Persbericht Wageningen UR, nr 047, 30 juli 2008

http://www.wur.nl/NL/nieuwsagenda/nieuws/Hommels080730.htm

Museumcollecties tonen oorzaak achteruitgang hommels

Het gaat niet best met veel soorten hommels in Nederland, België en Engeland. Wat precies de oorzaak is, was tot nu toe moeilijk te zeggen. Onderzoekers van Wageningen Universiteit en Researchcentrum hebben nu via het stuifmeel aan de pootjes van hommels die sinds 1878 in musea zijn geconserveerd een stukje van de achtergronden kunnen achterhalen. Zij publiceren hun onderzoek in Ecology.

Van de 22 soorten Nederlandse hommels zijn er zeven zo algemeen dat ze in bijna elke tuin voorkomen. De overige vijftien soorten zijn de afgelopen eeuw hard achteruitgegaan en komen nu nog maar in een paar gebieden voor. Enkele waren altijd al zeldzaam. De meeste soorten lijken sterk op elkaar. De oorzaak van de verschillen in achteruitgang zijn dan ook onduidelijk.

Aan de hand van stuifmeel kunnen onderzoekers vaststellen welke plantensoorten hommels gebruiken, niet alleen nu maar ook lang geleden. Van deze eigenschappen maakte het Wageningse team gebruik. Zij keken of de samenstelling van het stuifmeel van algemene, veelvoorkomende en de nu zeldzame soorten verschilde voordat de zeldzame soorten zeldzaam werden.

Daartoe selecteerden de onderzoekers vijf soorten hommels die nu net zoveel voorkomen als in de periode vóór 1950. Ook kozen zij vijf hommelsoorten die na 1950 duidelijk achteruit zijn gegaan.

Het onderzoeksteam onderzocht deze tien soorten bij insectenverzamelingen in musea. De honderden geconserveerde hommels zijn verzameld tussen 1878 tot 1950 en afkomstig van Naturalis in Leiden, het Zoölogisch museum in Amsterdam en het Entomologie Museum van Wageningen Universiteit, naast instituten in Brussel en Londen.

Het team verzamelde daarnaast in 2004 en 2005 op de locaties waar de geconserveerde hommels ooit waren gevangen dezelfde vijf algemene soorten en onderzocht die op de samenstelling van het stuifmeel aan de pootjes.

Uit het onderzoek blijkt dat de hommelsoorten waarvan de populaties na 1950 steeds kleiner werden, reeds in hun 'goede tijd' van minder plantensoorten stuifmeel verzamelden dan de soorten die niet achteruit zouden gaan. Terwijl hommels van stabiele populaties op circa dertig plantensoorten stuifmeel vergaarden, was dat aantal bij ingezakte populaties circa twintig.

De plantensoorten waar zeldzame hommelsoorten vroeger gebruik van maakten gingen in de twintigste eeuw ook nog eens harder achteruit dan plantensoorten die door algemeen voorkomende hommels gebruikt werden. Algemene hommels blijken in 2004 en 2005, toen de huidige inventarisatie plaatsvond, deels overgestapt op andere plantensoorten. Stuifmeel van rode klaver en rolklavers troffen de onderzoekers beduidend minder vaak aan. Daarentegen vonden zij stuifmeel van de uitheemse plantensoorten springbalsemien en de vlinderstruik die voor 1950 nog nauwelijks voorkwamen maar zich sindsdien spectaculair hebben uitgebreid. Waarom zeldzame hommelsoorten de overstap naar nu algemene plantensoorten niet hebben kunnen maken is onduidelijk. Het zou te maken kunnen hebben met de voedselspecialisatie van de larven.

De resultaten geven een kijkje op het Noordwest-Europese platteland aan het eind van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw. In die tijd bood deze streek nog voldoende foerageergelegenheden voor een groot aantal hommelsoorten met uitgestrekte heidevelden, extensieve akkerbouw en veel 'woeste gronden'. Daarin vonden alle onderzochte hommels voldoende overlevingsmogelijkheden. De specifieke voedselvoorkeur van de hommels werd geen geweld aangedaan. Door de achteruitgang van veel plantensoorten blijkt de voedselvoorkeur een belangrijke factor te zijn voor de overlevingskansen van een hommelsoort.

Ook is duidelijk geworden dat natuurhistorische collecties in musea van grote waarde zijn voor het beantwoorden van ecologische kwesties die niet op andere manieren zijn op te lossen.

Net als honingbijen verzamelen hommels stuifmeel in klompjes aan de achterpoten. Stuifmeel is van cruciaal belang omdat het de enige eiwitbron is voor het nageslacht. Plantensoorten of geslachten hebben stuifmeel met een eigen karakteristieke vorm. Het stuifmeel blijft eeuwenlang goed herkenbaar.