cursussen. In 2010 zouden dat er 12.500 moeten zijn. De monitor waarmee de deelname en (vele) andere aspecten worden geregistreerd, heeft een flinke continuïteit en hoge kwaliteit en dat stelt in staat om gefundeerde uitspraken te doen over de deelname. A00464.indd 42 6-5-2008 14:23:52

Naast deze waardering ook een woord ter relativering. In deze verslagperiode is overgestapt van een registratie op basis van schooljaren, naar een registratie op basis van kalenderjaren en ook dat bemoeilijkt vergelijking met voorgaande jaren. Het aantal deelnemers in het kalenderjaar 2007 bedroeg 9000 en er zijn goede redenen om aan te nemen dat dit een stijging betekent ten opzichte van de 7300 uit het schooljaar 2005/2006. Gezien de vele inspanningen die er inmiddels op vele fronten in het kader van het Aanvalsplan zijn verricht, zal het wellicht meer moeite gaan kosten om in de komende jaren (meer) nieuwe deelnemers aan te trekken. Dat vereist intensivering van de aanpak en wellicht nieuwe, onorthodoxe maatregelen. Een punt van zorg in dit verband, is de soms precaire situatie van de educatie-afdelingen in een aantal roc's. De samenstelling van de deelnemersgroep is redelijk constant gebleven, met onder andere twee derde deelnemers van autochtone herkomst en een derde van allochtone herkomst. De eerder ingezette groei van deelnemers met een achtergrond in het speciaal onderwijs, is op hetzelfde niveau gebleven. 43 In het algemeen is de doelstelling waarmee de cursussen worden gevolgd, sociale redzaamheid. Dat maakt het lastiger om deze trajecten te koppelen aan meer beroepsgerichte- en onderwijs- trajecten.
Het niveau van de deelnemers is laag, twee derde werkt naar de niveaus KSE1 en KSE2, terwijl KSE3 het niveau is, dat men dient te bereiken om niet meer als laaggeletterd te worden bestempeld. Gezien de lange weg die velen nog moeten gaan, is het dan ook zeer de vraag of dat niveau voor iedereen haalbaar is. De uitval is met 10% relatief gering en dan nog gaat het regelmatig om mensen die zeggen de eigen doelstellingen te hebben behaald. De werving is sinds 2006 verder geprofessionaliseerd, met meer beleidsplannen, meer decentrale werving, meer samenwerking met regionale partners en meer middelen. Vermeldenswaard is, dat de inzet van ambassadeurs bij de werving, duidelijk gestegen is. Als effectieve wervingsstrategieën worden genoemd, de stimulering door de eigen sociale omgeving, het eigen initiatief van de deelnemer, stimulering door het bedrijf en de landelijke tv-campagnes waaronder Lees en Schrijf!). Wellicht moeten wervingsstrategieën zich nog sterker richten op de (potentiële) deelnemer en zijn omgeving, hoe lastig dat ook is. Aanmelding en intake vinden vrijwel overal decentraal plaats. Bij de intake wordt meestal getoetst en datzelfde geldt voor de bepaling van het eindniveau. A00464.indd 43 6-5-2008 14:23:52

In de voortgangsrapportage over 2006 werd al opgemerkt dat het in toenemende mate lastig zal worden om scherpe lijnen te trekken tussen NT1, NT1½ en NT2-programma's. De eerste twee behoren tot de doelgroep van het Aanvalsplan, de laatste niet. Om een indruk te geven van het aanpalende terrein van de NT2-programma's (en hun mogelijke relaties met NT1-programma's) wordt in deze voortgangsrapportage kort aandacht besteed aan een onderdeel van de NT2- programma's; het NT2-alfabetiseringsonderwijs. In komende voortgangsrapportages kunnen andere programma's `aan de rand' van de NT1-cursussen in kaart worden gebracht. De deelnemers aan NT2-alfabetiseringscursussen vormen mogelijk pas op termijn een (potentiële) doelgroep. Het merendeel is nog niet gealfabetiseerd in de taal van het land van herkomst.
De re-integratiebedrijven, die ook in de monitor zijn opgenomen, zijn zich bewuster geworden van het probleem van laaggeletterdheid bij hun cliënten en besteden daar in de intake ook meer
44 aandacht aan. De bijdrage aan de deelname van (autochtone) cliënten aan cursussen op het terrein van geletterdheid, is echter zeer bescheiden. Buurthuizen spelen nauwelijks een rol bij het verminderen van laaggeletterdheid, maar hebben nog wel (bescheiden) ambities op dat terrein.

A00464.indd 44 6-5-2008 14:23:53

Werving en toeleiding 8

L&S is met name verantwoordelijk voor de activering van maatschappelijke organisaties. Deze organisaties staan vaak midden in de samenleving en komen veel in aanraking met (de gevolgen van) laaggeletterdheid.
De activiteiten van L&S die vallen onder deze pijler richtten zich in 2007 met name op de uitrol van Taalkracht voor Consultatiebureaus. Consultatiebureaus zijn een belangrijke partij als het gaat om het vroegtijdig herkennen van taalproblemen. Een gerichte aanpak met de consultatiebureaus 45 kan leiden tot het terugdringen van taalproblemen van jonge kinderen. Daarnaast verzorgde L&S bij verschillende categorieën van maatschappelijke organisaties informatiebijeenkomsten. Het doel van deze bijeenkomsten was het betrekken van deze organisaties bij de aanpak van laaggeletterdheid.
consultatiebureaus
Het benaderen van de consultatiebureaus gebeurt via de zestig regionaal georganiseerde Jeugdgezondheidszorgorganisaties (JGZ). Alle lokale consultatiebureaus zijn hierbij aangesloten. Bijkomend voordeel is dat hiermee ook peuterspeelzalen en kinderdagverblijven worden bereikt.
De doelstelling van dit project is tweeledig: het bewustmaken van ouders over het belang van (voor)lezen en het bewustmaken van JGZ-medewerkers van het effect en de omvang van laaggeletterdheid en hen aanspreken op hun rol als doorverwijzer naar opleidingen voor laaggeletterden. Doelstelling is dat eind 2009 minstens 240 consultatiebureaus de aanpak van laaggeletterdheid in hun dagelijkse praktijk verankerd hebben. Het in 2006 ontwikkelde pakket Taalkracht voor consultatiebureaus is in 2007 aangevuld met vier actuele aanvullingen en is inmiddels verspreid onder 1263 consultatiebureaus. Het pakket A00464.indd 45 6-5-2008 14:23:53

wordt ondersteund door een website en een regiotour waarbij artsen en verpleegkundigen uit een (provinciale) regio informatie krijgen over het herkennen en bespreekbaar maken van laaggeletterdheid bij ouders en (voor)leesbevordering voor jonge kinderen. In het kader van de activering van (overige) maatschappelijke organisaties organiseerde L&S een groot aantal workshops en bijeenkomsten voor onder andere: het juridisch loket, basisscholen in de stadsregio Rotterdam, CWI, SVB, NIGZ, SCBM, de Nationale Ombudsman en de Belastingdienst.
train de trainer
Ambassadeurs zijn laaggeletterden die door het volgen van lees- en schrijfcursussen hun vaardigheden op die terreinen hebben verbeterd en die uit eigen ervaring kunnen spreken over wat laaggeletterdheid betekent, wat je eraan kunt doen en wat de gevolgen zijn van een grotere
46 taalvaardigheid.
Het doel van het CINOP-project Train de trainer is het professionaliseren van de wervings- campagnes van roc's en van de inzet van ambassadeurs daarbij door voor elk roc-docenten te trainen als ambassadeursbegeleider. Hiervoor is een cursus van vijf dagdelen ontwikkeld, getiteld Train de trainer. De ambassadeursbegeleiders worden hier getraind als ontwerper, trainer, coach en mediatrainer van ambassadeurs. Zij kunnen vervolgens de cursus Zeg het voort geven aan nieuw op te leiden ambassadeurs. Door het ambassadeursconcept landelijk in te voeren en de ambassadeurs optimaal toe te rusten en te begeleiden, verbetert zowel de werving van cursisten ­ er wordt zeer lokaal en zeer direct geworven ­ als de bewustmaking van werkgevers, toeleiders en het brede publiek. Hiertoe worden zowel de netwerken van ambassadeurs versterkt als ook de roc's door het opleiden en trainen van ambassadeursbegeleiders. In 2007 zijn drie cursussen Train de trainer door CINOP verzorgd. Hierbij waren in totaal 18 nieuwe roc's betrokken, terwijl vanuit andere roc's inmiddels een nieuwe groep ambassadeur- begeleiders deel hebben genomen aan de training. In 2010 zouden alle roc's de cursus moeten hebben gevolgd.
A00464.indd 46 6-5-2008 14:23:53

Deelnemers aan Train de trainer waarderen de training als zeer positief. Er is extra onder- steuning in de vorm van een e-zine en het platform ambassadeursbegeleiding alfabetisering. Ook ontvangen roc's steun bij het maken van wervingsplannen. Het nagaan van resultaten in de vorm van `extra aantal deelnemers' kan pas gemeten worden nadat de cursisten daadwerkelijk ambassadeurs hebben getraind en ingezet. Deze resultaten kunnen in 2008 in kaart worden gebracht door middel van de monitoring van wervings- activiteiten van de roc's die hebben deelgenomen. Toch komen er uit de monitor Educatie al signalen dat de verdere professionalisering van de ambassadeurs zijn vruchten begint af te werpen.
Intussen wordt het werk van de ambassadeurs zelf ook beter georganiseerd. Er zijn in twee provincies netwerken van ambassadeurs gevormd en er is een website voor ambassadeurs. In
2010 is het streven dat er per provincie minimaal 1 netwerk van ambassadeurs is.
47 Dit alles verloopt niet probleemloos. Tijdgebrek, de dreigende situatie in sommige educatie- afdelingen en het slecht op gang komen van wervingsactiviteiten, zijn op dit moment knelpunten binnen de roc's.
nationale bellijn
Via de Nationale bellijn kunnen potentiële deelnemers aan lees- en schrijfcursussen informatie krijgen en zonodig doorverwezen worden naar een passend aanbod. In 2007 kreeg de Bellijn nog een extra klus. Men verwachtte naar aanleiding van de multimedia- productie Lees en Schrijf! van ETV.nl. 14.000 extra bellers. De Bellijn kreeg ook een functie bij de bestellingen van het werkboek Lees en Schrijf!. Bij aanvragen via de Bellijn om telefonische begeleiding werd doorgeschakeld naar een 2de-lijnscursistenbegeleiding. Die grotere belangstelling is er inderdaad gekomen. De Bellijn heeft in 2007 23.000 telefoon- gesprekken afgehandeld inzake boekbestellingen voor Lees en Schrijf!. Daarnaast kwamen er rond
1.700 telefoontjes binnen met vragen over gewenste aanmelding voor een lees- en schrijfcursus of andere vragen met betrekking tot laaggeletterdheid. Vragers waren vooral op de Bellijn geattendeerd door de media (waaronder Lees en Schrijf!), met een centrale rol voor de tv. De media waren verantwoordelijk voor 50% van de contacten. A00464.indd 47 6-5-2008 14:23:53

Daarnaast werden regelmatig genoemd internet (16%), mond tot mond (9%) en folders en posters (6%). Opvallend was dat artsen en sociale diensten ook werden genoemd als doorverwijzers (met ieder 2%), bedrijven speelden nauwelijks een rol als doorverwijzer. Er werden in 2007 rond 1400 mensen doorverwezen naar cursussen. Direct geplaatst werd 35%, bij 8% waren de gesprekken nog niet afgerond en 18% werd doorverwezen naar een NT2-cursus. Daarnaast werden nog 5% van de aanmelders op een wachtlijst geplaatst. Het effectief rendement ligt dus rond de 65%. Rond 35% werd niet geplaatst omdat ze niet tot de doelgroep behoorden (10%), zich terugtrokken (10%) of niet op de oproep reageerden. Resultaten die duidelijk boven die van 2006 liggen. De resultaten van de monitor Educatie ondersteunen de constatering dat met name tv-campagnes, waartoe ook de serie Lees en Schrijf! en de in 2006 gestarte mediacampagne Leer lezen en schrijven kunnen worden gerekend, een substantiële bijdrage leveren aan de stimulering van laaggeletterden om de stap naar de Educatie te zetten. Waarschijnlijk is er zelfs
48 sprake van een onderschatting, omdat dergelijke campagnes ook invloed hebben op de sociale omgeving van laaggeletterden en daarmee indirect dus weer op de laaggeletterden zelf. Zoals we ook al in de voortgangsrapportage over 2006 opmerkten, lijkt de keten van media- aandacht, naar Bellijn, naar deelname aan cursussen goed te werken en is er bovendien empirische evidentie om een en ander te staven. De bellijn krijgt in 2008 opnieuw een tweeledige functie te weten verwijzing naar cursussen en registratie van boekbestellers van Lees en Schrijf!. De Stichting Nedwerk NT1 heeft het nummer overgedragen aan het Ministerie van OCW. OCW is nu eigenaar van het nummer en van de Bellijn. CINOP treedt op als gedelegeerd opdrachtgever naar het betreffende callcentrum. Een nieuw geselecteerd callcentrum voert de Bellijn uit en verzorgt de gehele rapportage van informatie die voor monitoring van belang is. leidraad doorVerwijzers
In 2006 is de publicatie Leidraad voor doorverwijzers uitgegeven door CINOP in vernieuwde versie verschenen. Het doel van deze publicatie is inzicht te verschaffen in de wijze van doorverwijzing en toeleiding van cursisten door doelgroepenbenadering, `life-eventsbenadering' en bewust- making. In 2007 is deze Leidraad geëvalueerd. A00464.indd 48 6-5-2008 14:23:53

Het blijkt dat de Leidraad vooral wordt verspreid onder doorverwijzers die al geïnteresseerd zijn in het onderwerp en meer achtergrondinformatie willen. De Leidraad wordt niet ingezet als wervingsmiddel maar wel als middel om laaggeletterdheid te herkennen. Samenvattend zijn er in 2007 veel activiteiten ondernomen op het terrein van werving en toeleiding, zijn de doelstellingen over het algemeen ook gehaald en kon met name voor de Bellijn ook goed worden nagegaan dat de mediacampagne effect sorteerde en dat de doorverwijzing naar lees- en schrijfcursussen ook goed functioneerde.


49

A00464.indd 49 6-5-2008 14:23:53


50

A00464.indd 50 6-5-2008 14:23:54

Publiciteit en
informatievoorziening 9

De Week van de Alfabetisering, de uitreiking van de alfabetiseringsprijzen en de verschillende activiteiten daar om heen trokken opnieuw veel media-aandacht en voldeden daarmee ruimschoots aan de gestelde doelen. Dit is niet de plaats om de veelheid van activiteiten rond de Week te beschrijven. We verwijzen daarvoor naar het Bronnenboek. Aparte vermelding verdient wel de aftrap door H.K.H. Prinses Laurentien van de Week voor de EK kwalificatiewedstrijd Nederland-Bulgarije, met 50.000 toeschouwers en 2.5 miljoen televisiekijkers. Ook de 51 ondertekening van het Convenant Laaggeletterdheid door de sociale partners en bewindslieden vond tijdens de week plaats.
L&S geeft een goed overzicht van de ruime en gevarieerde media-aandacht, maar ook de Bellijn kreeg in deze periode veel extra bellers. Ook uit het onderzoek naar de bekendheid met het fenomeen laaggeletterdheid bleek dat de activiteiten rond de Week van de Alfabetisering het effect hadden om het probleem van de laaggeletterdheid (weer) op de agenda te zetten. Zo neemt het gevoel geïnformeerd te zijn door de media rond deze periode toe. De vraag `Heeft u de afgelopen zes maanden wel eens iets gelezen, gehoord of gezien over volwassenen die moeite hebben met lezen en schrijven?' werd vóór de Week door 25% van de Nederlanders bevestigend beantwoord en na de Week was dat percentage gestegen tot 41%. Het illustreert de krachtige effecten van de Week, maar het illustreert ook dat zonder de Week toch een zeer aanzienlijk aandeel van de Nederlandse bevolking op de hoogte is van dit `ongemakkelijke' fenomeen. Dat blijkt nog sterker uit de antwoorden op de zogenaamde spontane vraag. In dat geval wordt de respondent niet gevraagd wat hij of zij van laaggeletterdheid weet, maar kan de respondent een aantal maatschappelijke problemen noemen. Voor de week noemde 16% van de Nederlanders spontaan laaggeletterdheid, na de Week was dat gestegen tot 25%. Percentages die aanzienlijk hoger liggen dan in 2006. A00464.indd 51 6-5-2008 14:23:54

week Van de alfabetisering
Zoals in 2006 ging ook in 2007 in de Week van de Alfabetisering de mediacampagne Leer Lezen en Schrijven van start. Deze campagne die met twee pieken in het jaar voor telkens twee maanden wordt ingezet, heeft als primaire doelgroep de volwassen laaggeletterde. Met tv- en radiospotjes, internet, posters en gedrukt materiaal worden laaggeletterden gestimuleerd een cursus lezen en schrijven te volgen. De campagne wordt in 2008 voortgezet. In de Week van de Alfabetisering werd met name de website van L&S werd zeer vaak bezocht (meer dan 1,5 miljoen hits in 2007, de maanden november en december niet meegerekend). Daarnaast houden L&S en CINOP nog zeven andere websites in de lucht, welke meer gericht zijn op specifieke taken en thema's. Ook andere activiteiten zoals Leeslicht, makkelijk leesbare boeken van bekende auteurs en de fototentoonstelling Taal Centraal langs openbare bibliotheken kunnen worden genoemd. Ook spraken CINOP en L&S veel op beurzen en congressen.

52 Daarnaast werd vanuit OCW veel aandacht aan de problematiek in relatie tot het Aanvalsplan besteed. De problematiek van (veronderstelde) lage niveaus van taal- en rekenvaardigheid staat hoog op de politieke agenda.
Een belangrijk moment in 2007 was de ondertekening van het al eerder vermelde convenant laaggeletterdheid op 11 september 2007. Een kern is dat het aantal laaggeletterden in 2015 met 60 procent met zijn teruggebracht van 1,5 miljoen naar 600.000. De overheid streeft ernaar dat in
2011 elke leerling die het basisonderwijs verlaat, voldoende kan lezen, schrijven en rekenen om vervolgonderwijs te kunnen volgen. Deze en andere afspraken zijn vastgelegd in het Convenant Structurele aanpak laaggeletterdheid in de samenleving en het bedrijfsleven 2007-2015. Dit is een convenant dat ondertekend is door de ministeries Jeugd en Gezin, SZW en OCW en de Stichting van de Arbeid. Daarnaast kunnen genoemd worden: het instellen van een breder onderzoek naar het taalniveau in de verschillende onderwijssectoren door de inspectie; het instellen van een Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal, Rekenen en Wiskunde; de maatregelen om het niveau van (aankomende) studenten aan de pedagogische academies voor het basisonderwijs (pabo's) te verhogen; het voorkomen van achterstanden in het primair onderwijs door aandacht voor de voorschoolse fase; het vaststellen van eindniveaus Nederlands A00464.indd 52 6-5-2008 14:23:54

in de kwalificatiestructuur in het mbo. De meeste van deze maatregelen zijn reeds van kracht of worden meegenomen in een beleidsreactie op het rapport van de Commissie Meijerink.

Tot slot zijn de verschillende ­ al dan niet projectgerelateerde ­ websites van CINOP, Stichting Expertisecentrum ETV.nl en L&S met ieder hun onderscheiden doelgroepen belangrijk in de communicatie over geletterdheid. Nieuwkomer is het (digitale) Kenniscentrum Laaggeletterdheid, waarin de websites basisvaardigheden.nl en alfabetisering.nl zijn opgegaan. De website richt zich op kennisbundeling, -ontwikkeling, -deling en -overdracht op het terrein van laaggeletterdheid. Ook werden met het doel kennis te delen en uit te wisselen een vijftal themabijeenkomsten voor professionals georganiseerd. De activiteiten rond publiciteit en voorlichting zijn gevarieerd en intensief. We kunnen constateren dat het probleem van laaggeletterdheid redelijk bekend is in Nederland (zie ook de volgende paragraaf) en dit lijkt een direct gevolg van de activiteiten rond het Aanvalsplan. De 53 resultaten rond de Week van de Alfabetisering wijzen in ieder geval in die richting. L&S plaatst zelf de kanttekening dat naast publicitaire hoogtepunten zoals de Week, ook continuïteit (blijvende aandacht buiten de hoogtepunten) en verdieping (verankering in verschillende gremia) nodig is. Ook dat doel lijkt, in ieder geval deels, bereikt te worden doordat activiteiten gericht op publiciteit en informatievoorziening, maar ook de activiteiten gericht op voorlichting en werving zich niet alleen op de brede doelgroep van de Nederlandse bevolking richten, maar vooral ook (zeer) specifieke groepen en instanties.

A00464.indd 53 6-5-2008 14:23:54


54

A00464.indd 54 6-5-2008 14:23:55

Bekendheid 10

Bij bekendheid gaat het om de vraag in hoeverre het gelukt is om het probleem van laaggeletterdheid te agenderen, bekend te maken, zowel bij het bredere publiek, als bij opinieleiders en beleidsmakers, deels als gevolg van de activiteiten die in de eerdere paragrafen zijn besproken.
Het onderzoek naar bekendheid wordt tweejaarlijks uitgevoerd en stond voor 2007 niet op de agenda. L&S heeft in samenwerking met TNS NIPO in 2007 toch een onderzoek naar bekendheid 55 uitgevoerd onder een representatieve steekproef van de volwassen Nederlandse bevolking, zowel vóór de internationale Dag van de Alfabetisering (8 september 2006), als kort daarna. De vraagstelling was beperkter dan in 2006 en er zijn geen uitgebreide analyses uitgevoerd, maar de resultaten zijn interessant genoeg om hier (kort) te vermelden. De bekendheid met het fenomeen laaggeletterdheid is, net als in 2006, zeer groot; 97% van de volwassen Nederlanders heeft er in ieder geval weet van. Tot op zekere hoogte is er een verzadigingspunt in de bekendheid bereikt; dit hoge percentage is tussen 2006 en de beide metingen in 2007 niet meer veranderd. Een verbetering op dit punt was ook nauwelijks mogelijk. De bekendheid is wel realistischer geworden. Er is, sinds 2006 een beter besef bij wie het probleem van de laaggeletterdheid zich voordoet. Volwassenen die vroeger weinig onderwijs hebben gevolgd, worden het meest genoemd, gevolgd door mensen die niet in Nederland zijn geboren. In 2006 werd nog verondersteld dat laaggeletterdheid toch vooral een probleem onder allochtone Nederlanders was. Opnieuw staan Nederlanders zeer positief tegenover maatregelen om het probleem van de laaggeletterdheid terug te dringen, de steun daarvoor is vrijwel unaniem. A00464.indd 55 6-5-2008 14:23:55

De activiteiten rond de Week van de Alfabetisering hebben zeker het effect gehad om het probleem van de laaggeletterdheid weer op de agenda te zetten. Op de vraag of men iets had gehoord, gezien of gelezen over volwassenen die moeite hebben met lezen en schrijven, beantwoordde 14% van de respondenten dit bevestigend voor de Week van de Alfabetisering, terwijl dit percentage steeg tot 41% na de Week. Ook de bekendheid met de wereld- alfabetiseringsdag zelf steeg sterk, van 4% naar 16%. Vooral de televisie was een belangrijke informatiebron, gevolgd door de landelijke dagbladen, de radio en de regionale dagbladen. Opvallend was dat rond 15% van de respondenten zei het probleem uit eigen ervaring te kennen. Zo neemt het gevoel geïnformeerd te zijn door de media rond deze periode toe en is men ook beter op de hoogte van instanties waar men informatie kan krijgen over laaggeletterdheid en instanties waar men lees- en schrijfcursussen kan volgen. Voor de Week stelde 14% van de respondenten dat ze zo'n instantie kenden, na de Week was dat percentage gestegen tot 20%.
56 Dat die informatie niet altijd even praktisch is, bleek uit het feit dat Prinses Laurentien één van de meest genoemde instanties was, waar je informatie kunt krijgen. Ook veel genoemd werden de gemeente, roc's of meer in het algemeen het onderwijs en Postbus 51. Niet op alle punten zijn de gegevens over 2006 en 2007 vergelijkbaar. We gaan er van uit dat die vergelijkbaarheid in de benadering van 2008 wel (volledig) gerealiseerd zal worden. Samenvattend is het fenomeen van laaggeletterdheid zeer bekend, en maken Nederlanders (sinds 2006) ook een realistischer inschatting van het fenomeen. In die zin is de doelstelling van attendering en informatievoorziening voor een breed publiek goed gerealiseerd en hebben de mediacampagnes en andere activiteiten rond het Aanvalsplan op dit punt duidelijk effect gesorteerd.

A00464.indd 56 6-5-2008 14:23:56

Samenvatting en analyse 11

In deze samenvatting maken we eerst een aantal algemene opmerkingen, over de beoogde effecten van het Aanvalsplan en over de recente beleidsbelangstelling voor taal- en reken- niveaus, vervolgens gaan we in op de activiteiten en effecten in 2007 van het Aanvalsplan zelf en eindigen met een aantal suggesties. De ambitie van het Aanvalsplan is om binnen 2006 en 2010 de volgende zes mijlpalen te 57 bereiken:

1 het percentage leerlingen voortgezet onderwijs dat op of onder PISA-leesniveau 1 zit (thans 11%), terugdringen tot 10 procent, rekening houdend met een verwachte toename van deze probleemgroep in 2010;
2 het aantal werkgevers dat actief bijdraagt aan de bestrijding van laaggeletterdheid, met 50 tot
100 procent vergroten;

3 de totstandkoming van 9 provinciale aanvalsplannen en van een aanzienlijk aantal gemeentelijke aanvalsplannen;
4 de uitvoering van lokale en regionale leesbevorderingsplannen in een meerderheid van de gemeenten;

5 de verhoging van het aantal deelnemers aan alfabetiseringscursussen tot rond de 12.500;
6 de verbetering van de effectiviteit met betrekking tot de bestrijding van laaggeletterdheid door onderzoek, monitoring en internationale samenwerking. De doelstellingen vormen een nogal gevarieerd geheel. Er zijn doelstellingen die min of meer buiten de directe invloedsfeer van de activiteiten van het Aanvalsplan liggen (doelstelling 1), doelstellingen die weliswaar kwantitatief van aard zijn, maar eerder gekarakteriseerd kunnen A00464.indd 57 6-5-2008 14:23:56

worden als intermediaire of randvoorwaardelijke doelstellingen (doelstellingen 2, 3 en 4), kwantificeerbare doelstellingen die verwijzen naar een uiteindelijk te bereiken resultaat (doelstelling 5) en doelstellingen die waarschijnlijk niet direct te relateren zijn aan de uiteindelijk te bereiken doelstellingen (doelstelling 6). Bovendien zijn sommige doelstellingen onderling verbonden. Zo kunnen de doelstellingen 2, 3 en 4 gezien worden als randvoorwaarden voor het bereiken van doelstelling 5. Een alternatieve indeling is om bij de doelstellingen onderscheid te maken tussen:
· agendering, bekendheid en bewustmaking;
· (implementatie van) activiteiten en interventies;
· deelname aan activiteiten gericht op het verminderen van laaggeletterdheid en de (leer)effecten daarvan.

58 Ter toelichting; om iets aan het probleem van laaggeletterdheid te doen, moet dat probleem eerst geagendeerd en herkend worden. In operationele termen: hoe bekend is men met het probleem van laaggeletterdheid, waarbij eventueel nog een onderscheid kan worden gemaakt tussen bekendheid bij het bredere publiek en bekendheid bij opinieleiders en beleidsmakers. Het is opvallend dat doelstellingen uit deze categorie ontbreken, terwijl het Aanvalsplan op dit terrein juist relatief grote successen weet te boeken. Bij het opzetten en implementeren van activiteiten die (uiteindelijk) gericht zijn op het verminderen van laaggeletterdheid, gaat het in principe om randvoorwaardelijke activiteiten die op zich zelf niet leiden tot vermindering van laaggeletterdheid, maar om het creëren van randvoorwaarden, waaronder die vermindering plaats kan vinden. Deelname door laaggeletterden aan activiteiten die laaggeletterdheid moeten verminderen, kunnen als de uiteindelijke effecten aangemerkt worden, met de kanttekening, dat de effecten van die activiteiten, in het werk en in het dagelijks leven van de (ex)deelnemers, de uiteindelijke graadmeter zouden moeten zijn voor het bepalen van die effectiviteit, hoe moeilijk meetbaar dat soms ook zal zijn, en hoe lastig het ook zal zijn om die effecten direct te koppelen aan de interventies op het terrein van bekendheid en randvoorwaardelijke activiteiten. Door de zaken zo te ordenen, kan beter worden aangegeven in welk cluster men zich bevindt, waar mogelijke relaties met effecten gelegd kunnen worden en waar dat niet kan en wat A00464.indd 58 6-5-2008 14:23:56

eventueel als effect kan worden aangemerkt. Nu lopen passages over effecten (meestal in termen van deelname), passages over relaties tussen ingrepen en effecten (we krijgen de indruk dat er een relatie is tussen werving en deelname) en passages over mogelijke relaties tussen ingrepen en effecten (in 2008 zouden effecten meetbaar moeten zijn), wat door elkaar. Waarmee niet gezegd wil zijn dat effectmetingen altijd mogelijk zijn. Vaak liggen de relaties tussen organisatorische randvoorwaarden of publicitaire inspanningen en deelname aan cursussen zo ingewikkeld, dat een echte toerekening naar effecten nauwelijks mogelijk is. Een tweede opmerking betreft de recente beleidsbelangstelling voor de taal- en rekenniveaus van (vooral) jongeren. Er is een algemene indruk dat taal- en rekenniveaus zijn gedaald, of onvoldoende aan bod komen in nieuwe opvattingen over leren. Bij die indruk kunnen de nodige kanttekeningen worden gemaakt, maar ze hebben geleid en leiden tot een groot aantal beleidsinterventies die uiteindelijk ook de discussie over taal- en rekenniveaus van volwassenen (en daarmee het Aanvalsplan) raken. In de voortgangsrapportage hebben we gekeken naar de 59 activiteiten rond taal en rekenen in het primair en voortgezet onderwijs, in de bedrijven en in de bibliotheken.
De aandacht voor het (verondersteld) lage taal- en rekenniveau van groepen leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs, is aanleiding geweest voor een groot aantal plannen en beleidsinitiatieven, die de (financiële) omvang van het Aanvalsplan vaak verre te boven gaat. Maatregelen zijn meestal onderdeel van het bredere achterstandsbeleid, maar richten zich ook specifiek op vooral taal. In de kwaliteitsagenda's voor het primair en voortgezet onderwijs, staat de verbetering van de prestaties op het terrein van taal en rekenen centraal. De basisintentie is, dat er geen kinderen meer zijn die het primair onderwijs met een taal- of rekenachterstand verlaten en dat het taal- en rekenniveau in het voortgezet onderwijs verder wordt ontwikkeld tot een (politiek) aanvaardbaar niveau. Als deze maatregelen succesvol zijn, zal de `productie' van laaggeletterdheid bij de uitstroom uit het onderwijs verminderen en zal de omvang van het probleem (langzaam) afnemen. Met de kanttekening dat er altijd leerlingen zullen zijn die minder presteren op deze basisvaardigheden. De groei van deelnemers in de NT1-cursussen met een achtergrond in het speciaal onderwijs, wijst hier op. A00464.indd 59 6-5-2008 14:23:56

Het beroepsonderwijs lijkt wat achter te blijven in deze ontwikkelingen. Vanuit het Aanvalsplan wordt de ontwikkeling van taalbeleid op mbo's gestimuleerd, maar dat zijn toch bescheiden interventies, tegen de achtergrond van gesignaleerde achterstanden in taal- en rekenvaardigheid in het mbo. Wel is het zo, dat dit probleem inmiddels ook op de politieke agenda is geplaatst. Een andere belangrijke mijlpaal is de vaststelling van een te bereiken taalniveau op minimaal B1 voor de schriftelijke vaardigheden van de deelnemers in het mbo. Ook op het terrein van de scholing van laaggeletterde werknemers is veel gaande. Er is, mede door de bemoeienis van het Aanvalsplan, in 2007 een convenant gesloten tussen de overheid (3 ministeries) en de Stichting van de Arbeid om het probleem van laaggeletterde werknemers aan te pakken. De doelstelling is ambitieus: een reductie van het aantal laaggeletterden in 2011 met
30% (126.000 werknemers) en nog eens zo'n aantal tussen 2011 en 2015, zodat in 2015 het aantal laaggeletterde werknemers rond de 168.000 moet komen te liggen. Die ambities zijn, gezien de
60 eerdere ervaringen met de inspanningen die het kost om laaggeletterdheid te verminderen, aan de hoge kant, maar het betekent in ieder geval een belangrijke impuls voor de aanpak van laaggeletterdheid onder de werkende bevolking. Tenslotte de activiteiten van de bibliotheken in het kader van de leesbevordering. Bibliotheken hebben al een staat van dienst als het gaat om leesbevordering bij jongeren, maar hebben duidelijk de intentie om de dienstverlening uit te breiden naar laaggeletterde volwassenen en er worden op dat punt ook al veel initiatieven ondernomen. Het maken van een scherp onderscheid tussen activiteiten binnen en buiten het Aanvalsplan, is trouwens niet altijd mogelijk. Publiciteit en informatievoorziening is één van de meest succesvolle onderdelen van het Aanvalsplan en de activiteiten van bibliotheken en de afsluiting van het convenant rond laaggeletterde werknemers, zouden zonder deze publiciteit waarschijnlijk niet tot stand zijn gekomen. Wat de activiteiten rond het Aanvalsplan betreft, lijken de meeste doelstellingen gehaald te zijn. De NT1-cursussen telden in 2007 rond 9000 deelnemers en er is sprake van een bescheiden, maar duidelijke stijging in de afgelopen jaren. De inschatting is, dat de doelstelling van 12.500 A00464.indd 60 6-5-2008 14:23:56

deelnemers in 2010, gehaald zal worden. In veel gevallen gaat het om zeer basale vaardigheids- ontwikkeling. De meerderheid volgt cursussen op een niveau dat nog aanzienlijk lager ligt dan KSE3, het niveau dat in het algemeen als de grens van laaggeletterdheid wordt aangemerkt. En ze doen dat vooral om sociaal redzamer te worden. Wat de organisatorische context betreft zijn onder andere werving en intake steeds professioneler georganiseerd. Verschillende activiteiten uit het Aanvalsplan zijn ook gericht op deskundigheidsbevordering en organisatieontwikkeling rond deze punten. Het is de vraag of het wellicht lastiger wordt om nieuwe groepen aan te trekken, na de eerste generaties van gemotiveerde deelnemers. Intensivering van de inspanningen en wellicht nieuwe en onorthodoxe aanpakken zijn daarvoor nodig. De roc's blijven toch de belangrijkste aanbieders van deze cursussen, buurthuizen en re-integratiebedrijven spelen hierin nauwelijks een rol. Het is de vraag of zij zich ook tot de voornaamste partners van de bedrijven zullen ontwikkelen, die iets willen doen aan het 61 taalniveau van hun laaggeletterde werknemers. De eerste afname van de monitor onder bedrijven geeft een goed zicht op de aard en omvang van het probleem van laaggeletterdheid in bedrijven en van de activiteiten die op dit punt worden ondernomen. In branches met relatief veel laaggeletterden telden de onderzoekers 1500 actieve bedrijven met rond 18.000 werknemers die onder andere deelnemen aan taalcursussen. Het getal is groot, maar het percentage bedrijven dat actief iets doet, is relatief klein: zo'n 3% van de bedrijven in de geselecteerde branches. Wel verwacht men een groei tot rond 25.000 actieve bedrijven, vooral vanwege de verwachte kraptes in de personeelsvoorziening. De multimedia serie Lees en Schrijf! is voortvarend van start gegaan. Van de werkboeken zijn rond
23.000 exemplaren afgenomen en bij de oefenwebsite meldden zich rond 18.000 deelnemers. Het indirecte bereik is hoogstwaarschijnlijk nog groter. Wel is het lastig gebleken om de afstemming met regionale partners te organiseren, al wordt daar nu voortgang geboekt. Directe schakeling van het gebruik van de materialen van Lees en Schrijf! naar feitelijke deelname aan een NT1-cursus, komt slechts bescheiden tot stand. De Bellijn vervulde functies bij de bestelling van de werkboeken voor Lees en Schrijf!, maar ook als informatiepunt en doorverwijzer voor potentiële deelnemers aan cursussen. Er werden in 2007 A00464.indd 61 6-5-2008 14:23:56

rond 1700 mensen doorverwezen, waarvan 65% direct of indirect een plaats vond. De Bellijn illustreerde goed dat de keten van media-aandacht, naar bellijn, naar plaatsing, goed kan werken.
Eén van de successen van het Aanvalsplan is de publiciteit en informatievoorziening die ertoe heeft geleid dat het probleem van de laaggeletterdheid bijna unaniem bekend is onder de Nederlandse bevolking. Ook heeft men een realistischer inschatting gekregen van het probleem en is er brede steun voor initiatieven om daar wat aan te doen. Naast deze informatievoorziening voor het brede publiek, vindt er veel gerichte informatievoorziening en activering plaats voor specifieke groepen en instanties, consultatiebureaus, bedrijven, belastingdienst, gemeentes, provincies enzovoort. Anders dan bij de brede informatievoorziening, gaat het er hier vooral om, dat instanties actief iets gaan doen aan het signaleren en aanpakken van het probleem van de laaggeletterdheid. Een toenemend aantal gemeenten ontwikkelt lokale en regionale
62 aanvalsplannen, bedrijven ontwikkelen acties voor de eigen werknemers, artsen en sociale diensten functioneren als doorverwijzers. In het algemeen zijn de doelstellingen van het Aanvalsplan in 2007 behaald: brede kennis van het fenomeen, practische acties in een groot aantal settings en nog steeds een relatief bescheiden deelname aan NT1-cursussen. Dit alles binnen de bredere beleidscontext van een grotere aandacht voor laaggeletterdheid. 2008 is het mid term jaar van het Aanvalsplan en wellicht het moment om nog eens aandacht te vragen voor een nadere analyse van de doelgroep en van de aard van het probleem van laaggeletterdheid. Eén van de opbrengsten van het Aanvalsplan dient een nauwkeuriger analyse te zijn van de potentiële doelgroep van lees- en schrijfcursussen (op verschillende niveaus) dan wel andere activiteiten die het niveau van geletterdheid en gecijferdheid kunnen verhogen. Het is ook een noodzakelijke opbrengst. Verschillende bronnen staan daarbij ter beschikking. In 2007 is het veldwerk van het ALL-onderzoek uitgevoerd (Adult Literacy and Life Skills project), waarin opnieuw de geletterdheid, gecijferdheid en (nieuw) het vermogen om problemen op te lossen van de Nederlandse bevolking (in internationaal vergelijkend perspectief) in kaart worden gebracht. Het is een herhaling en uitbreiding van het IALS-onderzoek, dat de basis vormde voor de hernieuwde belangstelling voor laaggeletterdheid in Nederland en de bron voor A00464.indd 62 6-5-2008 14:23:57

de cijfers over de omvang van het fenomeen. Resultaten van het ALL-onderzoek zullen beschikbaar zijn in 2008. Daarnaast leveren onderzoeken zoals het in 2008 te herhalen bekendheidsonderzoek aanvullende informatie op. Tenslotte is in de onderzoeksagenda van het Aanvalsplan voorzien in een doelgroepenonderzoek. Een deel van die informatie zal geleverd worden door het ALL-onderzoek, maar er is zeker behoefte aan aanvullend en kleinschaliger onderzoek, bijvoorbeeld naar vormen van leren buiten het cursorisch onderwijs, wervings- en activeringsstrategieën en gebruiksvriendelijke vormen van toetsing en assessment. Eindproduct van deze activiteiten én van het Aanvalsplan moet een veel gefundeerder analyse zijn van de doelgroep(en), problemen en mogelijke oplossingen rond het fenomeen van laaggeletterdheid (en gecijferdheid).
63

A00464.indd 63 6-5-2008 14:23:57


64

A00464.indd 64 6-5-2008 14:23:57