Rechtbank Amsterdam


Uitspraken in zaken rond beleggingen in tulpenbollen

Amsterdam, 13 augustus 2008 - Mislukte belegging in termijnhandel in tulpenbollen van nieuwe rassen in 2003: geen sprake van samenspanning tegen NovaCap, HBU niet aansprakelijk. De rechtbank Amsterdam heeft vandaag drie uitspraken gedaan in civiele zaken over deze beleggingen in tulpenbollen.

In het voorjaar van 2003 heeft het beleggingsfonds NovaCap Floralis Termijnfonds 2004 C.V. (NovaCap) ongeveer 85 miljoen euro bij beleggers opgehaald om te investeren in vorderingen uit termijntransacties in tulpenbollen van nieuwe rassen. NovaCap stelde beleggers in haar prospectus een veilige investering met hoog rendement in het vooruitzicht.

Dat resultaat is er niet uitgekomen. Al in december 2003 is de commissionair Sierteeltbemiddelings Centrum (SBC) op wiens derdengeldrekening vanuit het beleggingsgeld van NovaCap bijna 84 miljoen euro was gestort ter betaling van gekochte tulpenbollen, in staat van faillissement verklaard. Kort nadien bleek dat verschillende partijen die volgens koopbriefjes van SBC tulpenbollen in nieuwe rassen hadden gekocht (met levering in 2004) die transacties ontkenden. NovaCap stelt dat door samenspanning van bollenhandelaren en speculanten haar belegde vermogen zo niet geheel, dan toch grotendeels verloren is gegaan.

Dit echec heeft geleid tot een groot aantal procedures, zowel bij de rechtbank Amsterdam als bij andere rechtbanken. De rechtbank Amsterdam heeft op 13 augustus 2008 uitspraak gedaan in drie civiele zaken.


1. De eerste uitspraak betreft de procedure van aanvankelijk NovaCap en aan haar gelieerde vennootschappen zelf tegen 76 gedaagden, na het faillissement van NovaCap in 2006 voortgezet door de curator. De curator vordert samengevat veroordeling van gedaagden tot betaling van een bedrag van 88 miljoen euro op grond van onrechtmatige daad, te weten samenspanning tegen NovaCap, bestaande uit prijsopdrijving en gefingeerde koopovereenkomsten. Die onrechtmatige daad zou het verlies van het belegde vermogen en gemiste winst voor NovaCap als gevolg hebben gehad.
Veel gedaagden zijn aangesproken in hun hoedanigheid van bestuurder van één of meer vennootschappen. De rechtbank is van oordeel dat de curator ten aanzien van individuele bestuurders onvoldoende heeft gesteld om hen persoonlijk een voldoende ernstig verwijt te kunnen maken dat noodzakelijk is om tot bestuurdersaansprakelijkheid te kunnen concluderen.
De rechtbank oordeelt voorts dat noch de prijsopdrijving noch de gefingeerde koopovereenkomsten zijn komen vast te staan, zodat de door de curator gestelde (groeps)aansprakelijkheid vanwege samenspanning wordt afgewezen.

De aansprakelijkheid van de bestuurders van de SBC wordt afgewezen omdat de wederpartij van SBC bij de bemiddelingsovereenkomst, een aan NovaCap gelieerde vennootschap, geen schade heeft geleden, terwijl onvoldoende wordt gesteld om die bestuurders aansprakelijk te houden voor schade van NovaCap zelf.


2. In de beide andere zaken vorderen personen, die met aanzienlijke bedragen - voor meer dan de helft met een krediet van HBU gefinancierd - hebben deelgenomen aan het beleggingsfonds NovaCap, verklaring voor recht dat HBU is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de kredietovereenkomsten, de effectenbemiddelings-overeenkomsten en/of adviesovereenkomsten. Daarnaast vorderen zij veroordeling van HBU tot vergoeding van schade op te maken bij staat. Eisers hebben zo niet hun hele investering, dan toch een belangrijk deel daarvan verloren zien gaan door het echec van NovaCap.

De rechtbank oordeelt dat de vorderingen, voor zover zij berusten op handelen of nalaten van HBU ná de oprichting van NovaCap, afstuiten op het leerstuk van de afgeleide schade. Volgens de rechtbank zijn de uitgangspunten als door de Hoge Raad verwoord in het arrest Poot/ABP (HR 2 december 1994, NJ 1995, 288) voor vorderingen van aandeelhouders ook van toepassing op vorderingen van commandieten in een commanditaire vennootschap.
Voor de aansprakelijkheid van HBU voor de periode voorafgaand aan de oprichting van NovaCap stelt de rechtbank vast dat tussen HBU en eisers uitsluitend overeenkomsten van geldlening zijn gesloten en dat geen sprake is van effectenbemiddelings- of adviesovereenkomsten tussen HBU en eisers. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat HBU, indien zij voorafgaand aan de oprichting van NovaCap op de hoogte was van de door eisers in deze zaak gestelde samenspanning van derden tegen NovaCap, HBU bij het sluiten en het uitvoeren van de kredietovereenkomsten eisers niet in onwetendheid had mogen laten. De rechtbank komt echter tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat HBU kennis had of had behoren te hebben van de gestelde samenspanning. Bij geldleningen als deze lag het niet op de weg van HBU meer onderzoek naar de markt voor tulpenbollen van nieuwe rassen te doen, mede in het licht van het uitvoerige, met steun van erkende deskundigen door NovaCap zelf uitgebrachte prospectus.

De slotsom is dat de vorderingen in conventie worden afgewezen. De vorderingen van HBU tegen enkele eisers in conventie tot terugbetaling van de lening worden toegewezen.

Bron: Rechtbank Amsterdam Datum actualiteit: 13 augustus 2008 Naar boven