DMS#66469
DRAAIBOEK
COMMITTERING VAN 450 MW WINDENERGIE OP DE NOORDZEE
1. OPDRACHT
Op 21 november 2007 hebben de bewindslieden van EZ, VROM en V&W de opdracht
gegeven aan de betrokken directeuren om in maart 2008 te komen met een concept-voorstel
op welke wijze deze kabinetsperiode committering van nog eens 450 MW windenergie op zee
gerealiseerd kan worden en hoe het toekomstige beleid richting 6000 MW windenergie op zee
er uit dient te zien. Deze eerste ambitie staat in het werkprogramma Schoon en Zuinig.
Committering van 450 MW betekent een aangegane verplichting in de vorm van een
vergunning én in de vorm van een subsidiebeschikking. De werkelijke bouw van
windturbineparken vereist ook na de verstrekte vergunning en subsidie nog zoveel
voorbereidingstijd dat dit pas na deze kabinetsperiode zal gebeuren.
Een interdepartementale werkgroep onder voorzitterschap van V&WIRWS heeft middels dit
draaiboek de stappen gedefinieerd die moeten leiden tot deze committering. Het advies dat de
Strategiegroep Transitie Offshore Wind (TOW) in november 2007 heeft uitgebracht is hierbij
waardevol gebleken. Een aantal aanbevelingen is meegenomen door deze werkgroep en ook
door de werkgroep Lange termijn. Gezien de complexiteit van deze materie is vanuit beide
werkgroepen geconcludeerd dat - zolang subsidieverlening bepalend is voor de realisatie van
Wind op Zee - een strakke regie vanuit de overheid nodig is om windparken op zee op een
doelmatige en effectieve wijze te kunnen realiseren. Hierbij wordt overigens de sector op elk
moment waar dit zinvol is, nadrukkelijk betrokken. Gezien de gewenste daadkracht,
bestaande politieke verantwoordelijkheden en ambities, is gekozen voor genoemd
afstemmingsmodel i.p.v. voor de door TOW aanbevolen convenantvorm. Overigens worden
ook in het in binnenkort te sluiten sectorakkoord Energie t.a.v. Wind op Zee aanvullende
afspraken gemaakt tussen de betrokken overheden en het bedrijfsleven. Ook dit biedt
mogelijkheden om de verbinding tussen overheid, energiebedrijven en de toeleverende
industrie te verbeteren.
De windsector is geconsulteerd over dit draaiboek. Deze consultatie en de schriftelijke reactie
met voornamelijk vragen van NWEA hebben niet geleid tot aanpassing van het draaiboek. De
vragen van NWEA zijn apart beantwoord.
In het draaiboek zijn de te volgen stappen tot en met het afgeven van de uiteindelijke
subsidiebeschikking aangegeven. In het stappenplan is gewerkt met scenario's om te
anticiperen op mogelijke uitkomsten van beoordelingen ofontwikkelingen.
Hoofdstuk 2 geeft het stappenplan met een korte toelichting op deze stappen.
Hoofdstuk 3 en bijlage 1 geven een nadere uitwerking van de criteria die gebruikt worden bij
vergunningverlening in het kader van de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken (Wbr) (zoals
afstand tot scheepvaartroutes, mogelijke ecologische effecten en regelingen mbt.
vliegveiligheid).
Hoofdstuk 4 geeft de contouren weer van het nieuwe beleid voor windenergie op zee na de
realisatie van deze 450 MW.
2. STAPPENPLAN EN TOELICHTING
Juli 200S
STAP 1: Het generieke deel van de passende beoordeling is gereed.
Toelichting: Het generieke deel van de passende beoordeling over mogelijke
ecologische effecten dat de overheid maakt, is gereed op 1 juli 2008. Het
locatiespecifieke deel maakt de initiatiefnemer zelf op basis van dit generieke
deel. Na 1juli 2008 gaat de passende beoordeling integraal onderdeel
uitmaken van het MER.
STAP 2: Subsidiecriteria voor toekenning SDE subsidie nader uitgewerkt en bekend
gemaakt.
Toelichting: de hoofddoelstelling van het toewijzingsmechanisme voor SDE
subsidie is om tegen het laagste subsidiebedrag een zo groot mogelijke
elektriciteitsproductie uit Wind op Zee op het beoogde tijdstip te realiseren.
Aangezien marktpartijen beter in staat zijn het minimaal benodigde
subsidiebedrag vast te stellen dan de overheid en dit bovendien per partÜ kan
verschillen, is gekozen voor een tenderaanpak waarbij in geval van schaarste
(d.w.z. meer subsidie aanvragen dan beschikbare subsidie) competitie tussen
marktpartijen een rol speelt. Het gaat hierbij uitsluitend om marktpartijen die
zich hebben gekwalificeerd voor deelname aan het SDE
subsidieverleningsproces. De subsidiecriteria die het vergunningproces kunnen
beïnvloeden zullen uiterlijk 1 juli bekend gemaakt worden.
STAP 3: Consultatie van de windsector over de subsidiecriteria en de passende beoordeling.
Najaar 200S
· Initiatiefnemers wordt gevraagd aan te geven ofen zo ja hoeveel initiatieven zij door
willen zetten, d.w.z. Wbr vergunningaanvragen (incl. m.e.r.) willen indienen voor 1
maart 2009.
Toelichting: Om het proces van vergunningverlening door het Bevoegd Gezag
goed te kunnen plannen is het noodzakelijk te weten hoeveel initiatieven
serieus doorgezet worden richting een volledige vergunningaanvraag.
Tot 1 februari 2009
STAP 4a: Beoordelen MER's door V&WfRWS
Toelichting: Uiterlijk I februari 2009 dient het MER volledig enjuist
verklaard en aanvaard te zijn om nog een reële kans te maken op een tijdige
volledige vergunningaanvraag. Uit de beoordeling van het MER en/of
passende beoordeling kunnen aanwijzingen ofaanpassingen komen op het
gebied van nautiek (1.1), ecologie (1.2) ofluchtvaartveiligheid (1.3).
SCENARIO 1.1: als gevolg van nautische veiligheid zijn aanpassingen
aan het park noodzakelijk om een positief advies te krijgen.
Indien de aanpassingen gering zijn kan de ingediende MER aangevuld
worden dan wel ambtshalve de vergunning aangepast.
Definitieve versie 4 juni 2008 2
Indien de aanpassingen dermate groot zijn dat een nieuwe MER en
aanvraag dient te worden gemaakt, verliest de initiatiefnemer de kans
op een tijdige vergunning.
SCENARIO 1.2: Uit de passende beoordeling of uit het MER komen
aspecten waarmee rekening gehouden dient te worden met het besluit
over de vergunningaanvraag.
Scenario 1.2.1: Indien uit het generieke deel van de passende
beoordeling blijkt dat door mitigatie het mogelijk is om
significante negatieve effecten te vermijden, kan de
initiatiefnemer bij niet te grote aanpassingen het MER en de
vergunningaanvraag aanpassen dan wel ambtshalve de
vergunning aangepast. Indien de aanpassingen dermate groot
zijn dat een nieuwe MER dient te worden gemaakt, verliest de
initiatiefnemer de kans op een tijdige vergunning.
Scenario 1.2.2: Indien uit het generieke deel van de passende
beoordeling blijkt dat het mogelijk is dat er ándere locaties zijn
waarbij op grond van de passende beoordeling significante
negatieve aspecten wel uit te sluiten zijn, en dit is, ondanks
mitigatie niet het geval bij de onderhavige aanvraag, wordt de
vergunning niet afgegeven.
Scenario 1.2.3: Uit het generieke deel van de passende
beoordeling blijkt dat in alle gevallen voor windenergie op zee
significante negatieve effecten niet uit te sluiten en deze met
mitigatie niet te vermijden zijn. Dan geldt het ADC criterium
van de Vogel- en HabitatrichtUjn: (Alternatieven, Dwingende
redenen van groot openbaar belang; Compensatie). De
consequentie is dat er gezocht zal moeten worden naar
compenserende maatregelen. De compensatie van de negatieve
effecten dient gerealiseerd te worden voordat het project wordt
uitgevoerd. NB: In dit geval 1.2.3 zullen de hier genoemde
stappen en termijn niet meer gehaald kunnen worden.
SCENARIO 1.3: Als onder bepaalde omstandigheden de
vliegveiligheid van en naar een olie- en gasplatform in het geding kan
zijn vanwege de locatie van de windturbines, wordt aan de
initiatiefnemer van het windturbinepark gevraagd hierover met de
operator van het platform afspraken te maken. Als de partijen er
onderling niet uitkomen, neemt het Bevoegd gezag een besluit over de
aanvraag na de overwegingen van de operator en initiatiefnemer
gehoord te hebben.
Bij een positief besluit t.a.v. windenergie zal IVW bij de werkelijke
aanvang van de bouw de vergunning tot vlieguitvoering voor het
betreffend platform aanpassen.
SCENARIO 1.4: De aangevraagde locatie voor een windturbinepark is
in tegenspraak met het advies van de Deltacommissie over mogelijke
eilanden.
Definitieve versie 4 juni 2008 3
Afhankelijk van de status van de vergunningaanvraag, het advies van
de Deltacommissie en de timing qua realisatie zal hiervoor door het
bevoegd gezag worden bepaald of een initiatief op de betreffende
locatie voor een vergunning in aanmerking komt.
Tot 1 maart 2009
STAP 4b: Behandelen van vergunningaanvragen door V&W/RWS Noordzee. Uiterlijk 1
maart 2009 dienen ingediende vergunningaanvragen, inclusief MER als volledig en juist
beoordeeld te zijn.
Toelichting: Bestaande initiatieven (startnotities) krijgen een reële periode van
ruim 9 maanden de tijd om tot een volledige aanvraag inci. MER te komen.
Dat betekent dat per 1 maart 2009 volledige vergunningaanvragen, inclusief
een volledig en juist verklaard MER ingediend moeten zijn. Na deze datum
worden aanvragen niet meer in behandeling genomen. De Wbr vergunningen
zouden niet meer op tijd afgeven kunnen worden om mee te kunnen doen met
de tender voor de subsidieverstrekking. Na deze subsidieverstrekking wordt
het bestaande beleid vervangen door het nieuwe beleid waarin op een andere
wijze vergunningen worden verstrekt. Het Bevoegd Gezag heeft een periode
van 6 maanden plus een mogelijke uitloop van 9 weken nodig om een besluit
afte geven.
Tabil . 0 verzlcht dat a en terml nen
e . .
Actie Aanvraag Volledige Definitieve Aanvraag SDE
vergunnmg vergunnmg beschikking subsidie beschikking
met goed aanvraag
MER
Uiterste 15 januari 1 maart 1 november 1 december 1 april
datum 2009 2009 2009 2009 2010
Benodigde -6wkn -35wkn -4wkn -18 wkn
tijd
Eerste kwartaal 2009
· Verdere subsidievoorwaarden nader uitgewerkt en bekend gemaakt.
Toelichting: Een belangstellende partij wordt gekwalificeerd zodra is
vastgesteld dat hij voldoet aan een aantal relevante basiseisen, zoals het hebben
van een Wbr-vergunning (definitief besluit), een gedegen businessplan, een
solide projectfinanciering en voldoende ervaring/kennis/kunde van de
betreffende partij of het consortium.
December 2009
STAP 5: Aanvragen voor subsidie dienen voor 1 december 2009 ingediend te zijn bij EZ.
Voorwaarde voor een ontvankelijke aanvraag is in ieder geval een geldige Wbr vergunning.
Er wordt maximaal 450 MW gesubsidieerd.
Toelichting: Eventuele beroepsprocedures tegen een Wbr vergunning zijn
geen beletsel om mee te doen aan de tender voor de SDE subsidie.
Definitieve versie 4 juni 2008 4
1 December 2009 - 1 april 2010
STAP 6: Beoordelen subsidieaanvragen door EZ.
Toelichting: Dit gebeurt aan de hand van de eerder gepubliceerde criteria en
uiterlijk 1 april 2010.
Uiterlijk 1 april 2010
STAP 7: Besluit toekenning SDE aan 1 of2 parken door EZ.
Toelichting: Indien de verstrekte SDE subsidie minder is dan 450 MW wordt
dan bekeken op welke wijze met de resterende gereserveerde gelden omgegaan
wordt.
Tot november 2012
STAP 8: Bouwactiviteiten checken door V&WIRWS Noordzee
Toelichting: de Wbr vergunningen gelden in principe voor een periode van 3
jaar. De initiatiefnemer met de subsidiebeschikking moet gaan bouwen binnen
een termijn van maximaal 3 jaar na de datum van verlening van de Wbr
vergunnmg.
· Niet gebruikte Wbr vergunningen vervallen
Toelichting: de in 2008 en 2009 verstrekte Wbr vergunningen die niet geleid
hebben tot realisatie van een windturbinepark vervallen automatisch na een
periode van 3 jaar.
Definitieve versie 4 juni 2008 5
3. CRITERIA BIJ HET BEOORDELEN VAN Wbr VERGUNNING-AANVRAAG
Hieronder volgt een opsomming van de criteria die het bevoegd gezag (BG, RWS
Noordzee in opdracht van de Staatssecretaris van V& W) hanteert bij het nemen van een
besluit over vergunningaanvragen voor windturbineparken in het kader van de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken (Wbr). Het woord 'criteria' wordt hier in de ruimste zin van het
woord bedoeld: wat neemt het bevoegd gezag in haar overwegingen mee om tot een
gewogen besluit te kunnen komen? De volledige procedure voor het aanvragen van een
vergunning - waar deze besluitvorming een onderdeel van uitmaakt - is te vinden in het
overzicht 'termijnen en procedures', te downloaden op www.noordzeeloket.nl.
1. Overheidsbeleid zoals verwoord in:
· Nota Ruimte,
· Integraal Beheerplan Noordzee 2015, en
· Programma 'Schoon en zuinig'.
Zie beleid op www.noordzeeloket.nl en www.vrom.nl.
2. Wet beheer Rijkswaterstaatswerken (Wbr)
Zie wetgeving op www.noordzeeloket.nl.
3. Beleidsregels inzake toepassing Wbr op installaties in de EEZ, december 2004
· Geen vergunning als een gebied wordt vrijgehouden voor andere functies (Art. 3)
· Eén aanvraag mag niet meer ruimte in beslag nemen dan 50 km2 (Art. 3)
· De vergunningaanvraag moet volledig zijn; een milieueffectrapport (MER) is
vereist (Art. 4)
· Behoud van mogelijkheden voor een doelmatig en veilig gebruik van de Noordzee
(Art. 5)
· Rekening houden met Nota Ruimte en andere op de Noordzee betrekking
hebbende plannen o.g.v. de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de
Ruimtelijke Ordening, de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en
de Wet milieubeheer (Art. 5).
Voor de Beleidsregels, zie de downloads op www.noordzeeloket.nl.
4. Richtlijnen inzake de inhoud van het MER, V&W RWS Noordzee
Het bevoegd gezag geeft voor iedere startnotitie specifieke richtlijnen af. De
richtlijnen schrijven voor welke onderwerpen in het MER opgenomen moeten worden.
Op basis van de richtlijnen beoordeelt het bevoegd gezag of het MER volledig en juist
is. Ook de Commissie voor de m.e.r. (Cmer) toetst aan de richtlijnen.
Zie de tot op heden afgegeven richtlijnen op www.noordzeeloket.nl
5. Adviezen aan het bevoegd gezag: ecologie, scheepvaartveiligheid en
luchtvaartveiligheid
Het bevoegd gezag raadpleegt naar eigen inzicht een aantal adviseurs op verschillende
vakgebieden om tot een gewogen besluit te kunnen komen. Ook de inspraakreacties,
die in dezelfde periode als de adviezen ontvangen worden, kunnen worden gezien als
'adviezen'. Voor al deze adviezen geldt dat het BG zelf kan bepalen of ze daar
opvolging aan geeft ofniet. In bijlage 1 volgt een overzicht van de belangrijkste
adviseurs en hoe het BG met hun adviezen tot op heden omgaat. De adviezen
betreffen de aspecten ecologie (A), scheepvaartveiligheid (B) en luchtvaartveiligheid
(C).
Definitieve versie 4 juni 2008 6
4. CONTOUREN VAN HET NIEUWE BELEID
1. Het Rijk (voortouw Staatssecretaris van V&W) wijst "windgebieden" aan in het
Nationaal Waterplan 2009.
· windgebieden zijn gebieden in zee waar naar de visie van het rijk windturbineparken
zouden kunnen worden gerealiseerd rekening houdend met andere functies op de
Noordzee (ecologische randvoorwaarden, scheepvaart en luchtvaart folie en
gaswinning e.d.). Voor de omvang van deze gebieden wordt uitgegaan van orde
grootte 6000 MW;
· het totaal oppervlak van het windgebied zal ca 1000-1500 km2 zijn;
· belangenafweging t.a.v. vaststelling windgebieden vindt plaats via het proces van
Plan MER en structuurvisie rond het Nationaal Waterplan;
· de status van deze "windgebieden" is dat ze worden vrijgehouden voor de functie
wind en dat het rijk vastlegt dat zij alleen in deze gebieden via een specifieke
regeling (in het kader van de Stimuleringsregeling duurzame energie) de subsidie
zullen geven (daarbuiten dus niet).
2. Periodiek stelt het rijk (voortouw Minister van EZ) "windkaveVlicentiegebied" open voor
inschrijving voor tender t.b.v. subsidietoewijzing en verkrijgen van "licentie".
· windkavel is het gebied, vastgelegd in coördinaten binnen het windgebied;
· de grootte van de windkavel wordt door het rijk vooraf bepaald en is (periodiek)
afhankelijk van beschikbare subsidie;
· de markt kan voorstellen indienen voor een windturbinepark in de opengestelde
kavel waarbij in ieder geval wordt aangegeven wat het beoogde opgesteld vermogen
is, de beoogde energie productie en de benodigde financiële ondersteuning is;
· het rijk kiest in de tender 1 partij uit de ingediende aanvragen (belangrijkste criteria
zijn hoogste energieproductie voor laagste subsidie, betrouwbaarheid business plan,
technische betrouwbaarheid van het voorstel);
· de gekozen partij krijgt een voorlopige/voorwaardelijke subsidietoekenning inclusief
licentie, met de verplichting om binnen een bepaalde periode (gefaseerd mijlpalen
vast leggen) het park op die plek verder te ontwikkelen, de Wbr vergunningaanvraag
incl. MER in te dienen, een vergunning te verkrijgen en het park te bouwen en te
exploiteren.
3. De betrokken licentiehouder dient een Wbr vergunningaanvraag (incl. MER) in en het
rijk (voortouw Staatssecretaris van V&W) verleent de Wbr vergunning.
· De Wbr vergunning is op basis van een inrichtings-MER en betreft "fine tuning"; bij
aanwijzing van windgebieden in het Nationaal Waterplan heeft reeds een globale
beoordeling (ook nog rekening gehouden met cumulatieve effecten) plaatsgevonden
t.a.v. de geschiktheid van de locatie.
Definitieve versie 4 juni 2008 7
- - - - - - - - - -
Bijlage 1 Adviezen bij het beoordelen van Wbr vergunningaanvragen voor
windturbineparken op zee
A. ECOLOGIE
» Adviezen van de RWS Waterdienst en de Commissie voor de m.e.r. (Cmer)
De RWS Waterdienst (WD) (voorheen: RIKZ) toetst aan de regelgeving die van toepassing
is op het natuurbeheer op de Noordzee. Adviezen van de WD betroffen tot op heden met
name de volledigheid en juistheid van het MER.
De Cmer toetst aan:
· de richtlijnen voor het MER,
· onjuistheden in het MER, en
· de wettelijke regels over de inhoud van het MER.
De Cmer adviseert tot nu toe bij alle MER's voor windturbineparken om een passende
beoordeling op basis van de Habitatrichtlijn uit te (laten) voeren op het gebied van:
· effecten van onderwatergeluid van windparken op zeezoogdieren en vissen, en
· aanvaringsrisico voor vogels.
Zie www.commissiemer.nl voor de tot op heden afgegeven adviezen door de Cmer.
» Het BG en adviezen op gebied van ecologie:
· Het BG heeft navo het advies van de Cmer de RWS Waterdienst opdracht gegeven de
passende beoordeling uit te voeren. De uitkomsten van de passende beoordeling worden 1
juli 2008 verwacht en bestaan uit een generiek deel en een locatie-specifiek deel. Het
generieke deel zal worden gepubliceerd op www.noordzeeloket.nl .
· Zodra wordt besloten een vergunning afte geven adviseert de RWS Waterdienst over de
monitoringsvoorschriften die in de vergunning moeten worden opgenomen.
B. SCHEEPVAARTVEILIGHEID
» Adviezen van de Nautische adviesgroep:
Op het gebied van scheepvaartveiligheid ontvangt het BG tot op heden vele gevraagde en
ongevraagde adviezen. De inhoud van deze adviezen loopt zeer ver uiteen. De onderbouwing
die bij de adviezen wordt geleverd is niet altijd toereikend voor het nemen van een
weloverwogen besluit. Daarom heeft het BG besloten tot het instellen van een Nautische
adviesgroep. Deze adviesgroep geeft een advies op basis van de relevante onderdelen van het
MER, de bijbehorende adviezen en haar eigen expertise en praktische ervaring op zee. De
groep bestaat uit een aantal ervaren Noordzeeloodsen en medewerkers van het
Kustwachtcentrum en van Verkeer & Waterstaat.
De aspecten die door de Nautische adviesgroep in overweging worden genomen zijn na te
lezen in de tot op heden bij de afgegeven ontwerp-besluiten gepubliceerde adviezen. Deze
zijn te vinden op www.inspraakpunt.nl (als onderdeel van ontwerp besluiten).
» Het BG en adviezen op het e:ebied van scheepvaartveiligheid:
· De volgende aspecten hebben een rol gespeeld in de besluitvorming:
o Ankergebieden: Afstand van parken tot ankergebieden, mogelijkheden om veilig ten
anker te gaan rekening houdend met windrichting, stroom, aanvaarroutes en ter plaatse
geldende scheepvaartverkeersmaatregelen, mogelijkheden om ankergebied te
verplaatsen of te verkleinen weVniet aanwezig.
Definitieve versie 4 juni 2008 8
a Afstand tot vaarroutes: 500 meter afstand tussen park en clearways of
verkeersscheidingsstelsels is minimaal; een grotere afstand is gewenst indien:
Cl) het park zich aan de stuurboordzijde van de vaarroute bevindt en het een druk
bevaren route betreft (büvoorbeeld in havenaanloopgebied), enJof
(2) daar waar drukke routes elkaar kruisen enJof
(3) andere obstakels zoals platforms aanwezig zijn, enJof
(4) het park zich in ofnabij een scheidingszone van een verkeersscheidingsstelsel
bevindt.
a (Radar)zicht en kritische gebieden: De drukte op het radarbeeld aan boord van een
schip varend in het gebied en - indien van toepassing - op het radarbeeld van de
verkeersbegeleiding . In een 'kritisch gebiedl, zijn er veel scheepsbewegingen in
verschillende richtingen en met verschillende snelheden. Deze drukte speelt een
aanvullende rol bij besluitvorming, evenals de drukte van het visuele beeld dat de
stuurman vanaf zijn schip ervaart.
a Cumulatieve effecten: de combinatie van het betreffende park met omliggende (in
ontwerp) vergunde parken wordt in beschouwing genomen. Er wordt daarbij vanuit
gegaan dat smalle corridors tussen parken niet worden bevaren door de grotere
zeeschepen.
a Mitigerende maatregelen wel ofniet mogelijk, zoals: intensievere
verkeersbegeleiding, uitbreiden verkeersscheidingsstelsels, verplaatsen van
ankergebieden, instellen van voorzorgsgebieden, aanpassing aan het park.
a Veronderstellen dat een schip een windpark mag invaren in geval van nood is geen
serieuze optie voor het BG.
Zie de volledige teksten van de tot op heden afgegeven besluiten op www.inspraakpunt.nl.
C. LUCHTVAARTVEILIGHEID/BEREIKBAARHEID PLATFORMS
~ Adviezen van Inspectie Verkeer en Waterstaat, toezichteenheid luchtvaart
IVW adviseerde in 2007 de vergunning voor een park te weigeren gelet op de nabijheid van
een mijnbouwinstallatie. Het aanvliegen van deze installaties door helikopters zal in
specifieke gevallen (hoge windkracht, windrichting, slecht zicht) worden beperkt. Dit
betekent dat het platform in deze specifieke gevallen niet bereikbaar is, ook niet in geval van
calamiteiten. Bovendien bestaat er een groter risico op een (dodelijk) ongeval door aanvaring
van een helikopter met een windturbine. Het gaat daarbij met name om situaties waarbij er
problemen met de helikopter zelfzijn (bijvoorbeeld motorstoring of-uitval). In combinatie
met slechte weersomstandigheden kan dit tot levensbedreigende situaties leiden.
IVW geeft verder aan dat alleen indien het park wordt gebouwd buiten een obstakelvrije zone
van 5 nautische mijlen (+/- 9km) vanaf het helikopterdek, wordt tegemoetgekomen aan
separatienormering die in diverse leidende internationale normen staat omschreven. Deze
5NM wordt gehanteerd bij het aanvliegen op instrumenten (blind) volgens een zogenaamde
glijvlucht.
~ Het DG en adviezen op het gebied van luchtvaartveiligheid
Het BG kan de volgende keuzes maken:
1 a. een gebied in/nabij een havenaanloopgebied met intensieve scheepvaart met verschillende snelheden uit
verschillende richtingen, enlof
b. een gebied waarin beloodsing plaatsvindt, enlof
c. een gebied waarin wordt overgegaan van seaspeed naar havenmanoeuvreersnelheid en v.v.
Definitieve versie 4 juni 2008 9
---
(1) Er wordt geaccepteerd dat het platform niet altijd onder alle omstandigheden
vanuit alle richtingen aanvliegbaar is en een vergunning voor het windpark kan
worden afgegeven. Aan de vliegveiligheid wordt niet getornd. Of:
(2) Het windturbinepark wordt zodanig aangepast (binnen de aanvraag) dat voldaan
wordt aan de obstakelvrije zone van 5 zeemijl (waarmee tegemoet wordt gekomen
aan de opmerkingen van de Luchtverkeersleiding Nederland en IVW). Of:
(3) De vergunning voor het windpark zal moeten worden geweigerd.
Ad 1: Indien er wordt geoordeeld dat het vanuit veiligheidsoogpunt acceptabel is dat het
platform niet altijd onder alle omstandigheden vanuit alle richtingen aanvliegbaar is: dan
zal de initiatiefnemer met de operator van de mijnbouwinstallatie tot een vergelijk
moeten komen over beperkingen ten aanzien van de bereikbaarheid van de
mijnbouwinstallatie en/ofmitigerende maatregelen om de bereikbaarheid acceptabel te
houden. Criteria die daarbij een rol spelen (niet limitatief) zijn:
· ligging (richting en afstand) van windmolens in relatie tot het platform;
· aanvliegrichtingen die geblokkeerd worden door het park en frequentie van gebruik
daarvan;
· flexibiliteit/mogelijkheden om park anders in te richten dan voorgenomen,
· bemand/onbemand platform;
· karakter van de operaties op het platform;
· type helikopter dat wordt ingezet;
· mogelijke synergie tussen operaties op het platform en in het windpark (denk
bijvoorbeeld aan combineren van het helikopterverkeer naar platform en windpark,
medegebruik van (verlaten) platform door wind operator);
· gewilligheid van platformoperators om mee te werken aan een oplossing;
· levensduur van het platform die resteert.
Komen partijen tot een vergelijk dan zal IVW wellicht de vergunning voor het helikopterdek
moeten aanpassen (en mogelijk zal de mijnbouwmilieuvergunning van EZ moeten worden
aangepast). Daartegen kan door andere partijen overigens wel beroep worden ingesteld.
Ad 2: Een kleiner windturbinepark kan, als het om een in omvang kleine wijziging gaat en er
geen cruciale elementen van het park worden geraakt, worden bereikt door het
ambtshalve partieel verlenen (en dus een deel weigeren) van de Wbr-vergunning. Gaat
het om een omvangrijk deel van het park of worden cruciale onderdelen van het park
geraakt, dan zal de initiatiefnemer een gewijzigde vergunningaanvraag moeten indienen.
Ad 1 en 2: Komen partijen niet tot een vergelijk en is een kleiner, aangepast park geen optie,
dan kan V& Walsnog besluiten ofzij het acceptabel vindt om de bereikbaarheid van
platforms te beperken. De platform-operator kan een beroep doen op de Regeling
nadeelcompensatie V& W 1999 indien hij daarbij aantoonbaar onevenredige schade
oploopt.
Ad 3. Indien middels de hier beschreven route geen acceptabele oplossingen kunnen worden
gevonden, zal het BG de vergunningaanvraag voor het windturbinepark moeten
weIgeren.
Definitieve versie 4 juni 2008 10
Ministerie van Verkeer en Waterstaat