'De frontlinie van opsporing en handhaving.'

30/06/2008 15:00

Het Programma Politie en Wetenschap

'De frontlinie van opsporing en handhaving. Stelselmatige bedreigingen door burgers als contrastrategie' Nieuwe uitgave in de reeks Politiewetenschap van het Programma Politie en Wetenschap.

Overheidsfunctionarissen in de frontlinie van opsporing en handhaving lopen een verhoogd risico geconfronteerd te worden met fysieke en verbale agressie en intimidatie van de kant van boze of ontevreden burgers. Soms hebben bedreigingen echter een structureel karakter en maken ze deel uit van een doelbewuste (contra-)

strategie van (groepen) burgers om bepaalde 'voorrechten', zoals het ontlopen van boetes of 'met rust' gelaten worden door de overheid, te verwerven of behouden. Aard, omvang en gevolgen zijn nu voor het eerst nauwkeurig in kaart gebracht.

Uit een enqu(ee)te onder ruim 1500 politiemensen en gemeentelijke handhavers blijkt dat ongeveer acht procent te maken heeft gehad met herhaalde serieuze dreiging door dezelfde dader of dadergroep, die daarmee doelbewust de eigen belangen nastreefde. Daders kunnen individuele burgers zijn maar ook leden van bepaalde gemeenschappen (zoals woonwagenbewoners of criminele groepen) en probleemjongeren die met de politie strijden om de macht op straat.

De onderzoekers pleiten voor meer structureel beleid en een duidelijke organisatorische aanpak. Nog te veel hebben zowel uitvoerenden als hun leidinggevenden de neiging dit soort confrontaties te beschouwen als vervelende incidenten die enkel de betrokken functionaris raken.

Dit zijn enkele belangrijke uitkomsten van een studie naar het voorkomen en de gevolgen van stelselmatige bedreigingen van overheidsfunctionarissen, die in opdracht van het onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap is uitgevoerd door het IVA Beleidsonderzoek en Advies (gelieerd aan de Universiteit van Tilburg). Het rapport is vandaag aangeboden aan burgemeester Ruud Vreeman van Tilburg, tevens korpsbeheerder van de regiopolitie Midden- en West-Brabant, en korpschef Erik Akerboom van Brabant-Noord, tevens portefeuillehouder geweld van de Raad van Hoofdcommissarissen

De studie kan gezien worden als een vervolg op een eerdere P?-verkenning van Frank Bovenkerk 'Bedreigingen in Nederland', waaruit was gebleken dat veel beroepsgroepen met 'instrumenteel' geweld en intimidatie worden geconfronteerd door 'klanten' die daarmee voorrechten willen verwerven of instandhouden.

Dit onderzoek richt zich specifiek op stelselmatige bedreigingen, dat wil zeggen het herhaaldelijk toepassen van bedreiging en/of intimidatie door een en dezelfde dader of dadergroep. Het onderzoek is toegespitst op twee typen 'frontlijners' in overheidsdienst: de politie (o.m. rechercheurs en (wijk)agenten) en gemeentelijke handhavers (o.m. leerplichtambtenaren, milieuambtenaren, sociaal rechercheurs). Ruim 1500 van de 4000 aangeschreven respondenten hebben meegewerkt aan een enqu(ee)te. Met 40 respondenten is bovendien een mondeling interview gehouden. Aard en omvang van het fenomeen zijn in beeld gebracht. Dit binnen de grenzen van een beperkte respons in combinatie met de bevraging van een onderwerp waarover sommige respondenten moeilijk of liever niet spreken. Aan de hand van de interviews is een typologie van daders en hun werkwijzen opgesteld.

De voornaamste resultaten zijn:

Met betrekking tot de aard en de omvang van de problematiek:


- Ongeveer dertien procent van de respondenten gaf aan wel eens stelselmatig (meer dan twee maal door dezelfde dader of dadergroep) bedreigd te zijn geweest.


- Ongeveer acht procent van de respondenten heeft te maken gehad met herhaalde serieuze dreiging door dezelfde dader of dadergroep die daarmee doelbewust de eigen belangen nastreefde.


- Het blijkt dat wijkagenten nogal eens te maken krijgen met stelselmatige bedreigingen door (groepen) probleemjongeren.

Met betrekking tot de impact van de stelselmatige dreiging:


- Van de stelselmatig bedreigde respondenten zegt ongeveer een derde dat het hen op een of andere manier heeft beïnvloed. In de meeste gevallen heeft de bedreiging geleid tot een vermindering van het werkplezier, maar ook het vermijden van contact met de dader(s) of van bepaalde locaties komt voor.

Met betrekking tot het omgaan met stelselmatige dreiging:


- Sommige 'frontlijners' blijken geneigd te zijn om de bedreigingen als hun persoonlijke probleem te zien en het als zodanig te willen afhandelen.


- Toch geeft ongeveer de helft van de respondenten aan dat hun leidinggevende bekend is met alle gevallen van stelselmatige dreiging(en) en/of intimidaties waarmee men te maken heeft gehad; bij 30% geldt dat niet voor alle gevallen en bij 7% is de leidinggevende in het geheel niet op de hoogte (gebracht).


- De aandacht op organisatieniveau voor de stelselmatige dreigingen is meestal persoons- en incidentgerelateerd. Er bestaat weinig structurele aandacht voor het probleem, bijvoorbeeld in de vorm van een beleidskader dat voorschrijft hoe te handelen bij meldingen van stelselmatige bedreigingen.


- Tweederde van de slachtoffers van stelselmatige dreiging vindt dat er in de regel voldoende opvang/nazorg is wanneer bedreigingen door burgers plaatsvinden.

In het onderzoek is gezocht naar aanknopingspunten voor een effectief omgaan met stelselmatige bedreigingen. Belangrijk is dat niet de bedreigde functionaris verantwoordelijk gehouden moet worden voor de omgang met de dader(s), maar de organisatie, het instituut, het gezag. Op die manier is de organisatie ook het minst kwetsbaar en wordt de veiligheid van de bedreigde het best gewaarborgd. Belangrijk aandachtspunt blijft dan ook de communicatie tussen de mensen die in de frontlinie opereren en hun leidinggevenden, opdat te allen tijde duidelijk is wanneer er bijstand moet worden verleend en door wie.

Het onderzoeksrapport is uitgegeven in de reeks Politiewetenschap van het Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, een zelfstandig onderdeel van het kenniscentrum van de Politieacademie. Politie en Wetenschap is in mei 1999 ingesteld om het wetenschappelijk onderzoek en de kennisontwikkeling op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een impuls te geven aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politiepraktijk en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld. De uitvoering van dit programma geschiedt onder leiding van de directeur van het programmabureau, G.C.K. Vlek.