Ministerie van Financiën

Stand van zaken convenant thuiszorg en VAR-verklaringen

empty

Brief | 13-06-2008 | nr DGB08-3031

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 AE Den Haag

Ons kenmerk: DGB 2008-03031 U

Geachte voorzitter,

Conform de door mij gedane toezegging in het Algemeen Overleg van 15 mei 2008 inzake zelfstandig ondernemerschap aan uw Kamer ontvangt u hierbij de laatste stand van zaken met betrekking tot de voortgang van het convenant thuiszorg en de uitvoering van de motie Blok/Vos.

Voorgeschiedenis

In de afgelopen jaren heeft de Belastingdienst bij een aantal erkende thuiszorginstellingen die AWBZ-zorg in natura leveren boekenonderzoeken ingesteld. Onderwerp van de onderzoeken waren de arbeidsrelaties tussen de AWBZ-erkende thuiszorginstellingen en de zorgverleners die de zorg in natura verlenen. De instellingen gingen er van uit dat zij bemiddelden bij het tot stand komen van opdrachten tussen de cliënten en de zorgverleners. Die laatsten zouden daaraan de status van zzp-er ontlenen en vroegen op basis daarvan een VAR-verklaring als winstgenietende (de zogeheten VAR-WUO). Naar aanleiding van deze boekenonderzoeken heeft de Belastingdienst geconcludeerd dat de meeste van deze arbeidsrelaties als een dienstbetrekking aangemerkt moeten worden. Dit met uitzondering van de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van alfahulpen en personen met een VAR-WUO. Dat in veel gevallen sprake is van een dienstbetrekking, is bevestigd in de jurisprudentie.

In de loop van 2007 hebben de activiteiten van de Belastingdienst een landelijke uitstraling gekregen. Dit heeft geleid tot het instellen van een werkgroep waaraan de brancheorganisaties binnen de thuiszorg (BTN, SPOT en Actiz), de Belastingdienst en de ministeries van VWS en Financiën deelnemen. Inmiddels neemt ook het UWV deel aan deze werkgroep. Het doel van het overleg is om in goed onderling overleg te komen tot duidelijkheid over de fiscale kwalificatie van de verhoudingen tussen de diverse betrokkenen (cliënt, z orgverlener en instelling), het verkrijgen van duidelijkheid over de fiscale kwalificatie van de arbeidsverhouding van zorgverleners in de toekomst en de afwikkeling van de kwalificatieproblematiek uit het verleden.

Uitvoering motie Blok/Vos en aangehouden VAR-verklaringen

Zoals in de brief van 18 december 2007 aan de Kamer is meegedeeld is er een meldpunt voor problemen rond VAR-beschikkingen, Uit de destijds bijgevoegde brief van de Belastingdienst/Oost aan de brancheorganisatie Thuiszorg Nederland blijkt dat het hier vooral gaat om situaties van ongelijke behandeling. Bijvoorbeeld in het geval verschillende personen aan één bed hetzelfde werk verrichten voor dezelfde instelling waarbij sprake is van verschillende VAR-verklaringen. Indien men kan aantonen dat er sprake is van ongelijke behandeling dan zal de Belastingdienst aan het bezwaar tegemoet komen.

Huidige stand van zaken

Zoals hiervoor is gemeld, zijn de meeste arbeidsrelaties tussen cliënten en de zorgverleners als dienstbetrekking aan te merken. Medewerkers van BTN, BD/Fin en VWS hebben onderzocht onder welke voorwaarden het onder de huidige wet- en regelgeving mogelijk is om zorgverleners fiscaal als zelfstandige aan te merken. Op grond van hun bevindingen is een concept-regeling voor bemiddeling binnen de AWBZ-zorg in natura opgesteld. Voldoen partijen aan het gestelde in de regeling dan wordt de zorgverlener aangemerkt als zzp-er. De regeling zal worden neergelegd in een convenant. Het streven is om het convenant op 1 januari 2009 te laten ingaan. De periode tot 1 januari 2009 is nodig om de organisaties en VWS in de gelegenheid te stellen om de nieuwe werkwijze in te regelen. Vanaf die datum is een VAR-verklaring niet meer nodig.

Inhoudelijk zijn de betrokken organisaties het eens over de lijn vanaf 2009. Gezien de beoogde ingangsdatum van het convenant zijn de aangehouden VAR-verklaringen inmiddels door de Belastingdienst afgehandeld.

Problematiek verleden

Het convenant voorziet in een regeling vanaf 1 januari 2009. Wat resteert is de problematiek uit het verleden. In dat verband keur ik goed, dat de Belastingdienst voor de loonheffing (loonbelasting en premies volksverzekeringen) zal afzien van het opleggen van naheffingsaanslagen. Dit onder de voorwaarde dat de instellingen de inkomsten van de zorgverleners opgeven aan de Belastingdienst via de zogenoemde IB 47. De zorgverleners hadden deze inkomsten moeten aangeven in hun aangifte inkomstenbelasting. Waar dat niet is gebeurd, zal de Belastingdienst alsnog een aanslag inkomstenbelasting opleggen.

Voor de werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet moeten op grond van de geldende wet- en regelgeving naheffingsaanslagen aan de bemiddelingsbureaus worden opgelegd. Uiteraard zal hierbij rekening gehouden worden met de verstrekte VAR-WUO's uit het verleden. Het UWV is heffingsbevoegd over de jaren 2003 tot en met 2005 en de Belastingdienst over de jaren vanaf 2006. Wij zijn bereid om te zoeken naar een oplossing voor de oude jaren, waarbij het uitgangspunt is het afzien van het opleggen van naheffingsaanslagen. Enige terughoudendheid is hierbij geboden, omdat de oplossing wel moet passen binnen de grenzen van de bestaande wet- en regelgeving. Dit onderzoek kan binnen afzienbare termijn worden afgerond. Het streven is om in september/oktober 2008 een convenant gereed te hebben waarin de problematiek voor de toekomst en het verleden is geregeld. De uitkomsten van de boekenonderzoeken worden aangehouden totdat duidelijkheid is over het afhandelen van het verleden.

Hoogachtend,

de minister van Financiën,

Wouter Bos

Meer informatie


* Brief aan de Tweede Kamer
* Bijlage | 13-06-2008 | PDF bestand, 20.0 kb