Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Ons kenmerk Uw brief van Uw kenmerk 31 juli 2008 HO&S/BL/40383 25 juli 2008 2070826300

Onderwerp
Vragen van het lid Van Dijk (SP) inzake het Bindend Studieadvies (BSA)

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Van Dijk (SP) over het Bindend Studieadvies.

De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 2070826300.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 2/4

Vragen van het lid Van Dijk (SP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het Bindend Studieadvies. (Ingezonden 25 juli 2008)

Vraag 1.
Wat is uw oordeel over het bericht "Steeds meer klachten over BSA"? 1)

Antwoord:
Het persbericht beschrijft de observatie van de landelijke studenten vakbond LSVb dat er bij de uitvoering van het bindend studieadvies (BSA) in tientallen gevallen klachten van studenten binnen komen. De LSVb verbindt aan deze observatie de conclusie dat er een toename van klachten is en dat er veel instellingen zijn die niet voldoen aan alle eisen die gelden omtrent de uitvoering van het BSA.

Dit is de periode in het jaar dat de uiterste consequentie van negatieve BSA's gevoeld worden door studenten. De instellingen nemen in voorkomende gevallen het verstrekkende besluit om een student af te wijzen. Het is dan ook niet geheel onlogisch dat er juist in deze periode klachten van studenten zijn. In het geval dat de student in kwestie beroep wil aanteken tegen het besluit kan hij of zij zich wenden tot het college van beroep voor de examens. Er is mij niet bekend dat er sprake zou zijn van een toename van het aantal klachten of beroepszaken.

De conclusies van de LSVb deel ik vooralsnog niet. Wel ben ik van mening dat dit signaal van de LSVb aanleiding moet zijn om nader onderzoek te doen naar de aantallen BSA's, de werking van het BSA, de wijze van studiebegeleiding en de effecten daarvan op de studievoortgang van de student. Tevens is het daartoe van belang om een scherper beeld te krijgen van de aantallen negatieve BSA's en de werking van de klachten- en beroepsprocedures die daar mogelijkerwijs uit voortkomen.

De overheid heeft er voor gekozen expliciet vast te leggen welke persoonlijke omstandigheden in acht moeten worden genomen door de instelling als er sprake is van een negatief BSA. Dit zijn ziekte van de betrokkene, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene, zwangerschap van betrokkene, bijzondere familieomstandigheden en het lidmaatschap van een aantal omschreven meddezeggeschaps- en bestuurlijke functies van betrokkene. Hierover kan dus geen onduidelijkheid bestaan bij een eventueel beroep tegen een negatief BSA.

Tevens is expliciet vastgelegd dat de instelling de student in kwestie voorafgaand aan een negatief BSA een waarschuwing geeft. Hieraan dient een redelijke termijn vast te zitten waarbinnen de studieresultaten moeten zijn verbeterd. Ten slotte is vastgelegd dat de student gehoord moet worden voordat een negatief BSA gegeven kan worden.

blad 3/4

Vraag 2.
Deelt u de mening van de LSVb, dat regelmatig sprake is van een Bindend Studie Advies (BSA) terwijl er te weinig studiebegeleiding heeft plaatsgevonden of niet aan andere voorwaarden is voldaan?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 1.

Vraag 3.
Is het waar dat studenten die in beroep gaan tegen een BSA, de uitslag vaak pas krijgen als het nieuwe collegejaar al is begonnen? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is?

Antwoord:
Gegeven de doorlooptijd die een beroepszaak kan hebben is dit zeker mogelijk. De student in kwestie heeft vier weken om een beroepsschrift in te dienen en het college van beroep voor de examens heeft tien weken om tot een besluit te komen. Ik wil wel wijzen op de mogelijkheid die de wet biedt aan het college van beroep voor de examens om een minnelijke schikking te treffen waardoor de zaak sneller afgerond kan worden. Als dit echter onmogelijk blijkt zal het in de praktijk lastig zijn om voor aanvang van het collegejaar uitsluitsel te hebben.

Dit aspect wordt meegenomen in het bij het antwoord op vraag 1 genoemde onderzoek. Hierbij dient naar mijn mening ook in ogenschouw genomen te worden dat de student in kwestie een redelijke termijn van te voren een waarschuwing moet hebben gehad.

Vraag 4.
Is er sprake van een toename van het aantal studenten dat een BSA krijgt? Hoe verklaart u die toename? Kunt u een overzicht aan de Kamer leveren van het aantal studenten dat een BSA krijgt, uitgesplitst per opleiding en instelling?

Antwoord:
Er lijkt een toename te zijn van het aantal opleidingen dat een BSA invoert. Dat hierdoor ook het aantal studenten dat een BSA krijgt toeneemt ligt voor de hand. Hier zijn echter voor zover mij bekend geen landelijk geaggregeerde data over beschikbaar. Zie verder het antwoord op vraag 1.

Vraag 5.
Bent u bereid in overleg met de LSVb een selectie van de klachten te onderzoeken en maatregelen te nemen tegen instellingen die in overtreding zijn? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Het is niet aan de minister om in individuele gevallen een rol te spelen in beroepszaken of klachten. Tegen een negatief BSA van een instelling waar de student in kwestie het niet eens mee is kan door die student beroep worden aangetekend bij het college van beroep voor de examens. Zie verder het antwoord op vraag 1.

blad 4/4

Vraag 6.
Bent u bereid de volgende voorstellen te onderzoeken en zo mogelijk over te nemen:


-gericht toezicht op instellingen die een BSA hanteren, waarbij gecontroleerd wordt of instellingen voldoende rekening houden met persoonlijke omstandigheden en of studenten tijdig geïnformeerd worden over het BSA;

-de opleiding te verplichten om studenten in de brief over het BSA te informeren over de mogelijkheid om in beroep te gaan;

-een verkorting van de termijnen waarbinnen Examencommissie en College van Beroep moeten reageren, bijvoorbeeld maximaal 2 weken;

-de verplichting dat studenten ruim voor aanvang van het nieuwe collegejaar uitsluitsel hebben over het BSA, zodat zij genoeg tijd hebben om zich op een nieuwe opleiding te oriënteren, bijvoorbeeld uiterlijk 1 maand voor aanvang van het nieuwe studiejaar.

Antwoord:
Alvorens na te gaan welke maatregelen wenselijk zijn wil ik eerst het aangekondigde onderzoek uit laten voeren. Op voorhand wijs ik er wel op dat ik bij het bepalen van mogelijke maatregelen wel altijd het uitgangspunt van de commissie Dijsselbloem wil blijven hanteren dat de overheid dient te gaan over het `wat' en niet over het `hoe'. Zeker voor het hoger onderwijs geldt dat de instellingen een grote mate van autonomie hebben en de studenten in kwestie volwassen burgers zijn.


1) http://www.lsvb.nl/actueel/persbericht/624