6 au g 2008

Onderdeel: Wageningen Universiteit
Nummer: 050

Nederlandse, Britse en Amerikaanse wetenschappers hebben een methode ontwikkeld om betrekkelijk snel genen te identificeren en te isoleren die ingezet kunnen worden om aardappels resistent te maken tegen Phytophthora infestans, de gevreesde aardappelziekte. Met deze methode kunnen meerdere resistentiegenen uit verschillende soorten aardappels worden geïsoleerd en mogelijk tegelijk ingezet. Dat biedt zicht op een duurzame resistente tegen de ziekteverwekker omdat die minder snel in staat zal zijn de weerstand van de aardappel te doorbreken.

De beste strategie om het aardappelgewas resistent te maken tegen de hardnekkige schimmelziekte Phytophthhora is het ontwikkelen van een zgn. breed spectrum resistentie, menen de onderzoekers van Wageningen Universiteit, het Britse John Innes Centre en de Ohio State University. In hun op 6 augustus verschenen publicatie in het wetenschappelijk tijdschrift PLoS One leggen zij uit dat de huidige methoden om resistentiegenen op het spoor te komen, te traag werken. Omdat het daarbij vaak om één gen gaat is er geen sprake van duurzame methoden omdat Phytophthora er tamelijk snel en gemakkelijk in slaagt de resistentie van dat gen te doorbreken.

Interactie
De ontwikkelde methode is gebaseerd op de interactie van genen van de ziekteverwekker en de genen van de aardappel. In de respons van de aardappel en P. infestans zijn zogenaamde resistentiegenen in de plant betrokken en zogenaamde avirulentiegenen in het pathogeen. Het avirulentiegen maakt eiwitten (effectoren) die door de resistentiegeneiwitten van de aardappel worden herkend en waarmee een interactie plaats vindt. Door nu effectoren (eiwitten die door Phytophthora worden uitgescheiden in de plant nadat ze die geïnfecteerd hebben) te gebruiken kunnen relatief snel die genen geïdentificeerd en geïsoleerd worden die heel belangrijk zijn bij die interactie. Aangezien de pathogeen (Phytophthora) deze eiwitten niet kan uitschakelen maar altijd maakt, kunnen genen die deze eiwitten herkennen dienst doen als potentiële resistentiegenen. In het onderzoek is een set van 54 effectoren (van de naar schatting 500) getest op een grote set van wilde aardappelsoorten. Dit leidde in veel gevallen tot reacties (zogenaamde Hypersensitive Respons: de plek waar het effector eiwit is aangebracht vertoont afstervingsverschijnselen) van de planten uit de wilde soorten en in een geval tot de identificatie van zoân effector (IPiO genaamd). Deze effector bleek hand in hand te gaan met de resistentie uit de wilde soorten S. stoloniferum, S. papita en S. bulbocastanum. Dat wil zeggen dat een positieve respons tegen de effector altijd in die planten plaatsvond die het resistentiegen hadden. In verdere studies konden de onderzoekers aantonen dat de effector in dit geval het avirulentiegen van het resistentiegen was. Door gebruik te maken van het feit dat dus de resistentiegenen uit de drie soorten erg op elkaar moesten lijken, konden met behulp van het eerder geïsoleerde gen uit S. bulbocastanum heel snel de genen voor S. papita en S. stoloniferum geisoleerd worden.

Permanente bedreiging
Sinds de Phytophtora de aardappel voor het eerst teisterde â berucht is de Ierse hongersnood in de 19e eeuw, ontstaan door de aardappelziekte â is deze ziekteverwekker een permanente bedreiging, die herhaaldelijk zorgt voor desastreuze oogstschade en hoge productiekosten. Tot dusverre heeft een zeer arbeidsintensief proces van zoeken naar een duurzame resistentie weinig tot niets opgeleverd en is chemische bestrijding in essentie de enige manier om de ziekte in de moderne landbouw te beheersen.
De in deze publicatie beschreven methode maakt het mogelijk om relatief snel een indruk te krijgen over voorkomen en aard van resistentiegenen waar de pathogeen zeer moeilijk of zelfs niet in staat is om de resistentie te doorbreken. Door het combineren van verschillende van deze in potentie moeilijk te doorbreken resistentiegenen komt duurzame resistentie binnen handbereik.