Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport



Topsporter kan elke dag aan de studie

Toespraak, 18 juni 2008

Voor alle topsporters komt er een moment waarop zij zich afvragen: stoppen met sport of stoppen met studie? De Open Universiteit speelt daar goed op in. Sporters kunnen studie aan trainingsschema's en wedstrijden aanpassen. En dat past bij de visie van VWS dat topsporters alle ruimte moeten krijgen om hun talent te voeden. Dat zei directeur-generaal Volksgezondheid, Hans de Goeij, namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Jet Bussemaker, ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar van de Open Universiteit. Hieronder staat de volledige tekst van de toespraak.

Goedemiddag dames en heren,

Staatssecretaris Bussemaker heeft mij gevraagd hier namens haar te spreken. Helaas kan zij er vandaag niet bij zijn omdat zij andere verplichtingen heeft.

Ik heb begrepen dat u uw academisch jaar vandaag eigenlijk op een min of meer willekeurige dag opent. Die willekeur gaat ook op voor sport. Sporten is niet aan tijd of plaats gebonden, misschien een EK of een WK wel. Maar zelf sporten kan door de week, in het weekend. Maar ook voor, tussen en na werktijd. Alleen of samen.

Om toch symbolisch het academisch jaar van de Open Universiteit te openen, staan wij hier vandaag in nabijheid van historische sportgrond. Wij staan in het Olympisch Stadion, in 1928 decor voor de Olympische Spelen.
Dat is lang geleden. Lang geleden is ook dat je met een beetje training als sporter al heel wat kon bereiken. Tegenwoordig lukt dat niet meer. En in 2028 zal er nóg harder getraind moeten worden om een aansprekende prestatie te kunnen neerzetten.

Waarom noem ik 2028? U weet vast dat de sportwereld de Olympische Spelen van 2028 heel graag in ons land wil organiseren. Om dat voor elkaar te krijgen, moet nog veel werk worden verzet. Daar zal ik nu niet over uitweiden, maar dat de sporters die dan moeten presteren veel tijd moeten investeren, is zeker.

Sporters moeten minimaal 10.000 uur getraind hebben om topsport te kunnen bedrijven. Dat is in ieder geval de schatting. Daarnaast weten zij dat er ook eens een einde komt aan de sportcarrière. Met nog een heel leven voor zich, hebben zij ook dan de juiste uitrusting nodig. Dus, en dan kom ik op het centrale onderwerp: hoe kunnen sporters onderwijs en topsport zó combineren, dat beide zo goed mogelijk tot hun recht komen?

Kees Jansma, sportverslaggever en tegenwoordig perschef van de KNVB, zei eens: `sport is de belangrijkste bijzaak in het leven'. Maar talentvolle sporters komen op een lastig punt in hun leven waarop zij van sport hoofdzaak kunnen maken. De ingewikkeldheid daarvan werd mij eens te meer duidelijk toen ik het interessante boekje `Goud op de werkvloer' kreeg. Het boekje gaat over de ervaringen van topsporters op de arbeidsmarkt. En daarin vertelt ex-prof volleyballer Bas van de Goor bijvoorbeeld dat hij tijdens zijn proftijd een studie sportmanagement begon.
Om een nieuw speelveld aan te leggen voor na zijn volleybalcarrière, dacht hij. Maar de studiedruk viel hem zo tegen, dat hij besloot te stoppen.

Wat mij opvalt in het boekje `Goud op de werkvloer' is dat er voor alle geïnterviewde sporters een moment was waarop zij tot de conclusie kwamen dat school en sport elkaar begonnen te bijten. Wedstrijdritme en trainingsschema's brachten hen allen voor de vraag: stoppen met sport of stoppen met opleiding?

Een antwoord op die vraag is, zoals ik al zei, niet makkelijk want onze samenleving vraagt ons de arbeidsmarkt bij voorkeur in te stappen met een diploma.
Ik ben de laatste om te zeggen dat dat niet nodig is. Maar ik zie ook dat sporters soms hun talent niet volledig kunnen ontwikkelen omdat onderwijs hen in de weg zit. Sport blijft dan een belangrijke bijzaak zoals Kees Jansma zei. Bij Bas van de Goor zien we, dat zelfs tijdens zijn fulltime sportcarrière de noodzaak van onderwijs door zijn hoofd bleef spoken.

De staatssecretaris hecht veel belang aan het voeden van talenten. Om hen te laten excelleren, moeten zij onder perfecte omstandigheden aan hun talent kunnen werken. Ik zei het al, topsport vraagt steeds meer van sporters. Vaker trainen, meer wedstrijden en dat is lastig te combineren met een opleiding.

Wij vragen ook van onderwijs en sport meer flexibiliteit om onderwijs rondom sport te kunnen organiseren. Het besef voor de noodzaak daarvan wordt in deze twee werelden steeds groter. Samenwerking is van uiterst belang en zeker een uitdaging.

De Open Universiteit speelt daar heel goed op in. Studenten kunnen op elk gewenst moment beginnen met een studie. Ze krijgen persoonlijke begeleiding en topsporters werken met een eigen studiecoach, met wie ze een studiepatroon schetsen dat goed aansluit op hun sportleven. Bovendien kunnen topsporters zelfs gratis studeren doordat de Open Universiteit en de NOC*NSF daarover afspraken maakten. Zo'n dertig topsporters staan bij u ingeschreven en kunnen naast sporten ook studeren.
Een goed voorbeeld van samenwerking tussen sport en onderwijs. Daarmee maken ze samen het antwoord op de vraag `hoe onderwijs en studie te combineren' een stuk makkelijker. En dat schept speelruimte voor sporters om te kunnen uitblinken in hun sport.

Dit past goed bij de ambities van het kabinet talenten de ruimte te geven te kunnen concurreren in de internationale top. Zoals gezegd, topsporters moeten zich volledig kunnen wijden aan hun sport en goed worden begeleid. Ook het ministerie van VWS zet zich daar voor in. Met talentcoaches bijvoorbeeld. Deze talentcoaches zijn in dienst van een 12-tal sportbonden en worden opgeleid om jonge nationale talentvolle sporters te begeleiden in hun sportprestaties, én hun persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling. VWS ondersteunt de bonden daarbij. Over 4 jaar hopen we dan te weten over welke competenties de ideale talentcoach moet beschikken.

Ook steunt de staatssecretaris het initiatief om Centra voor topsport en onderwijs te ontwikkelen in het hele land. Centra waar training, onderwijs en wonen zó dicht bij elkaar liggen, dat ze op de fiets bereikbaar zijn. Daarmee kunnen sporters hun tijd zo optimaal mogelijk inrichten.

Ik zei het al, wij staan op historische grond en openen vandaag het academisch jaar van de Open Universiteit. Een onderwijsinstelling die flexibel studeren mogelijk maakt. Zo flexibel dat we het academisch jaar ook zouden kunnen openen op 26 januari, op 10 oktober of 30 december. Uiteraard komen we niet elke dag bij elkaar. Duidelijk is wel dat het bij de Open Universiteit elke dag mogelijk is met een studie te beginnen én elke dag te blijven presteren in de sport. Of elke dag met sport te beginnen en te blijven presteren in de studie. Met die flexibiliteit hebben sporters de mogelijkheid van sport hoofdzaak te maken én sport als hoofdzaak te behouden.

Namens de staatssecretaris wens ik u veel succes, met uw sportprestaties én met uw studie. Dat geldt uiteraard ook voor de niet-sporters onder ons. Al is er na vandaag maar één persoon die de stap zet sport en studie te combineren: dan is het de moeite waard dit academisch jaar samen met u te openen op woensdag 18 juni 2008.

Hartelijk dank voor uw aandacht.