Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Aanbiedingsbrief OESO rural review

29 juli 2008 - kamerstuk

Kamerbrief over het OESO-rapport over het verstedelijkte Nederland.
Zeker in de Randstad is grote ruimtelijke druk. Maar Nederland heeft
ook vaak een prachtig agrarisch open landschap binnen fietsafstand.

Meer informatie

Directie Platteland

Geachte Voorzitter,
Ons land is uniek: Nederland is het meest verstedelijkte land van alle landen binnen de
OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling), maar Nederland is
daarnaast één van de grootste exporteurs van agrarische producten ter wereld.
We kennen, zeker in de randstad, een grote ruimtelijke druk, maar hebben tegelijkertijd
vaak prachtig agrarisch open landschap binnen fietsafstand.
Dit stelt de OESO in de rural policy review die zij onlangs aan mij heeft aangeboden.
De OESO kent een lange traditie van beleidsevaluaties (reviews) en internationale
vergelijkingen. Haar onderzoek geniet wereldwijd aanzien. Ik heb de OESO verleden jaar
gevraagd te kijken naar de huidige stand van het platteland, en daarbij na te gaan of mijn
beleid goed aansluit bij de toekomstige uitdagingen. Hierbij bied ik u het rapport van de
OESO aan.
De aanleiding voor dit onderzoek was dat Nederland met een aantal samenhangende
rijksnota's, waaronder de Agenda voor een Vitaal Platteland, de Nota Ruimte, en Pieken in
de Delta, een vernieuwd plattelandsbeleid heeft ontwikkeld, met nieuwe instrumenten en
een nieuwe sturingsfilosofie. Met dit vernieuwde plattelandsbeleid krijgen de decentrale
overheden en een gebiedsgerichte aanpak nadrukkelijk een grotere rol.
In deze brief ga ik mede namens mijn collega van VROM in op de aanbevelingen van de
OESO.
De OESO komt tot de conclusie dat het Nederlandse platteland zich internationaal gezien
in een unieke positie bevindt. Nederland is een van de meest verstedelijkte landen binnen
de OESO, maar we zijn wel een van de grootste exporteurs van landbouwproducten ter
wereld. Nederland kent volgens de standaard OESO-definitie nauwelijks platteland, maar
heeft wel degelijk veel landelijk gebied, met een grote diversiteit aan landschappen. De
OESO constateert tevens dat er groot verschil is in ruimtevragen en beleidsuitdagingen
tussen de verschillende plattelandsregio's.

Voor de toekomst voorziet de OESO een grotere stedelijke druk op het platteland, maar
ook een grotere regionale variatie. In de toekomst kan de nabijheid van de stad niet alleen
bedreigingen, maar ook kansen opleveren voor het versterken van het platteland.
Het is wel noodzakelijk meer aandacht te besteden aan een aantal belangrijke beleidsuitdagingen.

Reactie
Ik beschouw de OESO conclusies en aanbevelingen als ondersteuning van het kabinetsbeleid.
Graag ga ik hierbij in op de verschillende trajecten waarbinnen de aanbevelingen
van de OESO worden opgepakt.

1. Samenhang van het plattelandsbeleid
De OESO stelt dat de samenhang van het plattelandsbeleid op rijksniveau vergroot kan
worden. De OESO is van mening dat de budgetten voor het waterbeleid geïntegreerd
zouden kunnen worden in het ILG (Investeringsbudget Landelijk Gebied), en dat de
Agenda voor een Vitaal Platteland wel is uitgewerkt voor biodiversiteit en agrarische
doelen, maar weinig oog heeft voor sociaal-economische vraagstukken.
Het kabinet staat voor een samenhangend nationaal plattelandsbeleid. Daartoe heeft het
Rijk een groot deel van de beleidsdoelen en de bijbehorende rijksmiddelen voor natuur,
landbouw, recreatie en landschap gebundeld in één budget, het Investeringsbudget
Landelijk gebied (ILG). Het gaat hierbij om 3,2 miljard euro, te besteden over de periode
2007-2013. Ik onderschrijf de conclusie van de OESO dat verdergaande integratie gewenst
is. Op dit moment maak ik bijvoorbeeld afspraken om budgetten voor waterdoelen in het
ILG te integreren. Wat betreft sociale vitaliteit en leefbaarheid van het platteland zijn
gemeenten en provincies belangrijke regisseurs. Ik houd een vinger aan de pols met de
tweejaarlijkse SCP-rapportage over de "Sociale Staat van het Platteland" in het kader van
de monitoring van de Agenda Vitaal Platteland. Ook de OESO concludeert dat de sociaaleconomische
omstandigheden op het Nederlandse platteland over het algemeen goed
zijn. Op 3 juli informeerden mijn collega van EZ en ik u over onze inzet van concrete acties
ter ondersteuning van de leefbaarheid en economische vitaliteit van het platteland
(TK 2007-2008, 29 576, nr. 55).

2. Samenwerking met provincies
Wat betreft de samenwerking met de provincies stelt de OESO dat er uitdagingen liggen
op het gebied van versterking van de capaciteit van de provincies, en het vergroten van de
provinciale beleidsruimte. De provincies zouden meer aangestuurd moeten worden op
doelen in plaats van op prestaties.
Met de OESO ben ik van mening dat er met het ILG een grote decentralisatieslag heeft
plaatsgevonden op het vlak van inrichting van het landelijk gebied. Met het ILG hebben de
provincies meer manoeuvreerruimte dan in het verleden. Samen met de provincies werk ik
aan een verdere invulling van de nieuwe rol van Rijk en provincie. Daarnaast werkt het
kabinet samen met de provincies aan het invullen aan het rapport "Ruimte, Regie en
Rekenschap" van de commissie Lodders en het onlangs gesloten bestuursakkoord tussen
Rijk en provincies, dat voorziet in vermindering van detailsturing op onderdelen.

3. Ruimtelijke Ordening
Wat betreft ruimtelijke ordening stelt de OESO dat gedecentraliseerd gebiedsgericht
beleid, zoals het Rijk en provincies dat inzetten met de nota Ruimte en het ILG, een goed
schaalniveau is om binnen de Nederlandse situatie plattelandbeleid te voeren. De hoge
ruimtedruk maakt dat er grote winst valt te behalen door functies intelligent te koppelen.
Gelet op de grote regionale variatie van functies en ruimtevragen ligt hier vooral een
opgave op decentraal niveau. De provincie is de juiste overheidslaag om gemeenteoverstijgende
afwegingen te maken, functies te combineren, en te compenseren waar dat
nodig is. Deze mogelijkheden worden echter beperkt door een hoge grondprijs en
afnemende grondbaten voor gemeenten.
Per 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) en de nieuwe Wet op
de Grondexploitatie in werking getreden. De nieuwe Wro geeft de provincie de bevoegdheid
algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Hiermee kan de
provincie eisen stellen aan ruimtelijke besluiten van gemeenten. Grondexploitaties bieden
de mogelijkheid om baathebbende partijen mee te laten betalen aan locatiekosten, zolang
aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Rood-voor-groen systematieken stellen
gemeenten en provincies in staat om op regionaal niveau kosten en baten te verevenen.
In het algemeen geldt dat grondprijzen in hoge mate afhankelijk zijn van de economische
waarde van de functie die op die gronden mag worden uitgeoefend. We zien de waarde
van de grond stijgen als de economische conjunctuur gunstig is, maar ook wanneer een
bepaalde economische activiteit - zoals nu de agrarische - in de lift zit. Bij woningbouw
stijgt de grondprijs mee met de huizenprijs. De waarde van de Nederlandse ruimtelijke
ordening ligt er juist in dat we, ondanks deze hoge grondprijzen, erin geslaagd zijn om de
(agrarische) groene open ruimte rondom onze steden te behouden door de verschillende
maatschappelijke functies lokaal tegen elkaar af te wegen. De welzijnseffecten daarvan
mogen niet worden onderschat. De uitdaging van het Rijk ligt erin om deze positieve
effecten te behouden zonder de ontwikkelingen in het landelijk gebied teveel te
beperken.
De OESO stelt twee nieuwe instrumenten voor om bestemmingswijzigingswinst af te
romen: een nieuw mechanisme van grondaankoop en planologische besluitvorming
(hierna te noemen 'het grondaanbiedingsmodel') en een planbaatheffing. Naar de mening
van het kabinet is de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland niet gediend met het
grondaanbiedingsmodel. Omdat de aanpak afhangt van een willekeurig verspreid aanbod
van grond bestaat het risico van versnippering van functies en infrastructuur. De Wro
verzet zich overigens formeel niet tegen deze aanpak. Wat betreft de planbaatheffing
worden met de nieuwe Wro veel van de door de OESO genoemde voordelen al gehaald.
De gemeente krijgt de beschikking over instrumentarium voor adequaat kostenverhaal bij
bouwlocaties, en kan een deel van de overblijvende planbaat via de contracten op basis
van de Grondexploitatiewet aanwenden voor verevening, voor zover deze passen binnen
de eisen van de wet. In locaties met een positief saldo, zal de bestemmingswijzigingswinst
daarmee aanzienlijk kunnen dalen.

4. Stad en Platteland
De OESO vraagt terecht aandacht voor het versterken van de relaties tussen stad en
platteland. De OESO stelt voor steden te stimuleren meer rekening te houden met het
omringende platteland in hun strategische plannen, en ILG en ISV-middelen waar mogelijk
in samenhang te zien. Daarmee zouden de waarden van het platteland voor de stadsbewoners,
en de externe effecten van stedelijke ontwikkeling op het platteland, beter
kunnen worden meegenomen in bestuurlijke afwegingen.
Deze aanbevelingen sluiten in hoge mate aan bij het in Nederland ingezette beleid en de
inspanningen die door een aantal gemeenten worden gepleegd. In het programma Groen
en de Stad zet ik, samen met mijn collega's Cramer en Vogelaar, in op samenwerking
tussen gemeenten, provincies en maatschappelijke partijen. Het gaat dan ook om het
verbinden van de belangen van stad en land en het maken van de koppeling tussen ISV en
ILG. Andere voorbeelden van projecten waarbij steden een verantwoordelijkheid nemen
voor de kwaliteit van het omliggende landelijk gebied, zijn de regionale voedselstrategieën
die ontwikkeld worden door de gemeenten van Amsterdam, Enschede,
Utrecht, Zwolle en Amersfoort. In projecten als 'Stad zoekt Boer', 'Boer en Buur', en de
coöperatie 'stadteland' zoeken burgers, boeren en gemeenten actief naar fysieke, sociale
en economische verbindingen tussen stad en platteland.
Daarnaast stuurt het Rijk via het aanleggen van grootschalig recreatiegroen, en de
rijksbufferzones, voor het versterken van stad-land relaties. De rijksbufferzones en de
grootschalige recreatiegebieden zorgen er al vijftig jaar voor dat stedelijke gebieden niet
aan elkaar groeien en dat er voor stedelingen mogelijkheden om te ontspannen en
recreëren dicht bij huis beschikbaar blijven.

5. GLB
De OESO stelt voor landschap en biodiversiteit op het platteland in het algemeen te
versterken, mede door een grotere inzet van het GLB.
De Europese Commissie heeft op 20 mei jl. voorstellen gepresenteerd tot aanpassing van
het GLB, de zogeheten Health Check. Op 9 juni stuurde het kabinet u haar reactie op die
voorstellen. De inzet van het kabinet is om de GLB-inkomenssteun meer te koppelen aan
maatschappelijke waarden. Daarbij denk ik met name aan de maatschappelijke waarden
van biodiversiteit en landschap.

6. Landschap
De OESO vindt dat het landschapsbeleid in Nederland versterkt moet worden, ook buiten
de Nationale Landschappen. In de Agenda Landschap die minister Cramer en ik na de
zomer uitbrengen komen we hier op terug.
In de Agenda Landschap zal het kabinet aangeven hoe het de regisserende en faciliterende
rol van het Rijk op het gebied van landschapsbeleid concreet wil vormgeven.
Met de Agenda Landschap kiest het Rijk er voor om landschap meer centraal te stellen bij
ruimtelijke ontwikkelingen in het hele landelijk gebied, maar ook op het raakvlak van stad
en land. Behoud, herstel en ontwikkeling van het landschap vragen om bundeling van
verstedelijking en infrastructuur.

Klimaatverandering en krimp van de bevolking stellen nieuwe eisen aan de inrichting van
Nederland en kunnen niet los worden gezien van ontwikkelingsgericht landschapsbeleid.
Ik zet mij in voor de specifieke aanbeveling van de OESO om meer private financiering van
landschap en biodiversiteit mogelijk te maken. Ik heb een task force ingesteld die mij van
advies moet dienen over de financieringsvormen voor investeringen in het landschap.
Binnen dat thema ondersteun ik ook vier voorbeeldgebieden waarbinnen wordt geëxperimenteerd
met financieringsconstructies die zowel de kwaliteit als de toegankelijkheid van
het landschap verbeteren. Partijen die profijt hebben van een mooi landschap worden in
contact gebracht met partijen die de kosten dragen.
Daarnaast werken provincies en Rijk via de samenwerkingsagenda Mooi Nederland samen
aan het behoud en ontwikkelen van ruimtelijke kwaliteit door het tegengaan van verdere
verrommeling en het bevorderen van efficiënt ruimtegebruik.

7. Biodiversiteit
De OESO signaleert dat er meer aandacht zou kunnen zijn voor het versterken van biodiversiteit
buiten de EHS. In een intensief gebruikt land als Nederland is het behoud en
duurzaam gebruik van biodiversiteit een grote uitdaging waar het Rijk sterk op inzet. In
het onlangs gepresenteerde "Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd"
geeft het kabinet aan waar het de komende vier jaar extra impulsen wil inzetten.
Naast mijn inzet voor het realiseren van de EHS zet ik nog extra beschermingsmaatregelen
in voor soorten die ik bijzonder waardevol vind. Denk daarbij aan de subsidieregeling
agrarisch natuurbeheer, de catalogus groen-blauwe diensten en de Leefgebiedenbenadering.
Ook resultaten op andere beleidsterreinen, met name het milieubeleid,
hebben een positief effect op de biodiversiteit in Nederland. Denk hierbij aan grondwaterbeheer,
mestbeleid, het terugdringen van de uitstoot van ammoniak en minder
gebruik van pesticiden. Daarnaast draagt ook het invasieve-exotenbeleid, het visserijbeleid,
en het ontsnipperingsbeleid bij aan onze biodiversiteit. Bovendien zet ik in op het
belang van ecosysteemdiensten door natuurlijke biodiversiteit rondom agrarische ecosystemen,
bijvoorbeeld in landbouwgrond. Daar bevorder ik ook projecten voor functionele
agrobiodiversiteit en duurzaam bodembeheer.
De OESO adviseert om het gebruik van lokale kennis in natuurbeheer te versterken. Hier
werk ik op twee manieren aan. Als eerste is er de catalogus groenblauwe diensten in het
leven geroepen. Deze kan worden beschouwd als een gereedschapskist vol beheersmaatregelen
die direct op lokaal niveau toepasbaar zijn omdat zij als geheel de Europese
staatssteunprocedure hebben doorlopen. In de tweede plaats moet de decentralisatie van
de beheersregelingen meer maatwerk mogelijk maken. Deze omvorming van het
Programma Beheer door de provincies bevordert het gebruik van lokale kennis.

Tot slot
Ik zal de aanbevelingen van de OESO meenemen bij de verdere ontwikkeling van de
Agenda Landschap, het biodiversiteitsbeleid, de Agenda Vitaal Platteland, het
Investeringsbudget Landelijk Gebied, en de toekomst van het GLB. Ik zal u te zijner tijd
hierover informeren. Nederland is mooi, en uniek, zo blijkt ook uit dit rapport. Ik hoop er
samen met u aan te kunnen werken dat dit zo blijft, en waar mogelijk verbetert.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg