Ingezonden persbericht


SV 2008, nr. 79 inzake de bouwvergunning voor het heliplatform van EBAG.

2008 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
79 vragen van mevrouw G.A. Oskam, de heer T.W. Schipper, de heer V.Oldenborg en mevrouw N.A.M.E. Wigny
(ingekomen 17 juli 2008)

D66, SP, LU en CDA hebben met instemming en vreugde kennis genomen van de beslissing van de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen waarbij aan EBAG vrijstelling en een bouwvergunning werd verleend voor een helikopter landingsplaats. Deze partijen stemden op 3 juli 2007 tegen het voorstel van het college over het bouwplan Meijewetering 21.

De voorzieningenrechter baseert zijn beslissing op het argument dat het niet vanzelfsprekend is dat een bedrijf behorend tot hindercategorie 4 niet in een zwaardere hindercategorie terechtkomt door van een helikopter gebruik te gaan maken. Op 3 juli 2007 heeft wethouder Bosch met grote stelligheid in de raadscommissie beweerd dat het college niet over de juridische mogelijkheden beschikte om het helikopterplatform op het dak van EBAG tegen te houden en dat het college alleen de overschrijding van de bouwhoogte maar had te beoordelen.

Op 3 juli 2007 sprak de commissie Stedelijke Ontwikkeling over het bouwplan Meijewetering van EBAG. Het argument van wethouder Bosch, wat voor de fracties van de PvdA en GroenLinks de doorslag gaf om in te stemmen met het bouwplan, was dat het college geen juridische mogelijkheden had om het helikopterplatform te weigeren.


1. Is het college het nu met D66, SP, LU en CDA eens dat uit de uitspraak van de rechtbank valt af te leiden, dat het college wel degelijk de juridische mogelijkheden had om het helikopterplatform te weigeren en dat het college de raadscommissie dus verkeerd heeft geïnformeerd?
2. In de media liet wethouder Bosch weten zo snel mogelijk een besluit op bezwaar te nemen op de uitspraak van de voorzieningenrechter. Dat is voor D66, SP, LU en CDA niet de juiste procedure. De informatie op basis waarvan een kleine meerderheid (PvdA, GL en CU) voor het bouwplan Meijewetering stemde, is volgens de voorzieningenrechter immers niet juist. Volgens D66, SP, LU en CDA zal derhalve het bouwplan wederom besproken moeten worden in de nieuwe commissie Stad en Ruimte. Is het college bereid om het besluit op bezwaar aan te houden tot in ieder geval de commissie Stad en Ruimte opnieuw over dit bouwplan heeft gesproken?
3. Is het juist dat het bestemmingsplan (i.c. het uitwerkingsplan Wetering-Noord) slechts de vestiging toestaat van bedrijven tot maximaal hindercategorie 4 (zie de gemeentelijke lijst van bedrijfsactiviteiten) en dat "helikopterlandingsplaats" niet op de gemeentelijke lijst van bedrijfsactiviteiten voorkomt?
4. Waarop heeft het college destijds haar oordeel gebaseerd dat het gaan gebruiken van een helikopter er niet toe leidt dat een bedrijf in een hogere hindercategorie terechtkomt (namelijk hoger dan hindercategorie 4) nu blijkt dat de helikopterlandingsplaats helemaal niet op de gemeentelijke lijst van bedrijfsactiviteiten voorkomt? Om de vraag nauwkeuriger te stellen: kan het college laten zien aan de hand van welk onderzoek het tot de conclusie is gekomen dat de helikopterlandingsplaats geen categorieverhogende gevolgen heeft?
5. Is het juist dat de gemeentelijke lijst van bedrijfsactiviteiten slechts een selectie is van de VNG-lijst en wel een sterk verouderde VNG-lijst uit 1992? En is het juist dat sindsdien (namelijk in 2002 en 2007) een nieuwe en bijgewerkte VNG-lijst van bedrijfsactiviteiten bestaat die samengesteld is in samenwerking met het ministerie VROM en EZ, waarop de helikopterlandingsplaats is geplaatst in hindercategorie 5.1. (richtafstand 500 meter van gevoelige bestemmingen)?
6. Hoe verklaart het college dat Utrecht werkt met een sterk verouderde lijst van bedrijfsactiviteiten, waarom bijv. de helikopterlandingsplaats helemaal niet voorkomt? Zijn er meer hedendaagse bedrijfsactiviteiten die niet op de Utrechtse lijst voorkomen en wel op de VNG-lijst van 2007 (het "Groene Boekje")?


7. Wat is precies de juridische status van de lijst van bedrijfsactiviteiten? Om het meer nauwkeuriger te vragen: hoe moet een bedrijfsactiviteit beoordeeld worden die niet op de gemeentelijke lijst staat? Moet die daardoor automatisch worden toegestaan of is de lijst indicatief, zodat aan de hand van criteria beoordeeld kan worden tot welke hindercategorie een niet op de lijst van bedrijfsactiviteiten voorkomende activiteit behoord? En welke criteria dienen daartoe te worden gehanteerd? Behoren daartoe ook de criteria: gevaar, geur, lawaai, stof, stank, verkeersaantrekkende werking, visuele schade?
8. Is het college het met D66, SP en LU van mening, dat er gezien de uitspraak van de voorzieningenrechter, eerst een politieke discussie nodig is over de vraag of Utrecht überhaupt de mogelijkheid wil bieden aan bedrijven en particulieren in Utrecht om van helikopters gebruik te gaan maken? Zo ja, wanneer wilt u doen? Zo nee, waarom niet?
9. De nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening is op 1 juli jl. ingegaan. Het is niet de bedoeling van het college en de gemeenteraad om projectbesluiten te nemen. Het huidige bestemmingsplan geeft de maximale bouwhoogte aan. Voor een nieuwe aanvraag voor hoger bouwplan zou dan een nieuw bestemmingsplan nodig zijn. Bent u dat eventueel, afhankelijk van de discussie in de commissie, voornemens? Is het mogelijk om met de nieuwe WRO bestemmingen zoals heliplatforms niet toe te staan?


---- --